Tertia Pars. Quaestio 83. Over de Ritus van dit Sacrament .
Prooemium
Deinde considerandum est de ritu huius sacramenti. Et circa hoc quaeruntur sex. Primo,
utrum in celebratione huius mysterii Christus immoletur. Secundo, de tempore celebrationis.
Tertio, de loco, et aliis quae pertinent ad apparatum huius celebrationis. Quarto,
de his quae in celebratione huius mysterii dicuntur. Quinto, de his quae circa celebrationem
huius mysterii fiunt. Sexto, de defectibus qui circa celebrationem huius sacramenti
occurrunt. (IIIa q. 83 pr.)
Vervolgens moet gesproken worden over de ritus van dit Sacrament. Daaromtrent stellen
wij zes vragen. 1. Wordt bij de viering van dit Geheim Christus geslachtofferd? 2.
Over de tijd van de viering. 3. Over de plaats van de viering en al het overige voor
de viering vereiste. 4. Over datgene, wat gesproken wordt bij de viering van dit Geheim.
5. Over datgene, wat gedaan wordt bij de viering van dit Geheim. 6. Over de tekortkomingen,
welke bij de viering van dit Sacrament kunnen voorvallen.
Articulus 1. Wordt bij de viering van dit Sacrament Christus geslachtofferd?
Ad primum sic proceditur. Videtur quod in celebratione huius sacramenti Christus non
immoletur. Dicitur enim Hebr. X, quod Christus una oblatione consummavit in sempiternum
sanctificatos. Sed illa oblatio fuit eius immolatio. Ergo Christus non immolatur in
celebratione huius sacramenti. (IIIa q. 83 a. 1 arg. 1)
1 — Men beweert, dat bij de viering van dit Sacrament Christus niet wordt geslachtofferd.
Er staat immers in de Brief aan de Hebreeën (10, 14) dat Christus « door één enkele
offerande de geheiligden eens en vooral, tot volmaaktheid heeft gebracht ». Maar die
offerande was zijn slachtoffering. Dus wordt Christus niet geslachtofferd bij de viering
van dit Sacrament.
Praeterea, immolatio Christi facta est in cruce, in qua tradidit semetipsum oblationem
et hostiam Deo in odorem suavitatis, ut dicitur Ephes. V. Sed in celebratione huius
mysterii Christus non crucifigitur. Ergo nec immolatur. (IIIa q. 83 a. 1 arg. 2)
2 — De slachtoffering van Christus had plaats op het kruis, waarop Hij « Zich voor ons
heeft gegeven als offerande en offerlam tot een liefderijke geur voor God », zoals
gezegd wordt in de Brief aan de Ephesiërs (5, 2). Maar bij de viering van dit Geheim
wordt Christus niet gekruisigd en dus ook niet geslachtofferd.
Praeterea, sicut Augustinus dicit, IV de Trin., in immolatione Christi idem est sacerdos
et hostia. Sed in celebratione huius sacramenti non est idem sacerdos et hostia. Ergo
celebratio huius sacramenti non est Christi immolatio. (IIIa q. 83 a. 1 arg. 3)
3 — Zoals Augustinus zegt, vallen bij de slachtoffering van Christus de priester en het
offerlam samen. Maar bij de viering van dit Sacrament vallen de priester en het offerlam
niet samen. Dus is ook de viering van dit Sacrament niet Christus’ slachtoffering.
Sed contra est quod Augustinus dicit, in libro sententiarum prosperi, semel immolatus
est in semetipso Christus, et tamen quotidie immolatur in sacramento. (IIIa q. 83 a. 1 s. c.)
Daartegenover staat echter, dat Augustinus zegt: « Eenmaal is Christus geslachtofferd
in eigen persoon, en toch wordt Hij nog dagelijks geslachtofferd in het Sacrament
».
Respondeo dicendum quod duplici ratione celebratio huius sacramenti dicitur Christi
immolatio. Primo quidem quia, sicut Augustinus dicit, ad Simplicianum, solent imagines
earum rerum nominibus appellari quarum imagines sunt, sicut cum, intuentes tabulam
aut parietem pictum, dicimus, ille Cicero est, ille Sallustius. Celebratio autem huius
sacramenti, sicut supra dictum est, imago est quaedam repraesentativa passionis Christi,
quae est vera immolatio. Unde Ambrosius dicit, super epistolam ad Heb., in Christo
semel oblata est hostia ad salutem sempiternam potens. Quid ergo nos? Nonne per singulos
dies offerimus ad recordationem mortis eius? Alio modo, quantum ad effectum passionis,
quia scilicet per hoc sacramentum participes efficimur fructus dominicae passionis.
Unde et in quadam dominicali oratione secreta dicitur, quoties huius hostiae commemoratio
celebratur, opus nostrae redemptionis exercetur. Quantum igitur ad primum modum, poterat
Christus dici immolari etiam in figuris veteris testamenti, unde et in Apoc. XIII
dicitur, quorum nomina non sunt scripta in libro vitae agni, qui occisus est ab origine
mundi. Sed quantum ad modum secundum, proprium est huic sacramento quod in eius celebratione
Christus immoletur. (IIIa q. 83 a. 1 co.)
Om twee redenen kan men de viering van dit Sacrament Christus’ slachtoffering noemen.
Vooreerst omdat, naar Augustinus zegt: « men gewoon is beelden te benoemen naar hetgeen
ze voorstellen. Zo zeggen wij bij het zien van een portret of muurschildering: dat
is Cicero, dat Sallustius » . Nu is de viering van dit Sacrament, zoals boven (76e
Kw. 2e Art. 1e Antw.; 79e Kw. 1e Art.) uiteengezet is, een soort afbeelding en voorstelling
van Christus’ lijden, dat een waarachtige slachtoffering was. Daarom zegt Ambrosius:
« In Christus is eenmaal een offerlam opgedragen, in staat om eeuwig heil te bewerken.
Wat doen wij dan nog? Offeren wij niet iedere dag ter herinnering aan Zijn dood? »
De tweede reden, verband houdend met het uitwerksel van Christus’ lijden, is dat wij
door dit Sacrament deel krijgen aan de vrucht van ’s Heren lijden. Daarom wordt er
ook in een bepaalde zondagse Secreta gezegd: « Zo dikwijls als wij de herdenking,
van dit Offerlam vieren, wordt het werk van de verlossing verricht ». Op grond van
de eerste reden kan men ook zeggen dat Christus geslachtofferd werd in de voorafbeeldingen
van het Oude Verbond. Vandaar staat er in het Boek der Openbaring (13, 8): « En hun
naam staat niet geschreven in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is sinds
de grondvesting der wereld ». Maar wat de tweede reden betreft komt het alleen aan
dit Sacrament toe, dat bij zijn viering Christus wordt geslachtofferd.
Ad primum ergo dicendum quod, sicut Ambrosius ibidem dicit, una est hostia, quam scilicet
Christus obtulit et nos offerimus, et non multae, quia semel oblatus est Christus,
hoc autem sacrificium exemplum est illius. Sicut enim quod ubique offertur unum est
corpus et non multa corpora, ita et unum sacrificium. (IIIa q. 83 a. 1 ad 1)
1 — Terzelfder plaatse zegt Ambrosius: « Er is slechts één offerlam », dat Christus opdroeg
en dat wij opdragen « en niet verschillende, omdat Christus slechts eenmaal geofferd
is. Maar dit Offer is een afbeelding van het andere. Want evenals overal slechts één
Lichaam wordt opgedragen en niet meerdere, zo ook één Offer ».
Ad secundum dicendum quod, sicut celebratio huius sacramenti est imago repraesentativa
passionis Christi, ita altare est repraesentativum crucis ipsius, in qua Christus
in propria specie immolatus est. (IIIa q. 83 a. 1 ad 2)
2 — Evenals de viering van dit Sacrament een afbeelding is van Christus’ lijden, zo is
het altaar een voorstelling van het kruis, waarop Christus in eigen gedaante geslachtofferd
werd.
Ad tertium dicendum quod, per eandem rationem, etiam sacerdos gerit imaginem Christi,
in cuius persona et virtute verba pronuntiat ad consecrandum, ut ex supra dictis patet.
Et ita quodammodo idem est sacerdos et hostia. (IIIa q. 83 a. 1 ad 3)
3 — Om dezelfde reden (als in voorafgaand Antw.) is de priester een afbeelding van Christus,
in wiens persoon en door wiens kracht hij de woorden van de consecratie uitspreekt,
zoals vroeger (82e Kw. 1e en 3e Art.) is uiteengezet. En daarom vallen priester en
offerlam in zekere zin samen.
Articulus 2. Is de tijd voor de viering van dit Geheim op geschikte wijze vastgesteld?
Ad secundum sic proceditur. Videtur quod inconvenienter sit determinatum tempus celebrationis
huius mysterii. Hoc enim sacramentum est repraesentativum dominicae passionis, ut
dictum est. Sed commemoratio dominicae passionis fit in Ecclesia semel in anno, dicit
enim Augustinus, super Psalmos, quoties Pascha celebratur, nunquid toties Christus
occiditur? Sed tamen anniversaria recordatio repraesentat quod olim factum est, et
sic nos facit moveri tanquam videamus dominum in cruce praesentem. Ergo hoc sacramentum
non debet celebrari nisi semel in anno. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 1)
1 — Men beweert, dat de tijd voor de viering van dit Geheim niet op geschikte wijze is
vastgesteld. Dit Sacrament is immers, zoals gezegd is (vorig Art.), een voorstelling
van ’s Heren lijden. Maar de herdenking van dit lijden heeft in de Kerk eenmaal per
jaar plaats. Want Augustinus zegt: « Wordt soms telkens als het Paasfeest gevierd
wordt, Christus gedood? Neen, maar de jaarlijkse herdenking stelt aan ons voor wat
eens gebeurd is en grijpt ons zo aan alsof wij Christus op het Kruis zagen hangen
». Daarom moet dit Sacrament slechts eenmaal per jaar gevierd worden.
Praeterea, passio Christi commemoratur in Ecclesia sexta feria ante Pascha, non autem
in festo natalis. Cum ergo hoc sacramentum sit commemorativum dominicae passionis,
videtur inconveniens quod in die natalis ter celebratur hoc sacramentum, in parasceve
autem totaliter intermittitur. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 2)
2 — De Kerk herdenkt het lijden van Christus op Vrijdag voor Pasen en niet op het feest
van Kerstmis. Als nu dit Sacrament de herdenking van ’s Heren lijden is, is het minder
gepast om het op Kerstmis driemaal te vieren en het op Goede Vrijdag helemaal over
te slaan.
Praeterea, in celebratione huius sacramenti Ecclesia debet imitari institutionem Christi.
Sed Christus consecravit hoc sacramentum hora serotina. Ergo videtur quod tali hora
debeat hoc sacramentum celebrari. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 3)
3 — De Kerk moet bij de viering van dit Sacrament zich aanpassen aan de instelling van
Christus. Maar Christus heeft dit Sacrament geconsecreerd tegen de avond. Daarom schijnt
het dat dit Sacrament op die tijd gevierd moet worden.
Praeterea, sicut habetur de Consecr., dist. I, Leo Papa scribit Dioscoro Alexandrino
episcopo, quod in prima parte diei Missas celebrare licet. Sed dies incipit a media
nocte, ut supra dictum est. Ergo videtur quod etiam post mediam noctem liceat celebrare. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 4)
4 — Zoals men in een Decretaal kan lezen, schreef Paus Leo aan Bisschop Dioscorus Alexandrinus,
dat men de Mis mag opdragen « gedurende de eerste helft van de dag ». Maar de dag
begint bij middernacht, zoals boven (80e Kw. 8e Art. 5e Antw.) gezegd is. Het schijnt
dus, dat men ook vanaf middernacht de Mis mag opdragen.
Praeterea, in quadam dominicali oratione secreta dicitur, concede nobis, domine, quaesumus,
haec frequentare mysteria. Sed maior erit frequentia si etiam pluribus horis in die
sacerdos celebret. Ergo videtur quod non debeat prohiberi sacerdos pluries celebrare
in die. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 5)
5 — In een bepaalde zondagse Secreta wordt gezegd: « Sta ons toe, Heer, smeken wij, deze
Geheimen dikwijls te vieren » . Maar de priester zou het meerdere malen doen, als
hij ook op meerdere uren van de dag de Mis zou opdragen. Daarom schijnt het, dat men
de priester niet moet verbieden meermalen daags de Mis op te dragen.
Sed in contrarium est consuetudo quam servat Ecclesia secundum canonum statuta. (IIIa q. 83 a. 2 s. c.)
Daartegenover staat echter het gebruik, door de Kerk overeenkomstig de voorschriften
van het kerkelijk recht in acht genomen.
Respondeo dicendum quod, sicut dictum est, in celebratione huius mysterii attenditur
et repraesentatio dominicae passionis, et participatio fructus eius. Et secundum utrumque
oportuit determinare tempus aptum celebrationi huius sacramenti. Quia enim fructu
dominicae passionis quotidie indigemus propter quotidianos defectus, quotidie in Ecclesia
regulariter hoc sacramentum offertur. Unde et dominus nos petere docet, Luc. XI, panem
nostrum quotidianum da nobis hodie, quod exponens Augustinus, in libro de verbis domini,
dicit, si quotidianus est panis, cur post annum illum sumas, quemadmodum Graeci in
oriente facere consueverunt? Accipe quotidie quod quotidie tibi prosit. Quia vero
dominica passio celebrata est a tertia hora usque ad nonam, ideo regulariter in illa
parte diei solemniter celebratur in Ecclesia hoc sacramentum. (IIIa q. 83 a. 2 co.)
Zoals boven gezegd is (vorig Art.), vindt men bij de viering van dit Geheim de voorstelling
van het lijden des Heren en het deelachtig worden aan de vrucht ervan. Naar deze beide
opzichten moest men dus de tijd vaststellen, welke voor de viering van dit Sacrament
geschikt is. Omdat wij dan de vrucht van 's Heren lijden dagelijks nodig hebben vanwege
onze dagelijkse fouten, wordt gewoonlijk elke dag dit Sacrament in de Kerk opgedragen.
Daarom leerde de Heer ons ook bidden: « Geef ons heden ons dagelijks brood » (Luc.
11. 3), waarbij Augustinus opmerkt: « Als het dagelijks brood is, waarom eet gij het
dan eenmaal in het jaar, zoals de Grieken in het Oosten gewoon zijn? Neem het dagelijks,
opdat het u dagelijks tot heil zij ». — Omdat echter het lijden des Heren van het
derde tot het negende uur heeft plaats gehad, wordt dit Sacrament in de Kerk gewoonlijk
op dat gedeelte van de dag gevierd.
Ad primum ergo dicendum quod in hoc sacramento recolitur passio Christi secundum quod
eius effectus ad fideles derivatur. Sed tempore passionis recolitur passio Christi
solum secundum quod in ipso capite nostro fuit perfecta. Quod quidem factum est semel,
quotidie autem fructum dominicae passionis fideles percipiunt. Et ideo sola commemoratio
fit semel in anno, hoc autem quotidie, et propter fructum et propter iugem memoriam. (IIIa q. 83 a. 2 ad 1)
1 — In dit Sacrament wordt het lijden van Christus herdacht als zijn uitwerking hebbend
in de gelovigen. Maar in de lijdenstijd herdenkt men het lijden van Christus alleen
voor zover het in ons Hoofd voltrokken werd. En dat is slechts eenmaal geschied, maar
dagelijks krijgen de gelovigen deel aan de vrucht van het lijden. Daarom wordt die
andere herdenking slechts eenmaal in het jaar gevierd, deze echter elke dag zowel
om de vrucht als om een voortdurende herinnering.
Ad secundum dicendum quod, veniente veritate, cessat figura. Hoc autem sacramentum
est figura quaedam et exemplum passionis dominicae, sicut dictum est. Et ideo in die
quo ipsa passio domini recolitur prout realiter gesta est, non celebratur consecratio
huius sacramenti. Ne tamen Ecclesia eo etiam die sit sine fructu passionis per hoc
sacramentum nobis exhibito, corpus Christi consecratum in die praecedenti reservatur
sumendum in illa die. Non autem sanguis, propter periculum, et quia sanguis specialius
est imago dominicae passionis, ut supra dictum est. Nec etiam verum est, quod quidam
dicunt, quod per immissionem particulae corporis in vinum, convertatur vinum in sanguinem.
Hoc enim aliter fieri non potest quam per consecrationem factam sub debita forma verborum.
In die autem nativitatis plures Missae celebrantur, propter triplicem Christi nativitatem.
Quarum una est aeterna, quae, quantum ad nos, est occulta. Et ideo una Missa cantatur
in nocte, in cuius introitu dicitur, dominus dixit ad me, filius meus es tu, ego hodie
genui te. Alia autem est temporalis, sed spiritualis, qua scilicet Christus oritur
tanquam Lucifer in cordibus nostris, ut dicitur II Pet. I. Et propter hoc cantatur
Missa in aurora, in cuius introitu dicitur, lux fulgebit super nos. Tertia est Christi
nativitas temporalis et corporalis, secundum quam visibilis nobis processit ex utero
virginali carne indutus. Et ob hoc cantatur tertia Missa in plena luce, in cuius introitu
dicitur, puer natus est nobis. Licet e converso posset dici quod nativitas aeterna,
secundum se, est in plena luce, et ob hoc in Evangelio tertiae Missae fit mentio de
nativitate aeterna. Secundum autem nativitatem corporalem, ad litteram, natus est
de nocte, in signum quod veniebat ad tenebras infirmitatis nostrae, unde et in Missa
nocturna dicitur Evangelium de corporali Christi nativitate. Sicut etiam et in aliis
diebus in quibus occurrunt plura Christi beneficia vel recolenda vel expetenda, plures
Missae celebrantur in die, puta una pro festo, et alia pro ieiunio vel pro mortuis. (IIIa q. 83 a. 2 ad 2)
2 — Bij de komst van de werkelijkheid, moet het beeld verdwijnen. Dit Sacrament nu is
een beeld en een voorstelling van het lijden des Heren, zoals gezegd is (in de Leerst.).
Daarom is er op de dag, waarop het lijden des Heren herdacht wordt voor zover het
werkelijk heeft plaats gehad, geen consecratie van dit Sacrament. Opdat echter de
Kerk op die dag niet zonder de vrucht van het lijden zou zijn, welke in dit Sacrament,
ons meegedeeld wordt, wordt het daags te voren geconsecreerde Lichaam van Christus
bewaard om op die dag genuttigd te worden. Niet echter het Bloed, omdat dat gevaarlijk
is en bovendien omdat het Bloed op een bijzondere wijze het beeld is van het lijden
des Heren, zoals boven (78e Kw. 3e Art. 2e Antw.) is. uiteengezet. Overigens is niet
waar wat sommigen beweren, dat door de vermenging van een gedeelte van het Lichaam
met de wijn, deze wijn in het Bloed veranderd wordt. Want dit kan alleen geschieden
door de consecratie, welke met de vereiste woorden voltrokken wordt. Op Kerstmis worden
verschillende Missen opgedragen, om de drievoudige geboorte van Christus. Vooreerst
de eeuwige, welke voor ons verborgen is. En daarom wordt er ’s nachts een Mis gezongen,
waarbij in de Introïtus gezegd wordt: « De Heer sprak tot Mij: Mijn Zoon zijt Gij.
Ik heb U heden voortgebracht ». De tweede geboorte is in de tijd maar geestelijk:
waarbij nl. Christus « als de Morgenster oprijst in onze harten » (2 Petr. 1, 19).
En om die reden wordt een Mis gezongen in de morgenschemering; in de Introïtus daarvan
heet het: « Een licht zal heden over ons stralen ». De derde geboorte van Christus
is die, welke in de tijd en naar het lichaam heeft plaats gehad, toen Hij voor ons
zichtbaar en met Vlees omkleed uit de maagdelijke schoot te voorschijn kwam. Daarom
wordt een derde Mis op klaarlichte dag gezongen, waarbij in de Introïtus gezegd wordt:
« ’n Kind is ons geboren ». Men zou ook omgekeerd kunnen zeggen, dat de eeuwige geboorte
op zich in het volle licht heeft plaats gehad en daarom wordt er in het Evangelie
van de derde Mis melding gemaakt van de eeuwige geboorte. Volgens de geboorte naar
het Vlees is Christus in werkelijkheid ’s nachts geboren ten teken dat Hij tot onze
duistere zwakheid kwam en daarom wordt in de nachtmis het Evangelie over de lichamelijke
geboorte gelezen. Op dezelfde wijzen worden ook op andere dagen, waarop wij verschillende
weldaden van Christus moeten herdenken of afbidden, verschillende Missen op dezelfde
dag opdragen, zo b. v. een voor het feest, een ander voor de vasten of voor de overledenen.
Ad tertium dicendum quod, sicut supra dictum est, Christus voluit ultimo hoc sacramentum
discipulis tradere, ut fortius eorum cordibus imprimeretur. Et ideo post cenam et
in fine diei hoc sacramentum consecravit et discipulis tradidit. A nobis autem celebratur
hora dominicae passionis, scilicet vel in diebus festis in tertia, quando crucifixus
est linguis Iudaeorum, ut dicitur Marc. XV, et quando spiritus sanctus descendit super
discipulos; vel diebus profestis in sexta, quando crucifixus est manibus militum,
ut habetur Ioan. XIX; vel diebus ieiuniorum in nona, quando voce magna clamans emisit
spiritum, ut dicitur Matth. XXVII. Potest tamen tardari, maxime quando sunt ordines
faciendi, et praecipue in sabbato sancto; tum propter prolixitatem officii; tum etiam
quia ordines pertinent ad diem dominicum, ut habetur in decretis, dist. LXXV, cap.
quod a patribus. Possunt tamen etiam Missae celebrari in prima parte diei propter
aliquam necessitatem, ut habetur de Consecr., dist. I, cap. necesse est et cetera. (IIIa q. 83 a. 2 ad 3)
3 — Zoals boven (73e Kw. 5e Art.) gezegd is, heeft Christus dit Sacrament op het laatste
ogenblik aan zijn leerlingen willen achterlaten, opdat het een sterke indruk in hun
harten zou maken. Daarom heeft Hij na het Avondmaal en op het einde van de dag dit
Sacrament geconsecreerd en aan Zijn leerlingen uitgereikt. Door ons wordt het echter
op het uur van ’s Heren lijden gevierd en wel op de feestdagen omstreeks het derde
uur, waarop Christus door het geroep van de Joden gekruisigd werd, zoals men leest
bij Marcus (13, 25), en waarop de H. Geest nederdaalde over de Apostelen; of op de
gewone dagen omstreeks het zesde uur, waarop Christus door de handen der soldaten
gekruisigd werd, zoals er staat bij Joannes (19, 14) ; of op de vastendagen omstreeks
het negende uur, waarop Christus, na met luider stem geroepen te hebben, de geest
gaf, gelijk gezegd wordt in Mattheus (27, 46). Het kan echter wat later gebeuren,
vooral als er wijdingen zijn en ook op Paaszaterdag, wegens de langen duur van de
plechtigheid en omdat de wijdingen bij de Zondag horen, zoals een Decretaal zegt.
Maar ook kan er Mis gelezen worden tijdens het eerste gedeelte van de dag, als het
nodig is, gelijk een Decretaal verklaart.
Ad quartum dicendum quod regulariter Missa debet celebrari in die, et non in nocte,
quia ipse Christus est praesens in hoc sacramento, qui dicit, Ioan. IX, me oportet
operari opera eius qui misit me, donec dies est. Venit nox, quando nemo potest operari.
Quandiu in mundo sum, lux sum mundi. Ita tamen quod principium diei sumatur non a
media nocte; nec etiam ab ortu solis, idest quando substantia solis apparet super
terram; sed quando incipit apparere aurora. Tunc enim quodammodo dicitur sol ortus,
inquantum claritas radiorum eius apparet. Unde et Marc. XVI dicitur quod mulieres
venerunt ad monumentum orto iam sole; cum tamen venerint, cum adhuc tenebrae essent,
ad monumentum, ut dicitur Ioan. XX; sic enim hanc contrarietatem solvit Augustinus,
in libro de consensu Evangelistarum. Specialiter tamen in nocte natalis Missa celebratur,
propter hoc quod dominus nocte natus est, ut habetur de Consecr., dist. I, cap. nocte
et cetera. Et similiter etiam in sabbato sancto circa noctis principium, propter hoc
quod dominus nocte surrexit, idest, cum adhuc tenebrae essent, ante manifestum solis
ortum. (IIIa q. 83 a. 2 ad 4)
4 — In de regel moet de Mis opgedragen worden overdag en niet ’s nachts, omdat Christus
in dit Sacrament tegenwoordig is, die gezegd heeft: « Zolang het dag is, moet ik de
werken verrichten van Hem, die Mij gezonden heeft; er komt een nacht waarin niemand
werken kan. Zolang Ik in de wereld hen, ben Ik het licht der wereld ». (Joan. 9, 4,
5). Dit moet echter niet zo verstaan worden, dat het begin van de dag gerekend moet
worden vanaf middernacht; ook niet vanaf de opkomst der zon, wanneer zij nl. boven
de aarde te voorschijn komt, maar wanneer de dageraad begint te gloren. Want dan reeds
spreekt men van de opkomst der zon, omdat de glans van haar stralen verschijnt. Daarom
ook staat er bij Marcus (16, 2) dat de vrouwen bij het graf kwamen « bij het opgaan
der zon », terwijl zij volgens Joannes (20, 1) bij het graf kwamen « terwijl het nog
donker was ». Zo lost nl. Augustinus deze tegenstrijdigheid op. Om een bijzondere
reden echter wordt op Kerstmis de Mis 's nachts opgedragen, omdat Christus in de nacht
is geboren, zoals gezegd wordt in een Decretaal. Eveneens op Paaszaterdag tegen middernacht,
omdat de Heer verrezen is in de nacht, d. w. z. « terwijl het nog donker was », vóór
de zon helemaal op was.
Ad quintum dicendum quod, sicut habetur de Consecr., dist. I, ex decreto Alexandri
Papae, sufficit sacerdoti in die unam Missam celebrare, quia Christus semel passus
est et totum mundum redemit; et valde felix est qui unam digne celebrare potest. Quidam
tamen pro defunctis unam faciunt et alteram diei, si necesse est. Qui vero pro pecunia
aut adulationibus saecularium uno die praesumunt plures celebrare Missas, non aestimo
evadere damnationem. Et extra, de Celebr., dicit Innocentius III quod, excepto die
nativitatis dominicae, nisi causa necessitatis suaderet, sufficit sacerdoti semel
in die unam Missam solummodo celebrare. (IIIa q. 83 a. 2 ad 5)
5 — Zoals een Decretaal ontleent aan het decreet van Paus Alexander II « is het voor de
priester voldoende éénmaal daags de Mis op te dragen, omdat Christus eenmaal geleden
heeft en daardoor de hele wereld verlost heeft; en zeer bevoorrecht is hij, die deze
ene Mis waardig kan opdragen. Sommigen echter lezen een Mis voor de overledenen en
een andere voor de dag, als het nodig is. Wie echter voor geld of voor de gunst van
leken meerdere Missen menen te mogen lezen op één dag zullen, naar mijn mening, de
veroordeling niet ontlopen. » En Innocentius III verklaart: « Behalve op Kerstmis
en in geval van nood, is het voldoende voor de priester eens per dag de Mis op te
dragen ».
Articulus 3. Moet men dit Sacrament vieren in een gewijd huis en met gewijd vaatwerk?
Ad tertium sic proceditur. Videtur quod non oporteat hoc sacramentum celebrare in
domo et vasis sacris. Hoc enim sacramentum est repraesentativum dominicae passionis.
Sed Christus non est passus in domo, sed extra portam civitatis, secundum illud Heb.
ult., Iesus, ut per suum sanguinem sanctificaret populum, extra portam passus est.
Ergo videtur quod hoc sacramentum non debeat celebrari in domo, sed magis sub divo. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 1)
1 — Men beweert, dat het niet nodig is dit Sacrament te vieren in een gewijd huis en met
gewijd vaatwerk. Dit Sacrament is een afbeelding van het lijden des Heren. Maar Christus
heeft niet binnenshuis geleden, maar buiten de poort van de stad, zoals geschreven
staat in de Brief aan de Hebreeën (13, 12): « Jezus heeft buiten de poort geleden,
om het volk te heiligen door zijn Bloed ». Zo schijnt het dat men dit Sacrament niet
moet vieren binnenshuis maar in de open lucht.
Praeterea, in celebratione huius sacramenti debet Ecclesia imitari morem Christi et
apostolorum. Sed domus in qua Christus primo hoc sacramentum confecit, non fuit consecrata,
sed fuit quoddam commune cenaculum a quodam patrefamilias praeparatum, ut habetur
Luc. XXII. Legitur etiam Act. II quod apostoli erant perdurantes unanimiter in templo;
et frangentes circa domos panem, sumebant cum exultatione. Ergo nec modo oportet domos
esse consecratas in quibus hoc sacramentum celebratur. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 2)
2 — Bij de viering van dit Sacrament moet de Kerk de handelwijze van Christus en de Apostelen
navolgen. Maar het huis, waarin Christus voor het eerst dit Sacrament voltrok was
niet geconsecreerd, maar was een gewone opperzaal door een huisvader daarvoor in gereedheid
gebracht, zoals staat in Lucas (22, 11, 12). Ook de Apostelen waren, zoals men lezen
kan in de Handelingen (2, 46) « eendrachtig in de tempel en thuis braken ze het brood.
Ze genoten hun voedsel in opgeruimdheid ». Daarom behoeven ook nu de huizen, waarin
dit Sacrament gevierd wordt, niet geconsecreerd te zijn.
Praeterea, nihil fieri frustra in Ecclesia debet, quae spiritu sancto gubernatur.
Sed frustra videtur adhiberi consecratio Ecclesiae vel altari, et huiusmodi rebus
inanimatis, quae non sunt susceptiva gratiae vel spiritualis virtutis. Inconvenienter
igitur huiusmodi consecrationes in Ecclesia fiunt. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 3)
3 — In de Kerk, die door de H. Geest bestuurd wordt, moet niets gebeuren zonder grond.
Maar het schijnt nutteloos te zijn een kerk of altaar te consecreren en al zulke onbezielde
voorwerpen, omdat zij geen genade of geestelijke kracht in zich kunnen opnemen. Het
is dus onredelijk, dat in de Kerk zulke consecraties voorkomen.
Praeterea, solum divina opera debent recoli cum quadam solemnitate, secundum illud
Psalmi, in operibus manuum tuarum exultabo. Sed Ecclesia vel altare opere humano consecratur,
sicut et calix et ministri et alia huiusmodi. Sed horum consecrationes non recoluntur
celebriter in Ecclesia. Ergo neque consecratio Ecclesiae vel altaris cum solemnitate
recoli debet. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 4)
4 — Alleen goddelijke werken moeten met luister herdacht worden, volgens het woord uit
het Boek der Psalmen (91, 3): « Over de werken Uwer handen zal ik juichen ». Maar
kerk en altaar wordt door menselijk toedoen geconsecreerd, zoals de kelken, de bedienaars,
enz. Deze laatste consecraties nu worden in de Kerk niet feestelijk herdacht. Daarom
moet evenmin de Kerkwijding of de altaarconsecratie plechtig herdacht worden.
Praeterea, veritas debet respondere figurae. Sed in veteri testamento, quod gerebat
figuram novi, non fiebat altare de lapidibus sectis, dicitur enim Exod. XX, altare
de terra facietis mihi. Quod si altare lapideum feceritis mihi, non aedificabitis
illud de sectis lapidibus. Exodi etiam XXVII mandatur fieri altare de lignis settim,
vestitis aere; vel etiam auro, ut habetur Exod. XXV. Ergo videtur inconvenienter observari
in Ecclesia quod altare fiat solum de lapidibus. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 5)
5 — De waarheid moet aan de voorafbeelding beantwoorden. Maar in het Oude Verbond, dat
een voorafbeelding van het Nieuwe is, werd het altaar niet uit gehouwen stenen gemaakt.
Zo toch lezen wij in het Boek van de Uittocht (20, 24, 25) : « Gij moet een altaar
van aarde voor Mij oprichten... Bouwt ge Mij echter een stenen altaar, dan moogt gij
het niet optrekken van gehouwen stenen ». In hetzelfde Boek wordt ook nog voorgeschreven
(27, 1, 2) dat men moest maken: « een altaar van acaciahout » beslagen « met brons
» of « met goud », zoals staat in het Boek van de Uittocht (25). Derhalve schijnt
het een verkeerd gebruik in de Kerk te zijn, dat het altaar alleen uit steen vervaardigd
wordt.
Praeterea, calix cum patena repraesentat sepulcrum Christi. Quod fuit excisum in petra,
ut in Evangeliis habetur. Ergo calix debet de petra fieri, et non solum de argento
vel auro, vel etiam de stanno. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 6)
6 — De kelk met de pateen stelt het graf van Christus voor. Dat was echter « in de rots
uitgehouwen », zoals de Evangeliën verhalen (Matth. 27, 60; Marc. 15, 46; Luc. 23,
53). Daarom moet de kelk van steen zijn en niet van zilver of goud of zelfs van tin.
Praeterea, sicut aurum pretiosius est inter materias vasorum, ita panni serici pretiosiores
sunt inter alios pannos. Ergo, sicut calix fit de auro, ita pallae altaris debent
fieri de serico, et non solum de panno lineo. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 7)
7 — Evenals goud de kostbaarste stof is voor het vaatwerk, zo is zijde het kostbaarste
weefsel. Evenals dus de kelk van goud moet zijn, zo moeten dus de altaardwalen van
zijde en niet slechts van linnen zijn.
Praeterea, dispensatio sacramentorum et ordinatio eorum ad ministros Ecclesiae pertinet,
sicut dispensatio rerum temporalium subiacet ordinationi principum saecularium, unde
apostolus dicit, I Cor. IV, sic nos existimet homo ut ministros Christi et dispensatores
mysteriorum Dei. Sed si circa dispensationem rerum temporalium aliquid fieret contra
statuta principum, habetur irritum. Ergo, si haec quae dicta sunt, convenienter sunt
statuta per praelatos Ecclesiae, videtur quod sine his confici non possit. Et sic
videtur sequi quod verba Christi non sint sufficientia ad hoc sacramentum conficiendum,
quod est inconveniens. Non ergo videtur conveniens fuisse quod haec circa celebrationem
sacramenti statuerentur. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 8)
8 — Het beheer van en de verordeningen over de sacramenten komen toe aan de bedienaars
van de Kerk evenals het beheer van de tijdelijke goederen afhangt van de verordening
der wereldse vorsten. Zo zegt dan ook de Apostel : « Men moet ons zonder meer als
dienaars van Christus beschouwen, en beheerders van Gods geheimenissen » (I Cor. 4,
1). Maar wanneer bij het beheer van tijdelijke goederen iets gebeurt tegen de voorschriften
van de vorsten, is dat ongeldig. Wanneer dus, wat opgenoemd is, goed was vastgesteld
door de Kerkvorsten, schijnt het, dat zonder dit de sacramenten niet tot stand kunnen
komen. En dan schijnt daaruit te volgen, dat Christus’ woorden ontoereikend zijn voor
de totstandkoming van dit Sacrament, hetgeen ongerijmd is. Dus was het wel onredelijk
dat deze dingen voor de viering van dit Sacrament werden voorgeschreven.
Sed contra est quod ea quae per Ecclesiam statuuntur, ab ipso Christo ordinantur,
qui dicit, Matth. XVIII, ubicumque fuerint duo vel tres congregati in nomine meo,
ibi sum in medio eorum. (IIIa q. 83 a. 3 s. c.)
Daartegenover staat echter, dat wat de Kerk voorschrijft, door Christus Zelf verordend
wordt, die zegt: « Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun
midden » (Matth. 18, 20).
Respondeo dicendum quod in his quae circumstant hoc sacramentum, duo considerantur,
quorum unum pertinet ad repraesentationem eorum quae circa dominicam passionem sunt
acta; aliud autem pertinet ad reverentiam huius sacramenti, in quo Christus secundum
veritatem continetur, et non solum sicut in figura. Unde et consecrationes adhibentur
his rebus quae veniunt in usum huius sacramenti, tum propter reverentiam sacramenti;
tum ad repraesentandum effectum sanctitatis qui ex passione Christi provenit, secundum
illud Heb. ult., Iesus, ut sanctificaret per suum sanguinem populum, et cetera. (IIIa q. 83 a. 3 co.)
Bij datgene wat rondom dit Sacrament gebeurt moet men twee dingen in ogenschouw nemen.
Het eerste betreft de uitbeelding van wat er bij het lijden des Heren heeft plaats
gehad; het tweede de eerbied aan dit Sacrament verschuldigd, inzover Christus daarin
waarachtig en niet alleen in beeld tegenwoordig is. Daarom worden de zaken, die voor
dit Sacrament nodig zijn, geconsecreerd, zowel uit eerbied voor het Sacrament, als
ook om het uitwerksel uit te beelden nl. de heiliging, die ons ten gevolge van Christus’
lijden toekomt, naar het woord uit de Brief aan de Hebreeën (13, 1 2) : « Om het volk
te heiligen door zijn Bloed, heeft Jezus » enz.
Ad primum ergo dicendum quod regulariter hoc sacramentum celebrari debet in domo,
per quam significatur Ecclesia, secundum illud I Tim. III, scias quomodo oporteat
te in domo Dei conversari, quae est Ecclesia Dei vivi. Extra Ecclesiam enim locus
non est veri sacrificii, ut Augustinus dicit. Et quia Ecclesia non erat concludenda
sub finibus gentis Iudaicae, sed erat in universo mundo fundanda, ideo passio Christi
non est celebrata infra civitatem Iudaeorum, sed sub divo, ut sic totus mundus haberet
se ad passionem Christi ut domus. Et tamen, ut dicitur de Consecr., dist. I, cap.
concedimus, in itinere positis, si Ecclesia defuerit, sub divo vel sub tentorio, si
tabula consecrata ceteraque sacra mysteria ad id officium pertinentia ibi affuerint,
Missarum solennia celebrari concedimus. (IIIa q. 83 a. 3 ad 1)
1 — Als regel moet dit Sacrament in huis gevierd worden, omdat zo de Kerk aangeduid wordt
volgens het woord uit de Eersten Brief aan Timotheus (3, 15) : « Gij moet weten, hoe
gij u gedragen moet in het huis van God, de Kerk van de levende God ». Want zoals
Augustinus zegt: « Buiten de Kerk is er geen plaats voor het waarachtig Offer ». En
omdat de Kerk niet binnen de grenzen van het Joodse volk besloten moest blijven, maar
over de hele wereld verspreid moest worden, daarom had het lijden van Christus niet
plaats binnen de stad der Joden, maar in de open lucht, opdat zo voor het lijden van
Christus de hele wereld als een huis zou zijn.
Ad secundum dicendum quod, quia domus in qua hoc sacramentum celebratur, Ecclesiam
significat, sicut et Ecclesia nominatur, convenienter consecratur, tum ad repraesentandum
sanctificationem quam Ecclesia consecuta est per passionem Christi; tum etiam ad significandum
sanctitatem quae requiritur in his qui hoc sacramentum suscipere debent. Per altare
autem significatur ipse Christus, de quo dicit apostolus, Heb. ult., per ipsum offeramus
hostiam laudis Deo. Unde et consecratio altaris significat sanctitatem Christi, de
qua dicitur Luc. I, quod ex te nascetur sanctum, vocabitur filius Dei. Unde de Consecr.,
dist. I, dicitur, altaria placuit non solum unctione chrismatis, sed etiam sacerdotali
benedictione sacrari. Et ideo regulariter non licet celebrare hoc sacramentum nisi
in domibus consecratis. Unde sic habetur de Consecr., dist. I, nullus presbyter Missam
celebrare praesumat nisi in sacratis ab episcopo locis. Propter quod etiam, quia Pagani
non sunt de Ecclesia nec alii infideles, ideo eadem distinctione legitur, Ecclesiam
in qua cadavera mortuorum infidelium sepeliuntur, sanctificare non licet, sed, si
apta videtur ad consecrandum, inde evulsis corporibus, et rasis parietibus vel tignis
eius loci, reaedificetur. Sed si haec consecrata prius fuerit, Missas in ea celebrare
licet, tamen si fideles fuerunt qui in ea sepulti sunt. Propter necessitatem tamen
potest hoc sacramentum peragi in domibus non consecratis, vel violatis, sed tamen
de consensu episcopi. Unde in eadem distinctione legitur, Missarum solennia non ubicumque,
sed in locis ab episcopo consecratis, vel ubi ipse permiserit, celebranda censemus.
Non tamen sine altari portatili consecrato, unde in eadem distinctione legitur, concedimus,
si Ecclesiae fuerint incensae vel combustae, in capellis, cum tabula consecrata, Missas
celebrare. Quia enim sanctitas Christi fons est totius sanctitatis ecclesiasticae,
ideo in necessitate sufficit ad peragendum hoc sacramentum altare sanctificatum. Propter
quod etiam Ecclesia nunquam sine altari consecratur, tamen sine Ecclesia quandoque
consecratur altare, cum reliquiis sanctorum, quorum vita abscondita est cum Christo
in Deo. Unde in eadem distinctione legitur, placuit ut altaria in quibus nullum corpus
aut reliquiae martyris conditae comprobantur, ab episcopis qui eisdem locis praesunt,
si fieri potest, evertantur. (IIIa q. 83 a. 3 ad 2)
2 — Omdat het huis, waarin dit Sacrament gevierd wordt, de Kerk aanduidt en daarom ook
de kerk genoemd wordt, wordt het terecht geconsecreerd, zowel om de heiligmaking uit
te drukken, welke aan de Kerk door het lijden van Christus ten deel is gevallen, alsook
ter beduiding van de heiligheid, welke vereist wordt bij hen, die dit Sacrament moeten
ontvangen. — Het altaar beduidt Christus zelf van wie de Apostel zegt: « Door Hem
moeten wij een altijddurend dankoffer brengen aan God » (Hebr. 13, 13). Daarom stelt
de consecratie van het altaar ook de heiligheid van Christus voor, welke Lucas aangeeft
(1, 33) : « Het heilige, dat uit u wordt geboren, zal Zoon van God genoemd worden
». En in een Decretaal staat: « Het is goed bevonden de altaren te heiligen niet alleen
door de zalving met chrisma, maar ook door een priesterlijke zegening ». En daarom
is het als regel niet geoorloofd dit Sacrament te vieren buiten geconsecreerde huizen.
Zo staat dan ook in een Decretaal: « Geen priester mag de Mis opdragen buiten de plaatsen,
die door de bisschop hiervoor gewijd zijn ». En omdat de heidenen niet tot de Kerk
behoren evenmin als andere ongelovigen, wordt verderop gezegd: « Het is niet geoorloofd
een kerk, waarin de lichamen van gestorven ongelovigen begraven zijn, te wijden, maar
als ze geschikt bevonden is om geconsecreerd te worden dan moet ze hersteld worden,
nadat de lijken eruit verwijderd zijn en de muren of wanden van die plaats afgeschrapt
zijn. Was ze vroeger reeds geconsecreerd, dan mogen erin Missen opgedragen worden,
wanneer zij, die erin begraven zijn, gelovig waren ». In geval van nood kan men dit
Sacrament voltrekken in niet geconsecreerde en zelfs ontheiligde huizen, maar alleen
met goedvinden van de Bisschop. Daarom wordt t. z. p. gezegd: « Wij oordelen, dat
men de Misplechtigheden niet overal moet vieren maar alleen op de plaatsen, die door
de bisschop geconsecreerd zijn, of waar hij het toestaat ». Maar alleen op een draagbaar
altaar, dat gewijd is. Zo leest men t. z. p.: « Wij staan toe, dat, indien de kerken
door brand aangetast of verwoest zijn, de Mis gelezen wordt in kapellen op een geconsecreerde
steen ». Want omdat de heiligheid van Christus de bron is van iedere kerkelijke heiligheid,
daarom is het, in geval van nood, voldoende dit Sacrament te voltrekken op een gewijd
altaar. Om dezelfde reden wordt nooit een kerk zonder altaar geconsecreerd, maar soms
wel zonder kerk een altaar met de overblijfselen van de heiligen, wier « leven verborgen
was met Christus in God » (Coloss. 3, 3). Zo lezen wij dan ook op de genoemde plaats:
« Het is onze wens, dat de altaren, waarin geen lichamen of overblijfselen van een
martelaar gevonden worden, door de bisschoppen, die aldaar aan het bestuur zijn, zo
mogelijk afgebroken worden ».
Ad tertium dicendum quod Ecclesia et altare et alia huiusmodi inanimata consecrantur,
non quia sint gratiae susceptiva, sed quia ex consecratione adipiscuntur quandam spiritualem
virtutem per quam apta redduntur divino cultui, ut scilicet homines devotionem quandam
exinde percipiant, ut sint paratiores ad divina, nisi hoc propter irreverentiam impediatur.
Unde et in II Machab. III dicitur, vere Dei virtus quaedam est in loco, nam ipse qui
habet in caelis habitationem, visitator et adiutor est loci illius. Et inde est quod
huiusmodi ante consecrationem emundantur et exorcizantur, ut exinde virtus inimici
pellatur. Et eadem ratione Ecclesiae quae sanguinis effusione aut cuiuscumque semine
pollutae fuerint, reconciliantur, quia per peccatum ibi commissum apparet ibi aliqua
operatio inimici. Propter quod etiam in eadem distinctione legitur, Ecclesias Arianorum
ubicumque inveneritis, Catholicas Ecclesias divinis precibus et operibus absque ulla
mora consecrate. Unde et quidam probabiliter dicunt quod per ingressum Ecclesiae consecratae
homo consequitur remissionem peccatorum venialium, sicut et per aspersionem aquae
benedictae, inducentes quod in Psalmo dicitur, benedixisti, domine, terram tuam, remisisti
iniquitatem plebis tuae. Et ideo, propter virtutem quam ex consecratione acquirit,
consecratio Ecclesiae non iteratur. Unde in eadem distinctione, ex Concilio Nicaeno,
legitur, Ecclesiis semel Deo consecratis non debet iterum consecratio adhiberi, nisi
aut ab igne exustae, aut sanguinis effusione, aut cuiusquam semine pollutae fuerint,
quia, sicut infans a qualicumque sacerdote in nomine patris et filii et spiritus sancti
semel baptizatus, non debet iterum baptizari, ita nec locus Deo dedicatus est iterum
consecrandus, nisi propter causas quas superius nominavimus; si tamen fidem sanctae
Trinitatis tenuerunt qui consecraverunt. Alioquin, qui sunt extra Ecclesiam, consecrare
non possunt. Sed, sicut in eadem distinctione legitur, Ecclesiae vel altaria quae
ambigua sunt de consecratione, consecrentur. Propter hoc etiam quod aliquam spiritualem
virtutem adipiscuntur per consecrationem, in eadem distinctione legitur statutum,
ligna Ecclesiae dedicatae non debent ad aliud opus iungi, nisi ad aliam Ecclesiam,
vel igni comburenda, vel ad profectum in monasterio fratribus, in laicorum autem opera
non debent admitti. Et ibidem legitur, altaris palla, cathedra, candelabrum et velum,
si fuerint vetustate consumpta, incendio dentur, cineres quoque eorum in baptisterio
inferantur, aut in pariete aut in fossis pavimentorum iactentur, ne introeuntium pedibus
inquinentur. (IIIa q. 83 a. 3 ad 3)
3 — Kerk, altaar en dergelijke onbezielde dingen worden geconsecreerd, niet omdat zij
de genade kunnen ontvangen, maar omdat zij ten gevolge van hun consecratie een bepaalde
geestelijke kracht krijgen, waardoor zij geschikt worden voor de goddelijke eredienst,
opdat nl. de mensen daardoor tot godsvrucht opgewekt worden, om gereder klaar te staan
voor het goddelijke, tenzij dit weer teniet gedaan wordt door oneerbiedigheid. Daarom
wordt in het Tweede Boek van de Machabeën gezegd (3, 38, 39) : « Waarachtig, daar
woont een goddelijke kracht. Want Hij, die in de hemel woont bewaakt en beschermt
die plaats ». Daarom worden deze zaken voor de consecratie gezuiverd en bezworen,
opdat de kracht van de vijand eruit verdreven worde. En om dezelfde reden worden
de kerken « die door het vloeien van bloed of het uitstorten van zaad bezoedeld zijn
» in ere hersteld, omdat er door de zonde, die daar bedreven werd, een bepaalde werking
van de vijand blijkt te zijn. Zo wordt er dan ook in hetzelfde boek gezegd: « Waar
gij kerken van Arianen aantreft, moet gij ze onverwijld door goddelijke gebeden en
werken consecreren tot katholieke kerken ». Vandaar wordt door sommigen de niet onwaarschijnlijke
mening verkondigd dat de mens door het betreden van een geconsecreerde kerk vergiffenis
van zijn dagelijkse zonden verkrijgt evenals door de besprenkeling met wijwater. Zij
beroepen zich op wat er gezegd wordt in het Boek der Psalmen (84, 2, 3) : « Gezegend
hebt gij, Heer, Uw land, en van Uw volk de ongerechtigheid weggenomen ». Om de kracht,
welke de kerk door de consecratie verkregen heeft, mag deze consecratie met herhaald
worden. Zo wordt in hetzelfde boek uit de Kerkvergadering van Nicea aangehaald: «
De kerken die eenmaal aan God zijn toegewijd, mogen niet opnieuw geconsecreerd worden
behalve wanneer zij door vuur verwoest zijn of bezoedeld door het vloeien van bloed
en het uitstorten van zaad; omdat evenals een kind, dat eenmaal gedoopt is, door welke
priester dan ook, in de naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest, niet opnieuw gedoopt
mag worden, evenmin een Kerk, die aan God is toegewijd, opnieuw geconsecreerd moet
worden, behalve in bovengenoemde gevallen, indien tenminste zij, die consecreerden,
geloofden aan de Drievuldigheid ». Immers, die buiten de Kerk staan, kunnen niet consecreren.
Maar, zoals verder in hetzelfde boek geschreven is: « Kerken of altaren, waarvan de
consecratie twijfelachtig is, moeten geconsecreerd worden ». Omdat zij door de consecratie
een zekere geestelijke kracht krijgen, wordt aldaar bepaald: « Het hout van een geconsecreerde
Kerk mag niet voor andere doeleinden gebruikt worden, behalve voor een andere Kerk
of om te verbranden of ten behoeve van kloosterbroeders: voor het werk van leken mag
het echter niet dienen ». En t. z. p. leest men: « Als altaardwalen, zetels, kandelaars
en voorhang door ouderdom versleten zijn, moeten ze verbrand worden, en de as moet
in de doopkapel bracht worden, of in de wand of in laagten onder de vloer, opdat ze
niet vertreden zou worden door de voeten van hen, die binnenkomen
Ad quartum dicendum quod, quia consecratio altaris repraesentat sanctitatem Christi,
consecratio vero domus sanctitatem totius Ecclesiae, ideo convenientius recolitur
cum solemnitate consecratio Ecclesiae vel altaris. Propter quod etiam octo diebus
solemnitas dedicationis agitur, ad significandam beatam resurrectionem Christi et
membrorum Ecclesiae. Nec est opus solius hominis consecratio Ecclesiae et altaris,
cum habeat spiritualem virtutem. Unde de Consecr., distinctione eadem, dicitur, solemnitates
Ecclesiarum dedicationum per singulos annos solemniter sunt celebrandae. Quod autem
octo diebus encaenia sint celebranda, III libro regum, perlecta dedicatione templi,
reperies, scilicet VIII. (IIIa q. 83 a. 3 ad 4)
4 — Omdat de consecratie van het altaar de heiligheid van Christus uitbeeldt, en de consecratie
van het gebouw de heiligheid van heel de Kerk, heeft het méér zin de consecratie van
Kerk of altaar plechtig te herdenken, dan van de andere dingen. Daarom wordt ook de
plechtigheid van kerkwijding acht dagen gevierd om de zalige verrijzenis van Christus
en van de leden der Kerk aan te geven. De kerk- of altaarconsecratie is overigens
niet alleen mensenwerk, daar ze geestelijke kracht meedeelt. Vandaar wordt er in een
Decretaal gezegd: « De plechtigheid van kerkwijding moet elk jaar feestelijk gevierd
worden. Dat dit gedurende acht dagen moet geschieden kan men vinden in het Derde Boek
der Koningen (8, 66), na afloop van de tempelwijding ».
Ad quintum dicendum quod, sicut legitur de Consecr., dist. I, altaria, si non sint
lapidea, chrismatis unctione non consecrentur. Quod quidem competit et significationi
huius sacramenti, tum quia altare significat Christum, dicitur autem I Cor. X, petra
autem erat Christus; tum etiam quia corpus Christi in sepulcro lapideo fuit reconditum.
Competit etiam quoad usum sacramenti, lapis enim et solidus est, et de facili potest
inveniri ubique. Quod non erat necessarium in veteri lege, ubi fiebat in uno loco
altare. Quod autem mandatur altare fieri de terra vel de lapidibus insectis, fuit
ad idololatriam removendam. (IIIa q. 83 a. 3 ad 5)
5 — In een Decretaal staat: « Wanneer de altaren niet van steen zijn, mogen zij niet door
de zalving met chrisma geconsecreerd worden ». Dit komt ook overeen met datgene, wat
dit Sacrament uitbeeldt: vooreerst, omdat het altaar Christus verbeeldt, van wie gezegd
wordt in de Eersten Brief aan de Corinthiërs (10, 4): « En die rots was Christus »;
vervolgens omdat het Lichaam van Christus in een stenen graf neergelegd was. Ook met
het gebruik van dit Sacrament is het in overeenstemming, want steen is duurzaam en
kan gemakkelijk overal gevonden worden. Dit was in de Oude Wet niet van belang, omdat,
er slechts op één plaats een altaar gebouwd werd. Dat men toen voorschreef, dat het
van aarde of ongehouwen steen gemaakt moest worden, geschiedde om de afgoderij tegen
te gaan.
Ad sextum dicendum quod, sicut in distinctione eadem dicitur, cap. vasa, quondam sacerdotes
non aureis, sed ligneis calicibus utebantur; Zephyrinus autem Papa patenis vitreis
Missas celebrari instituit; deinde Urbanus omnia fecit argentea. Postmodum autem statutum
est ut calix domini, cum patena, sive ex auro sive ex argento fiat, vel saltem stanneus
calix habeatur. De aere autem aut ex aurichalco non fiat, quia hoc vini virtute aeruginem,
pariter et vomitum provocat. Nullus autem in ligneo seu vitreo calice cantare praesumat
Missam, quia scilicet lignum porosum est, et sanguis consecratus in eo remaneret;
vitrum autem fragile est, et posset fractionis periculum imminere. Et eadem ratio
est de lapide. Et ideo, propter reverentiam sacramenti, statutum est ut ex praedictis
materiis calix fiat. (IIIa q. 83 a. 3 ad 6)
6 — Aldaar wordt in een Decretaal gezegd: « Vroeger gebruikten de priesters geen gouden
maar houten kelken; Paus Zepherinus schreef daarna voor, dat de Mis opgedragen moest
worden met glazen patenen; en tenslotte liet Urbanus alles van zilver maken ». Later
werd vastgesteld: « dat de kelk des Heren met de pateen van goud of zilver moest zijn,
of minstens van tin, maar niet van koper of brons, omdat dit door de invloed van de
wijn begint te roesten en braken veroorzaakt. Niemand mag echter de Mis opdragen in
een houten of glazen kelk » omdat nl. hout poreus is en het geconsecreerde Bloed daarin
achterblijft; en glas breekbaar is en er gevaar voor stukgaan dreigt. Hetzelfde geldt
voor een stenen kelk. En daarom is uit eerbied voor het Sacrament vastgesteld, dat
de kelk uit voornoemde stof vervaardigd moet worden.
Ad septimum dicendum quod, ubi potuit sine periculo fieri, Ecclesia statuit circa
hoc sacramentum id quod expressius repraesentat passionem Christi. Non autem erat
tantum periculum circa corpus, quod ponitur in corporali, sicut circa sanguinem, qui
continetur in calice. Et ideo, licet calix non fiat de petra, corporale tamen fit
de panno lineo, quo corpus Christi fuit involutum. Unde in epistola Silvestri Papae,
in eadem distinctione, legitur, consulto omnium constituimus ut sacrificium altaris
non in serico panno, aut intincto quisquam celebrare praesumat Missam, sed in puro
lineo ab episcopo consecrato, sicut corpus Christi in sindone linea munda sepultum
fuit. Competit etiam pannus lineus, propter sui munditiam, ad significandum conscientiae
puritatem; et, propter multiplicem laborem quo talis pannus praeparatur, ad significandam
passionem Christi. (IIIa q. 83 a. 3 ad 7)
7 — Waar het zonder gevaar kon geschieden, heeft de Kerk met betrekking tot dit Sacrament
vastgesteld, wat het meest uitdrukkelijk het lijden van Christus uitbeeldt. Nu was
er minder gevaar bij het Lichaam, dat op het corporaal gelegd wordt, dan bij het Bloed,
dat in de kelk bewaard wordt. En daarom mag het corporaal van linnen zijn, ook al
is het niet toegestaan, dat de kelk van steen is, omdat het Lichaam van Christus in
linnen gewikkeld was. Zo leest men dan ook in de Brief van Paus Sylvester t. z. p.:
« Op aller aanraden stellen wij vast, dat het Misoffer opgedragen wordt, niet op zijde
of op geverfde stof, maar op zuiver linnen, dat door de bisschop geconsecreerd is,
evenals het Lichaam van Christus in een zuiver linnen lijkwade gewikkeld was ». Een
linnen kleed kan bovendien om zijn zuiverheid, passend de zuiverheid van het geweten
uitbeelden, en om zijn moeizame vervaardiging het lijden van Christus.
Ad octavum dicendum quod dispensatio sacramentorum pertinet ad ministros Ecclesiae,
sed consecratio eorum est ab ipso Deo. Et ideo ministri Ecclesiae non habent aliquid
statuere circa formam consecrationis, sed circa usum sacramenti et modum celebrandi.
Et ideo, si sacerdos verba consecrationis proferat super materia debita cum intentione
consecrandi, absque omnibus praedictis, scilicet domo et altari, calice et corporali
consecratis, et ceteris huiusmodi per Ecclesiam institutis, consecrat quidem in rei
veritate corpus Christi, peccat tamen graviter, ritum Ecclesiae non servans. (IIIa q. 83 a. 3 ad 8)
8 — Het beheer van de sacramenten behoort aan de bedienaars van de Kerk, maar hun consecratie
is van God. Daarom hebben de bedienaars van de Kerk niet iets vast te stellen over
de vorm van de consecratie, maar wel over het gebruik van de sacramenten en de wijze
van vieren. Indien dus een priester de woorden van de consecratie uitspreekt over
de vereiste stof met de bedoeling om ze te consecreren, zonder al de voornoemde voorwerpen
als geconsecreerd gebouw, altaar, kelk en corporaal, consecreert hij werkelijk het
Lichaam van Christus maar zondigt hij zwaar door het gebruik van de Kerk niet te volgen.
Articulus 4. Is hetgeen bij de viering van dit Sacrament gezegd wordt op geschikte wijze vastgesteld?
Ad quartum sic proceditur. Videtur quod inconvenienter ordinentur ea quae circa hoc
sacramentum dicuntur. Hoc enim sacramentum verbis Christi consecratur, ut Ambrosius
dicit, in libro de sacramentis. Non ergo debent aliqua alia in hoc sacramento dici
quam verba Christi. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 1)
1 — Men beweert, dat hetgeen bij de viering van dit Sacrament gezegd wordt niet op geschikte
wijze is vastgesteld. Dit Sacrament wordt immers door de woorden van Christus geconsecreerd,
zoals Ambrosius zegt. Daarom moeten bij dit Sacrament alleen maar de woorden van Christus
gebruikt worden.
Praeterea, verba et facta Christi nobis per Evangelium innotescunt. Sed quaedam dicuntur
circa consecrationem huius sacramenti quae in Evangeliis non ponuntur. Non enim legitur
in Evangelio quod Christus in institutione huius sacramenti oculos ad caelum levaverit;
similiter etiam in Evangeliis dicitur, accipite et comedite, nec ponitur omnes, cum
in celebratione huius sacramenti dicatur, elevatis oculis in caelum, et iterum, accipite
et manducate ex hoc omnes. Inconvenienter ergo huiusmodi verba dicuntur in celebratione
huius sacramenti. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 2)
2 — De woorden en daden van Christus zijn ons uit de Evangeliën bekend. Maar bij de consecratie
van dit Sacrament komen woorden voor, die niet in de Evangeliën staan. Zo staat er
niet in het Evangelie, dat Christus bij de instelling van dit Sacrament Zijn ogen
naar de hemel opsloeg; verder staat er in de Evangeliën: « Neemt en eet » zonder de
toevoeging: « gij allen », terwijl bij de viering van dit Sacrament gezegd wordt:
« Na Zijn ogen ten hemel opgeslagen te hebben », en: « Neemt en eet hiervan gij allen
». Het is dus niet passend, dat deze woorden bij de viering van dit Sacrament gebruikt
worden.
Praeterea, omnia alia sacramenta ordinantur ad salutem omnium fidelium. Sed in celebratione
aliorum sacramentorum non fit communis oratio pro salute omnium fidelium et defunctorum.
Ergo inconvenienter fit in hoc sacramento. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 3)
3 — Alle sacramenten zijn gericht op het heil van alle gelovigen. Maar bij de viering
van de andere sacramenten is er geen algemeen gebed voor het heil van alle gelovigen,
noch ook voor de overledenen. Dus is het niet passend, dat het wel gezegd wordt bij
dit Sacrament.
Praeterea, Baptismus dicitur specialiter fidei sacramentum. Ea ergo quae pertinent
ad instructionem fidei, magis debent circa Baptismum tradi quam circa hoc sacramentum,
sicut doctrina apostolica et evangelica. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 4)
4 — Het doopsel wordt heel bijzonder « het Sacrament van het geloof » genoemd. Wat dus
hoort bij het onderricht in het geloof, moet eerder bij het doopsel meegedeeld worden
dan bij dit Sacrament: zoals de leer van de Apostelen en het Evangelie.
Praeterea, in omni sacramento exigitur devotio fidelium. Non ergo magis in hoc sacramento
quam in aliis deberet devotio fidelium excitari per laudes divinas et per admonitiones,
puta cum dicitur, sursum corda. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 5)
5 — Bij elk sacrament is de godsvrucht van de gelovigen een vereiste. Daarom moet bij
dit Sacrament niet méér dan bij de andere de godsvrucht der gelovigen opgewekt worden
door lofprijzingen voor God en aansporingen zoals: « Omhoog de harten ».
Praeterea, minister huius sacramenti est sacerdos, ut dictum est. Omnia ergo quae
in hoc sacramento dicuntur, a sacerdote dici deberent, et non quaedam a ministris,
quaedam a choro. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 6)
6 — Zoals gezegd is, is de bedienaar van dit Sacrament de priester. Alles dus, wat bij
dit Sacrament gezegd moet worden, moet door de priester gezegd worden en niet een
gedeelte door de mindere bedienaars en een ander gedeelte door het koor.
Praeterea, hoc sacramentum per certitudinem operatur virtus divina. Superflue igitur
sacerdos petit huius sacramenti perfectionem, cum dicit, quam oblationem tu, Deus,
in omnibus, et cetera. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 7)
7 — De goddelijke kracht bewerkt met zekerheid dit Sacrament. Overbodig is het daarom,
dat de priester bidt voor de voltrekking van dit Sacrament met de woorden: « God,
gewaardig U deze offerande in alles » enz.
Praeterea, sacrificium novae legis multo est excellentius quam sacrificium antiquorum
patrum. Inconvenienter ergo sacerdos petit quod hoc sacrificium habeatur sicut sacrificium
Abel, Abrahae et Melchisedech. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 8)
8 — Het Offer van de Nieuwe Wet is veel verhevener dan het Offer van de Aartsvaders. Het
is dus niet passend, dat de priester vraagt, dat dit Offer aangenomen moge worden
als het offer van Abel, Abraham en Melchisedech.
Praeterea, corpus Christi, sicut non incoepit esse in hoc sacramento per loci mutationem,
ut supra dictum est, ita etiam nec esse desinit. Inconvenienter ergo sacerdos petit,
iube haec perferri per manus sancti Angeli tui in sublime altare tuum. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 9)
9 — Het Lichaam van Christus is niet door plaatsverandering in dit Sacrament aanwezig,
zoals boven (75e Kw. 2e Art.) gezegd is. Evenmin houdt het door plaatsverandering
op er te zijn. Het is dus niet passend, dat de priester vraagt: « Mogen deze gaven
door de handen van uw heilige engel neergelegd worden op Uw verheven altaar ».
Sed contra est quod dicitur de Consecr., dist. I, Iacobus frater domini secundum carnem,
et Basilius Caesariensis episcopus, ediderunt Missae celebrationem. Ex quorum auctoritate
patet convenienter singula circa hoc dici. (IIIa q. 83 a. 4 s. c.)
Daartegenover staat echter, dat in een Decretaal gezegd wordt: « Jacobus, de broeder
des Heer en naar het vlees, en Basilius, bisschop van Caesarea, hebben de viering
van de Mis opgesteld ». Het gezag van beiden waarborgt, dat alles, wat gezegd moet
worden, passend is.
Respondeo dicendum quod, quia in hoc sacramento totum mysterium nostrae salutis comprehenditur,
ideo prae ceteris sacramentis cum maiori solemnitate agitur. Et quia scriptum est
Eccle. IV, custodi pedem tuum ingrediens domum domini, et Eccli. XVIII, ante orationem
praepara animam tuam, ideo ante celebrationem huius mysterii, primo quidem praemittitur
praeparatio quaedam ad digne agenda ea quae sequuntur. Cuius praeparationis prima
pars est laus divina, quae fit in introitu, secundum illud Psalmi, sacrificium laudis
honorificabit me, et illic iter quo ostendam illi salutare Dei. Et sumitur hoc, ut
pluries, de Psalmis, vel saltem cum Psalmo cantatur, quia, ut Dionysius dicit, in
III cap. Eccles. Hier., Psalmi comprehendunt per modum laudis quidquid in sacra Scriptura
continetur. Secunda pars continet commemorationem praesentis miseriae, dum misericordia
petitur, dicendo kyrie eleison ter pro persona patris; ter pro persona filii, cum
dicitur Christe eleison; et ter pro persona spiritus sancti, cum subditur kyrie eleison;
contra triplicem miseriam ignorantiae, culpae et poenae; vel ad significandum quod
omnes personae sunt in se invicem. Tertia autem pars commemorat caelestem gloriam,
ad quam tendimus post praesentem miseriam, dicendo, gloria in excelsis Deo. Quae cantatur
in festis, in quibus commemoratur caelestis gloria, intermittitur autem in officiis
luctuosis, quae ad commemorationem miseriae pertinent. Quarta autem pars continet
orationem, quam sacerdos pro populo facit, ut digni habeantur tantis mysteriis. Secundo
autem praemittitur instructio fidelis populi, quia hoc sacramentum est mysterium fidei,
ut supra habitum est. Quae quidem instructio dispositive quidem fit per doctrinam
prophetarum et apostolorum, quae in Ecclesia legitur per lectores et subdiacones.
Post quam lectionem, cantatur a choro graduale, quod significat profectum vitae; et
alleluia, quod significat spiritualem exultationem; vel tractus, in officiis luctuosis,
qui significat spiritualem gemitum. Haec enim consequi debent in populo ex praedicta
doctrina. Perfecte autem populus instruitur per doctrinam Christi in Evangelio contentam,
quae a summis ministris legitur, scilicet a diaconibus. Et quia Christo credimus tanquam
divinae veritati, secundum illud Ioan. VIII, si veritatem dico vobis, quare vos non
creditis mihi?, Lecto Evangelio, symbolum fidei cantatur, in quo populus ostendit
se per fidem doctrinae Christi assentire. Cantatur autem hoc symbolum in festis de
quibus fit aliqua mentio in hoc symbolo, sicut in festis Christi et beatae virginis,
et apostolorum, qui hanc fidem fundaverunt, et in aliis huiusmodi. Sic igitur populo
praeparato et instructo, acceditur ad celebrationem mysterii. Quod quidem et offertur
ut sacrificium, et consecratur et sumitur ut sacramentum, primo enim peragitur oblatio;
secundo, consecratio materiae oblatae; tertio, perceptio eiusdem. Circa oblationem
vero duo aguntur, scilicet laus populi, in cantu offertorii, per quod significatur
laetitia offerentium; et oratio sacerdotis, qui petit ut oblatio populi sit Deo accepta.
Unde, I Paralip., dixit David, ego in simplicitate cordis mei obtuli universa haec,
et populum tuum qui hic repertus est, vidi cum ingenti gaudio tibi offerre donaria,
et postea orat, dicens, domine Deus, custodi hanc voluntatem. Deinde, circa consecrationem,
quae supernaturali virtute agitur, primo excitatur populus ad devotionem in praefatione,
unde et monetur sursum corda habere ad dominum. Et ideo, finita praefatione, populus
cum devotione laudat divinitatem Christi cum Angelis, dicens, sanctus, sanctus, sanctus;
et humanitatem cum pueris, dicens, benedictus qui venit. Deinde sacerdos secreto commemorat,
primo quidem, illos pro quibus hoc sacrificium offertur, scilicet pro universali Ecclesia,
et pro his qui in sublimitate sunt constituti, I Tim. II; et specialiter quosdam qui
offerunt vel pro quibus offertur. Secundo, commemorat sanctos, quorum patrocinia implorat
pro praedictis, cum dicit, communicantes et memoriam venerantes, et cetera. Tertio,
petitionem concludit, cum dicit, hanc igitur oblationem etc. ut fiat oblatio pro quibus
offertur salutaris. Deinde accedit ad ipsam consecrationem. In qua primo petit consecrationis
effectum, cum dicit, quam oblationem tu Deus. Secundo, consecrationem peragit per
verba salvatoris, cum dicit, qui pridie, et cetera. Tertio, excusat praesumptionem
per obedientiam ad mandatum Christi, cum dicit, unde et memores. Quarto, petit hoc
sacrificium peractum esse Deo acceptum, cum dicit, supra quae propitio, et cetera.
Quinto, petit huius sacrificii et sacramenti effectum, primo quidem, quantum ad ipsos
sumentes, cum dicit, supplices te rogamus; secundo, quantum ad mortuos, qui iam sumere
non possunt, cum dicit, memento etiam, domine, etc.; tertio, specialiter quantum ad
ipsos sacerdotes offerentes, cum dicit, nobis quoque peccatoribus et cetera. Deinde
agitur de perceptione sacramenti. Et primo quidem, praeparatur populus ad percipiendum.
Primo quidem, per orationem communem totius populi, quae est oratio dominica, in qua
petimus panem nostrum quotidianum nobis dari; et etiam privatam, quam specialiter
sacerdos pro populo offert, cum dicit, libera nos, quaesumus, domine. Secundo, praeparatur
populus per pacem, quae datur dicendo, agnus Dei, est enim hoc sacramentum unitatis
et pacis, ut supra dictum est. In Missis autem defunctorum, in quibus hoc sacrificium
offertur non pro pace praesenti, sed pro requie mortuorum, pax intermittitur. Deinde
sequitur perceptio sacramenti, primo percipiente sacerdote, et postmodum aliis dante;
quia, ut dicit Dionysius, III cap. Eccles. Hier., qui aliis divina tradit, primo debet
ipse particeps esse. Ultimo autem tota Missae celebratio in gratiarum actione terminatur,
populo exultante pro sumptione mysterii, quod significat cantus post communionem;
et sacerdote per orationem gratias offerente, sicut et Christus, celebrata cena cum
discipulis, hymnum dixit, ut dicitur Matth. XXVI. (IIIa q. 83 a. 4 co.)
Omdat in dit Sacrament het gehele geheim van ons heil vervat is, wordt het met grotere
luister gevierd dan de andere sacramenten. En omdat er geschreven staat bij de Prediker
(4, 17): « Geef acht op uw voet, wanneer gij het huis des Heren betreedt », en in
het Boek Ecclesiasticus (18, 23) : « Bereidt uw ziel eer gij bidden gaat », daarom
wordt vóór het vieren van dit Geheim eerst een voorbereiding gehouden om waardig te
kunnen verrichten wat volgen gaat. Het eerste gedeelte van deze voorbereiding is een
verheerlijking van God, welke bij de Introïtus plaats heeft, volgens het woord uit
het Boek der Psalmen (49, 23) : « Een offer van lof brengt Mij eer, en dat is de weg,
waarop Ik hem Gods heil zal tonen». Deze wordt meestal uit de Psalmen genomen of in
verband met een Psalm gezongen, omdat, volgens Dionysius, de Psalmen in lofzang alles
omvatten wat in de H. Schrift verhaald wordt. — Het tweede gedeelte geeft uiting aan
onze tegenwoordige ellende, door barmhartigheid af te smeken met het driemaal « Kyrie
eleison » tot de Persoon van de Vader, het driemaal « Christe eleison » tot de Persoon
van de Zoon en het weer eens driemaal « Kyrie eleison » tot de Persoon van de H. Geest:
tegen onze drievoudige nood van onwetendheid, schulden en straf, of om uit te drukken,
dat alle Personen met elkaar een zijn. — Het derde deel herdenkt de hemelse heerlijkheid,
waarnaar wij streven na onze tegenwoordige ellende, in het « Eer zij God in de hoge
». Dit wordt gezongen op de feestdagen, waarop onze gedachten uitgaan naar de hemelse
heerlijkheid, maar nagelaten bij de treurdiensten, welke behoren tot de herdenking
van onze nood. — Het vierde deel is het « Gebed », dat de priester voor het volk bidt,
opdat het deze grote Geheimen moge waardig zijn. Vervolgens gaat ook vooraf het onderricht
voor het gelovige volk, omdat dit Sacrament « het geheim van ons geloof » is, zoals
boven is gezegd (78e Kw. 3e Art. 3e Antw.). Dit onderricht wordt begonnen met de leer
van de Profeten en de Apostelen, welke gegeven wordt door de lectors en de subdiakens.
Na de les, zingt het koor het graduaal, wat de vooruitgang van het geestelijk leven
uitdrukt, en het alleluia, dat de geestelijke jubel beduidt; ofwel de tractus bij
de treurdiensten, om de geestelijke weeklacht weer te geven. Want dit alles moet voor
het volk uit de genoemde leer voortvloeien. Op volmaakte wijze wordt het volk onderricht
door de leer van Christus, zoals ze vervat ligt in het Evangelie, wat dan ook door
de hoogste dienaars wordt voorgedragen, nl. door de diakens. En omdat wij aan Christus
geloven als aan de goddelijke waarheid, naar het woord van Joannes (8, 46) : « Zo
Ik de Waarheid zeg, waarom dan gelooft ge Mij niet? », wordt na het Evangelie de geloofsbelijdenis
gezongen, waardoor het volk belijdt door het geloof de leer van Christus aan te nemen.
Deze geloofsbelijdenis wordt echter alleen gezongen op de feesten, waarover deze belijdenis
iets zegt, zoals op de feesten van Christus, de H. Maagd, de Apostelen, die dit geloof
gegrondvest hebben, en bij andere dergelijke gelegenheden. Nadat dan het volk voorbereid
en onderricht is, kan men overgaan tot de viering van het Geheim. Dit nu wordt opgedragen
als Offer en geconsecreerd en genuttigd als Sacrament. Daarom heeft men eerst de opdracht,
daarna de verandering van de aangeboden gaven, en ten slotte het nuttigen ervan. Bij
de opdracht gebeuren er twee zaken: vooreerst de lofzang van het volk in het Offertorium,
waardoor aangegeven wordt de blijdschap van de offeraars, en vervolgens het gebed
van de priester, die smeekt dat het Offer van het volk God aangenaam moge zijn. Daarom
zei David in het Eerste Boek Paralipomenon (29, 17): « In eenvoud des harten heb ik
dit alles geofferd en het volk, dat hier aanwezig is, heb ik met grote vreugde U hun
gaven zien brengen ». Verderop (18) bidt hij met deze woorden: « Bewaar, Heer God,
deze goede gesteltenis ». Vervolgens wordt voor de consecratie, welke door goddelijke
kracht wordt voltrokken, het volk tot godsvrucht opgewekt in de Prefatie, waar dan
ook gemaand wordt « de harten omhoog te hebben bij de Heer ». Derhalve looft het volk,
bij het einde der Prefatie, met godsvrucht de Godheid van Christus door met de engelen
te zeggen: « Heilig, heilig, heilig », en met de kinderen aldus Zijn Mensheid: « Gezegend
Hij, die komt ». Vervolgens gedenkt de priester in stilte, vooreerst hen, voor wie
dit Offer opgedragen wordt nl. voor heel de Kerk en voor hen « die in overheid gesteld
zijn » (I Tim. 2, 2) en in het bijzonder gedenkt de priester hen « die offeren of
voor wie geofferd wordt ». Daarna gedenkt hij de heiligen wier voorspraak hij voor
genoemde personen afsmeekt, wanneer hij zegt: « In gemeenschap verkerend met en in
herinnering roepend » enz. Dan sluit hij het gebed met de woorden: « Wil derhalve
dit Offer » enz., opdat het Offer heilzaam zij voor hen voor wie het gebracht wordt.
Vervolgens gaat hij over tot de consecratie. Hierbij bidt hij eerst voor de uitwerking
van de consecratie, zeggend: « Gewaardig U, God, dit Offer ». Hij voltrekt dan de
consecratie met de woorden van de Heiland, als hij zegt: « Die op de vooravond » enz.
Ten derde verontschuldigt hij zijn overmoed met de gehoorzaamheid aan Christus’ bevel,
als hij zegt: « Derhalve indachtig ». Ten vierde vraagt hij dat het Offer, dat voltrokken
is, Gode aangenaam zij: « Over welke Gij met goedgunstig oog » enz. Ten vijfde bidt
hij om het uitwerksel van dit Offer en Sacrament, en wel vooreerst voor hen, die het
gaan nuttigen, als hij zegt: « Smekend vragen wij U » en dan voor de doden, die het
niet meer nuttigen kunnen, als hij zegt: « Gedenkt ook, Heer, » enz. en tenslotte
op bijzondere wijze voor de priesters, die het opdragen, met de woorden: « Gewaardig
U Heer ook aan ons, zondaars » enz. Dan wordt er overgegaan tot het ontvangen van
het Sacrament. En hierbij wordt eerst het volk voorbereid om het te ontvangen. Vooreerst
door het gemeenschappelijk gebed van heel het volk wat is het Gebed des Heren, waarin
wij Hem vragen « ons het dagelijks brood te geven » en ook door het afzonderlijke
gebed, wat de priester afzonderlijk voor het volk verricht, waarin hij zegt: « Bevrijd,
smeken wij U, Heer ». — Op de tweede plaats wordt het volk voorbereid door de vredeskus,
welke geschonken wordt onder de woorden: « Lam Gods», want dit is het Sacrament van
vrede en eenheid, zoals vroeger gezegd is (67e Kw. 2e Art.; 73e Kw. 3e Art. 3e Antw.;
4e Art.; 79e Kw. 1e Art.). In de Missen voor de overledenen, waarbij het Offer wordt
opgedragen niet voor de vrede van deze aarde, maar voor de rust van de overledenen,
wordt de vredeskus echter niet gegeven. Daarna volgt het ontvangen van dit Sacrament,
dat eerst door de priester genuttigd wordt, die het daarna aan de anderen uitreikt,
omdat, gelijk Dionysius opmerkt « hij die anderen goddelijke gaven uitreikt, eerst
zelf eraan deel moet hebben ». Tenslotte eindigt de gehele viering van de Mis met
de dankzegging, waarbij het volk juicht over het ontvangen van het Geheim, hetgeen
betekend wordt door de zang na de communie; en de priester door het gebed dankt, gelijk
ook Christus na het Avondmaal met Zijn leerlingen een loflied zong, zoals staat bij
Mattheus (26, 30).
Ad primum ergo dicendum quod consecratio solis verbis Christi conficitur. Alia vero
necesse fuit addere ad praeparationem populi sumentis, ut dictum est. (IIIa q. 83 a. 4 ad 1)
1 — De consecratie komt alleen door de woorden van Christus tot stand. Al het andere is
echter nodig om het volk op de nuttiging voor te bereiden, zoals gezegd is (in de
Leerst.).
Ad secundum dicendum quod, sicut dicitur Ioan. ult., multa sunt a domino facta vel
dicta quae Evangelistae non scripserunt. Inter quae fuit hoc quod dominus oculos levavit
in caelum in cena, quod tamen Ecclesia ex traditione apostolorum habuit. Rationabile
enim videtur ut qui in suscitatione Lazari, ut habetur Ioan. XI, et in oratione quam
pro discipulis fecit, Ioan. XVII, oculos levavit ad patrem, in huius sacramenti institutione
multo magis hoc fecerit, tanquam in re potiori. Quod autem dicitur manducate, et non
comedite, non differt quantum ad sensum. Nec multum refert quid dicatur, praesertim
cum verba illa non sint de forma, ut supra dictum est. Quod autem additur omnes, intelligitur
in verbis Evangelii, licet non exprimatur, quia ipse dixerat, Ioan. VI, nisi manducaveritis
carnem filii hominis, non habebitis vitam in vobis. (IIIa q. 83 a. 4 ad 2)
2 — Zoals in Joannes (21. 25) gezegd wordt, is er veel door de Heer gedaan en gesproken,
dat de evangelisten niet hebben opgeschreven. Daaronder was ook dit, dat de Heer Zijn
ogen naar de hemel opsloeg bij het Avondmaal. Dit weet de Kerk uit de overlevering
van de Apostelen. Want het lijkt redelijk, dat Hij, die bij de opwekking van Lazarus
(Joan. 11, 41) en bij het gebed voor de leerlingen (Joan, 1 7. 1) Zijn ogen opsloeg
naar de Vader, dit nog veel eerder heeft gedaan bij de instelling van dit Sacrament,
omdat dit gewichtiger was. — Dat gezegd wordt: « nuttigt » en niet « eet », verschilt
niet naar de zin. En het is van weinig belang, wat van beide gezegd wordt, vooral
omdat deze woorden niet tot de vorm behoren, zoals boven (78e Kw. 1e Art. 2e en 4e
Antw.) uiteengezet is. Dat eraan toegevoegd wordt « allen », kan men verklaren uit
de woorden van het Evangelie (al staat het daar niet letterlijk) omdat Christus Zelf
gezegd heeft (Joan. 6, 54) : « Zo ge het Vlees van de Mensenzoon niet eet, dan hebt
ge het leven niet in u ».
Ad tertium dicendum quod Eucharistia est sacramentum totius ecclesiasticae unitatis.
Et ideo specialiter in hoc sacramento, magis quam in aliis, debet fieri mentio de
omnibus quae pertinent ad salutem totius Ecclesiae. (IIIa q. 83 a. 4 ad 3)
3 — De Eucharistie is het Sacrament van de gehele kerkelijke eenheid. En daarom moet juist
bij dit Sacrament méér dan bij de andere melding gemaakt worden van alles, wat tot
het welzijn van de gehele Kerk behoort.
Ad quartum dicendum quod duplex est instructio. Una, quae fit noviter imbuendis, scilicet
catechumenis. Et talis instructio fit circa Baptismum. Alia autem est instructio in
qua instruitur fidelis populus, qui communicat huic mysterio. Et talis instructio
fit in hoc sacramento. Et tamen ab hac instructione non repelluntur etiam catechumeni
et infideles. Unde dicitur de Consecr., dist. I, episcopus nullum prohibeat Ecclesiam
ingredi et audire verbum Dei, sive gentilem sive haereticum sive Iudaeum, usque ad
Missam catechumenorum, in qua scilicet continetur instructio fidei. (IIIa q. 83 a. 4 ad 4)
4 — Er is een dubbele onderrichting. Een voor pasbeginnenden, nl. voor de doopleerlingen
en deze wordt bij het doopsel gegeven. Een andere onderrichting is er, waarbij het
gelovige volk, dat aan dit Geheim deelneemt, onderwezen wordt. En zo is de onderrichting
bij dit Sacrament. Toch worden de doopleerlingen en ongelovigen ook toegelaten bij
dit onderricht. Vandaar staat er in een Decretaal: « De bisschop mag niemand beletten
in de kerk te komen en er het woord Gods te horen, noch heiden, noch ketter, noch
Jood, zolang de Mis der doopleerlingen duurt », waarin nl. het geloofsonderricht gegeven
wordt.
Ad quintum dicendum quod in hoc sacramento maior devotio requiritur quam in aliis
sacramentis, propter hoc quod in hoc sacramento totus Christus continetur. Et etiam
communior, quia in hoc sacramento requiritur devotio totius populi, pro quo sacrificium
offertur, et non solum percipientium sacramentum, sicut in aliis sacramentis. Et ideo,
sicut Cyprianus dicit, sacerdos, praefatione praemissa, parat fratrum mentes, dicendo,
sursum corda, ut, dum respondet plebs, habemus ad dominum, admoneatur nihil aliud
se cogitare quam Deum. (IIIa q. 83 a. 4 ad 5)
5 — Dit Sacrament vraagt een grotere godsvrucht dan de andere, omdat dit Sacrament de
hele Christus bevat, en ook een meer algemene, omdat in dit Sacrament vereist wordt
de godsvrucht van het hele volk, waarvoor het Offer wordt opgedragen en met alleen
van degenen, die het Sacrament ontvangen, zoals bij de andere sacramenten. En daarom
merkt Cyprianus op: « Door de Prefatie te laten voorafgaan, bereidt de priester de
gemoederen van de broeders voor, zeggend: « Omhoog de harten », opdat, wanneer het
volk antwoordt « Wij verheffen ze tot de Heer », het eraan herinnerd wordt aan niets
anders dan aan God te denken ».
Ad sextum dicendum quod in hoc sacramento, sicut dictum est, tanguntur ea quae pertinent
ad totam Ecclesiam. Et ideo quaedam dicuntur a choro, quae pertinent ad populum. Quorum
quaedam chorus totaliter prosequitur, quae scilicet toti populo inspirantur. Quaedam
vero populus prosequitur, sacerdote inchoante, qui personam Dei gerit, in signum quod
talia pervenerunt ad populum ex revelatione divina, sicut fides et gloria caelestis.
Et ideo sacerdos inchoat symbolum fidei et gloria in excelsis Deo. Quaedam vero dicuntur
per ministros, sicut doctrina novi et veteris testamenti, in signum quod per ministros
a Deo missos est haec doctrina populis nuntiata. Quaedam vero sacerdos solus prosequitur,
quae scilicet ad proprium officium sacerdotis pertinent, ut scilicet dona et preces
offerat pro populo, sicut dicitur Heb. V. In his tamen quaedam dicit publice, quae
scilicet pertinent et ad sacerdotem et ad populum, sicut sunt orationes communes.
Quaedam vero pertinent ad solum sacerdotem, sicut oblatio et consecratio. Et ideo
quae circa haec sunt dicenda occulte a sacerdote dicuntur. In utrisque tamen excitat
attentionem populi, dicendo, dominus vobiscum; et expectat assensum dicentium, amen.
Et ideo in his quae secreto dicuntur, publice praemittit, dominus vobiscum, et subiungit,
per omnia saecula saeculorum. Vel secrete aliqua sacerdos dicit in signum quod, circa
Christi passionem, discipuli non nisi occulte Christum confitebantur. (IIIa q. 83 a. 4 ad 6)
6 — Zoals gezegd is (3e Antw.), wordt bij dit Sacrament aangeroerd wat tot de hele Kerk
behoort. Daarom worden door het koor sommige gebeden gezegd die behoren tot het volk.
Sommige ervan zingt het koor helemaal, nl. diegene welke het hele volk aan het woord
laten; andere neemt het over, nadat de priester, die de plaats van God inneemt, ze
ingezet heeft, ten teken dat deze door goddelijke openbaring tot het volk gekomen
zijn, zoals het geloof en de hemelse heerlijkheid. Daarom zet de priester de Geloofsbelijdenis
en het « Eer zij God in de hoge » in. Andere dingen worden door de dienaars gezegd,
zoals de leer van het Nieuwe en Oude Verbond, ten teken dat deze leer aan het volk
verkondigd is door dienaars, die door God gezonden zijn. Weer andere dingen zegt de
priester alleen, nl. datgene wat tot de eigen taak van de priester behoort, welke
hierin bestaat « dat hij de gaven en gebeden opdraagt voor het volk » (Hebr. 5, 1).
Daarvan zegt hij soms iets luidop, nl. wat zowel op de priester als op het volk betrekking
heeft, zoals de gemeenschappelijke gebeden. Andere dingen echter zijn voorbehouden
aan de priester zoals de offerande en de consecratie. Daarom wordt, wat daarmee verband
houdt, door de priester in stilte gezegd. Voor beide gelegenheden wekt hij de aandacht
van het volk op door te zeggen: « De Heer zij met u », en verwacht hij de instemming
van hen, die zeggen moeten « Amen ». Daarom laat hij, ook aan wat hij in stilte zegt
voorafgaan: « De Heer zij met u » en laat hij er op volgen: « Door alle eeuwen der
eeuwen ». Ofwel zegt de priester iets in stilte, ten teken dat tijdens Christus’ lijden
de leerlingen alleen maar in stilte Christus beleden.
Ad septimum dicendum quod efficacia verborum sacramentalium impediri potest per intentionem
sacerdotis. Nec tamen est inconveniens quod a Deo petamus id quod certissime scimus
ipsum facturum, sicut Christus, Ioan. XVII, petiit suam clarificationem. Non tamen
ibi videtur sacerdos orare ut consecratio impleatur, sed ut nobis fiat fructuosa,
unde signanter dicit, ut nobis corpus et sanguis fiat. Et hoc significant verba quae
praemittit dicens, hanc oblationem facere digneris benedictam, secundum Augustinum,
idest, per quam benedicimur, scilicet per gratiam; adscriptam, idest, per quam in
caelo adscribimur; ratam, idest, per quam visceribus Christi censeamur; rationabilem,
idest, per quam a bestiali sensu exuamur; acceptabilem, idest, ut, qui nobis ipsis
displicemus, per hanc acceptabiles eius unico filio simus. (IIIa q. 83 a. 4 ad 7)
7 — De kracht van de sacramentele woorden kan door de bedoeling van de priester verijdeld
worden. Bovendien is het niet onredelijk, dat wij God ook datgene vragen, waarvan
wij zeker weten, dat Hij het zal doen, zoals Christus om Zijn verheerlijking bad (Joan.
17, 1, 5). Toch vraagt de priester wel niet, dat de consecratie moge plaats hebben,
maar dat ze ons voordelig moge zijn; daarom zegt hij juist « opdat voor ons deze offerande
wordt het Lichaam en Bloed van Christus ». En volgens Augustinus wijzen hierop de
woorden die eraan voorafgaan: « Gewaardig U deze offerande te doen zijn gezegend »,
d. i. « waardoor wij gezegend worden »; « opgeschreven » d. i. « waardoor wij in de
hemel opgeschreven worden »; « wettig » d. i. « waardoor wij als tot Christus behorend
erkend worden »; « redelijk ». d. i. « waardoor wij ontrukt worden aan onze dierlijke
neigingen »; « welgevallig », d. i. « opdat wij, die aan ons zelf mishagen, hierdoor
aan Zijn enige Zoon welgevallig mogen zijn ».
Ad octavum dicendum quod, licet hoc sacrificium ex seipso praeferatur omnibus antiquis
sacrificiis, tamen sacrificia antiquorum fuerunt Deo acceptissima ex eorum devotione.
Petit ergo sacerdos ut hoc sacrificium acceptetur Deo ex devotione offerentium, sicut
illa accepta fuerunt Deo. (IIIa q. 83 a. 4 ad 8)
8 — Ofschoon dit Offer zelf boven al de oude offers staat, toch waren deze aan God zeer
welgevallig om betoonde godsvrucht. De priester vraagt dus, dat dit Offer aan God
aangenaam moge zijn om de godsvrucht van de offeraars, zoals die andere het waren.
Ad nonum dicendum quod sacerdos non petit quod species sacramentales deferantur in
caelum; neque corpus Christi verum, quod ibi esse non desinit. Sed petit hoc pro corpore
mystico, quod scilicet in hoc sacramento significatur, ut scilicet orationes et populi
et sacerdotis Angelus assistens divinis mysteriis Deo repraesentet; secundum illud
Apoc. VIII, ascendit fumus incensorum de oblationibus sanctorum de manu Angeli. Sublime
autem altare Dei dicitur vel ipsa Ecclesia triumphans, in quam transferri petimus,
vel ipse Deus, cuius participationem petimus; de hoc enim altari dicitur Exod. XX,
non ascendes ad altare meum per gradus, idest, in Trinitate gradus non facies. Vel
per Angelum intelligitur ipse Christus, qui est magni consilii Angelus, qui corpus
suum mysticum Deo patri coniungit et Ecclesiae triumphanti. Et propter hoc etiam Missa
nominatur. Quia per Angelum sacerdos preces ad Deum mittit, sicut populus per sacerdotem.
Vel quia Christus est hostia nobis missa. Unde et in fine Missae diaconus in festis
diebus populum licentiat, dicens, ite, Missa est, scilicet hostia ad Deum per Angelum,
ut scilicet sit Deo accepta. (IIIa q. 83 a. 4 ad 9)
9 — De priester vraagt niet dat de sacramentele gedaanten ten hemel mogen gevoerd worden,
evenmin het waarachtige Lichaam van Christus, dat niet opgehouden had daar te zijn.
Maar hij vraagt dit voor het mystieke Lichaam, dat door dit Sacrament aangeduid wordt,
opdat nl. de engel, die deze goddelijke Geheimen bijwoont, aan God moge brengen de
gebeden van het volk en de priester, volgens het woord uit de Openbaring (8, 4) :
« En de walm van de wierook steeg van het Offer der heiligen op uit de hand van de
engel ». « Hoogverheven altaar Gods » wordt genoemd ofwel de zegepralende Kerk, waarheen
wij bidden overgebracht te worden ofwel God Zelf, aan wie wij vragen te mogen deelnemen;
over dit altaar wordt gezegd in het Boek van de Uittocht (20, 26) : « Bestijg mijn
altaar niet langs treden ». d. w. z. volgens de Glossa « maak in de Drievuldigheid
geen trappen ». Ook wordt onder de engel verstaan Christus Zelf, die is de Engel van
de grote raad, die Zijn mystiek Lichaam met God de Vader verbindt en met de zegepralende
Kerk. En hiernaar wordt ook de Mis (d. i. zending) genoemd, omdat de priester door
de engel de gebeden tot God opzendt, zoals het volk door de priester. Of ook omdat
Christus het Offer is, dat voor ons opgezonden wordt. Zo laat de diaken op het einde
van de Mis op feestdagen het volk gaan, met de woorden: « Gaat, het is opgezonden
», nl. het Offer is tot God opgezonden door de engel, opdat het God welgevallig zij.
Articulus 5. Is alles, wat bij de viering van dit Sacrament gedaan wordt, passend?
Ad quintum sic proceditur. Videtur quod ea quae in celebratione huius sacramenti aguntur,
non sunt convenientia. Hoc enim sacramentum ad novum testamentum pertinet, ut ex forma
ipsius apparet. In novo autem testamento non sunt observandae caeremoniae veteris
testamenti. Ad quas pertinebat quod sacerdos et ministri aqua lavabantur quando accedebant
ad offerendum, legitur enim Exod. XXX, lavabunt Aaron et filii eius manus suas ac
pedes quando ingressuri sunt ad altare. Non est ergo conveniens quod sacerdos lavet
manus suas inter Missarum solemnia. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 1)
1 — Men beweert, dat niet alles wat bij de viering van dit Sacrament gedaan wordt, passend
is. Dit sacrament behoort tot het Nieuwe Verbond, zoals uit de vorm blijkt. In het
Nieuwe Verbond nu moeten de ceremonies van het Oude Verbond niet in acht genomen worden.
Hiertoe behoorde echter, dat de priesters en dienaars zich wasten voordat zij opgingen
om te offeren. Immers er staat in het Boek van de Uittocht (30, 19, 20) : « Aaron
en zijn zonen zullen hun handen en voeten wassen, wanneer zij naar het altaar gaan
». Het is dus niet passend, dat de priester tijdens de Mis zijn handen wast.
Praeterea, ibidem dominus mandavit quod sacerdos adoleret incensum suave fragrans
super altare quod erat ante propitiatorium. Quod etiam pertinebat ad caeremoniam veteris
testamenti. Inconvenienter ergo sacerdos in Missa thurificatione utitur. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 2)
2 — De Heer had aldaar voorgeschreven (Uitt. 30, 7), dat de priester « fijne, welriekende
wierook zou branden » op het altaar, dat voor het verzoendeksel stond. Dit hoorde
ook tot de ceremonies van het Oude Verbond. Onpassend is het dus, dat de priester
in de Mis wierookt.
Praeterea, ea quae in sacramentis Ecclesiae aguntur, non sunt iteranda. Inconvenienter
ergo sacerdos iterat crucesignationes super hoc sacramentum. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 3)
3 — Wat bij de sacramenten van de Kerk gebeurt, mag niet herhaald worden. Dus is het niet
passend, dat de priester meermalen een kruis maakt over dit Sacrament.
Praeterea, apostolus dicit, Heb. VII, sine ulla contradictione, quod minus est a maiori
benedicitur. Sed Christus, qui est in hoc sacramento post consecrationem, est multo
maior sacerdote. Inconvenienter igitur sacerdos post consecrationem benedicit hoc
sacramentum cruce signando. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 4)
4 — De Apostel zegt: « Het lijdt geen tegenspraak, dat het mindere wordt gezegend door
het meerdere » (Hebr, 7, 7). Maar Christus, die na de consecratie in dit Sacrament
is, is veel méér dan de priester. Het past de priester dus niet na de consecratie
dit Sacrament met kruistekens te zegenen.
Praeterea, in sacramento Ecclesiae nihil debet fieri quod ridiculosum videatur. Videtur
autem ridiculosum gesticulationes facere, ad quas pertinere videtur quod sacerdos
quandoque brachia extendit, manus iungit, digitos complicat, et seipsum incurvat.
Ergo hoc non debet fieri in hoc sacramento. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 5)
5 — Bij een sacrament van de Kerk moet vermeden worden, wat belachelijk schijnt. Het schijnt
echter belachelijk gebaren te maken, waartoe behoort, dat de priester nu eens zijn
armen uitstrekt, dan weer de handen vouwt, of de vingers verenigt, of zelf buigt.
Derhalve moest zoiets niet gebeuren bij dit Sacrament.
Praeterea, ridiculosum etiam videtur quod sacerdos multoties se ad populum vertit,
multoties etiam populum salutat. Non ergo debent haec fieri in celebratione huius
sacramenti. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 6)
6 — Ook schijnt het lachwekkend, dat de priester zich herhaaldelijk naar het volk keert
en dit begroet. Dat moest dus niet gebeuren tijdens de viering van dit Sacrament.
Praeterea, apostolus, I Cor. I, pro inconvenienti habet quod Christus sit divisus.
Sed post consecrationem Christus est in hoc sacramento. Inconvenienter igitur hostia
frangitur a sacerdote. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 7)
7 — De Apostel noemt het niet passend dat « Christus verdeeld is » (I Cor. 1, 13). Maar
na de consecratie is Christus in dit Sacrament. Het past dus niet, dat de priester
de hostie breekt.
Praeterea, ea quae in hoc sacramento aguntur, passionem Christi repraesentant. Sed
in passione Christi corpus fuit divisum in locis quinque vulnerum. Ergo corpus Christi
in quinque partes frangi debet, magis quam in tres. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 8)
8 — Wat bij dit Sacrament gebeurt, beeldt het lijden van Christus uit. Maar tijdens het
lijden werd het lichaam van Christus op de vijf plaatsen van de wonden verdeeld. Derhalve
moet het Lichaam van Christus eerder in vijf delen verdeeld worden dan in drie.
Praeterea, totum corpus Christi in hoc sacramento seorsum consecratur a sanguine.
Inconvenienter igitur una pars eius sanguini miscetur. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 9)
9 — Het hele Lichaam van Christus wordt in dit Sacrament afgescheiden van het Bloed geconsecreerd.
Het is dus niet passend, dat een deel ervan met het Bloed vermengd wordt.
Praeterea, sicut corpus Christi proponitur in hoc sacramento ut cibus, ita et sanguis
Christi ut potus. Sed sumptioni corporis Christi non adiungitur in celebratione Missae
alius corporalis cibus. Inconvenienter igitur sacerdos, post sumptionem sanguinis
Christi, vinum non consecratum sumit. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 10)
10 — Evenals het Lichaam van Christus in dit Sacrament als spijs voorgezet wordt, zo ook
het Bloed van Christus als drank. Maar aan het nuttigen van Christus’ Lichaam wordt
bij de Mis geen andere lichamelijke spijs toegevoegd. Het is dus niet passend, dat
de priester, na het nuttigen van het Bloed van Christus, ongeconsecreerde wijn drinkt.
Praeterea, veritas debet respondere figurae. Sed de agno paschali, qui fuit figura
huius sacramenti, mandatur quod non remaneret ex eo quidquam usque mane. Inconvenienter
ergo hostiae consecratae reservantur, et non statim sumuntur. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 11)
11 — De werkelijkheid moet aan de voorafbeelding beantwoorden. Maar omtrent het paaslam,
dat een voorafbeelding was van dit Sacrament, was voorgeschreven (Uitt. 12, 10) dat
men « niets mocht bewaren tot de morgen ». Het is dus niet passend, dat er geconsecreerde
hosties bewaard worden en niet terstond genuttigd.
Praeterea, sacerdos pluraliter loquitur audientibus, puta cum dicit, dominus vobiscum,
et, gratias agamus. Sed inconveniens videtur pluraliter loqui uni soli, et maxime
minori. Ergo inconveniens videtur quod sacerdos, uno tantum ministro praesente, celebret
Missam. Sic igitur videtur quod inconvenienter aliqua agantur in celebratione huius
sacramenti. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 12)
12 — De priester spreekt in het meervoud tot de aanwezigen bijv. wanneer hij zegt: « De
Heer is met u » en « Laten wij dankzeggen ». Maar het geeft geen pas tot één alleen
in het meervoud te spreken en zeker niet als het een mindere is. Dus lijkt het ongepast,
dat de priester de Mis opdraagt in tegenwoordigheid van slechts een dienaar. Zo schijnen
er dus bepaalde dingen rondom de viering van dit Sacrament, op minder passende wijze
te gebeuren.
Sed in contrarium est Ecclesiae consuetudo, quae errare non potest, utpote spiritu
sancto instructa. (IIIa q. 83 a. 5 s. c.)
Daartegenover staat echter het gebruik in de Kerk, die niet kan dwalen, omdat zij
onderricht wordt door de H. Geest.
Respondeo dicendum quod, sicut supra dictum est, in sacramentis aliquid dupliciter
significatur, scilicet verbis et factis, ad hoc quod sit perfectior significatio.
Significantur autem verbis in celebratione huius sacramenti quaedam pertinentia ad
passionem Christi, quae repraesentatur in hoc sacramento; vel etiam ad corpus mysticum,
quod significatur in hoc sacramento; et quaedam pertinentia ad usum sacramenti, qui
debet esse cum devotione et reverentia. Et ideo in celebratione huius mysterii quaedam
aguntur ad repraesentandum passionem Christi; vel etiam dispositionem corporis mystici;
et quaedam aguntur pertinentia ad devotionem et reverentiam usus huius sacramenti. (IIIa q. 83 a. 5 co.)
Zoals boven (60e Kw. 6e Art.) is gezegd, wordt iets bij de Sacramenten op tweevoudige
wijze aangeduid nl. door woorden en door handelingen, opdat de uitbeelding volmaakt
zou zijn. Nu worden bij de viering van dit Sacrament door woorden verschillende dingen
uitgedrukt, die behoren tot het lijden van Christus, dat in dit Sacrament wordt uitgebeeld,
of tot het mystiek Lichaam, dat door dit Sacrament wordt betekend; en andere dingen,
die betrekking hebben op het nuttigen van dit Sacrament, hetgeen geschieden moet met
godsvrucht en eerbied. Daarom zullen er bij de viering van dit Sacrament sommige handelingen
gebeuren om uit te beelden het lijden van Christus of ook de toestand van het mystieke
Lichaam, en andere, die slaan op het godvruchtige en eerbiedige gebruik van dit Sacrament.
Ad primum ergo dicendum quod ablutio manuum fit in celebratione Missae propter reverentiam
huius sacramenti. Et hoc dupliciter. Primo quidem, quia aliqua pretiosa tractare non
consuevimus nisi manibus ablutis. Unde indecens videtur quod ad tantum sacramentum
aliquis accedat manibus, etiam corporaliter, inquinatis. Secundo, propter significationem.
Quia, ut Dionysius dicit, III cap. Eccles. Hier., extremitatum ablutio significat
emundationem etiam a minimis peccatis, secundum illud Ioan. XIII, qui lotus est, non
indiget nisi ut pedes lavet. Et talis emundatio requiritur ab eo qui accedit ad hoc
sacramentum. Quod etiam significatur per confessionem quae fit ante introitum Missae.
Et hoc idem significabat ablutio sacerdotum in veteri lege, ut ibidem Dionysius dicit.
Nec tamen Ecclesia hoc servat tanquam caeremoniale veteris legis praeceptum, sed quasi
ab Ecclesia institutum, sicut quiddam secundum se conveniens. Et ideo non eodem modo
observatur sicut tunc. Praetermittitur enim pedum ablutio, et servatur ablutio manuum,
quae potest fieri magis in promptu, et quae sufficit ad significandam perfectam munditiam.
Cum enim manus sit organum organorum, ut dicitur in III de anima, omnia opera attribuuntur
manibus. Unde et in Psalmo dicitur, lavabo inter innocentes manus meas. (IIIa q. 83 a. 5 ad 1)
1 — De handwassing tijdens de Mis geschiedt uit eerbied voor het Sacrament. En wel om
twee redenen. Vooreerst zijn wij gewoon om kostbare zaken alleen maar met gewassen
handen aan te raken. Daarom is het ook onpassend, dat iemand tot zulk een Sacrament
nadert met, zij het dan ook lichamelijk, vuile handen. Vervolgens om de betekenis.
Zoals Dionysius zegt, betekent het wassen van de vingertoppen, de reiniging van zelfs
de kleinste zonden, volgens het woord uit Joannes (13, 10) : « Wie een bad heeft genomen,
behoeft alleen nog maar zijn voeten te wassen ». Zulk een reiniging wordt vereist
van hem, die dit Sacrament nadert. Dit wordt eveneens aangegeven door de schuldbekentenis,
welke aan de Introïtus van de Mis voorafgaat. En hetzelfde betekende ook de wassing
van de priesters in het Oude Verbond, zoals Dionysius zegt. Toch neemt de Kerk dit
niet in acht als een ceremonieel voorschrift van de Oude Wet, maar als een instelling
van de Kerk, omdat het op zich zelf passend is. Daarom geschiedt het nu anders dan
toen. Immers de voetwassing wordt achterwege gelaten en men wast alleen de handen,
wat gemakkelijker kan gebeuren en wat voldoende de volmaakte zuiverheid betekent.
Want omdat de hand het werktuig aller werktuigen is, zoals Aristoteles zegt, worden
alle werken aan de handen toegeschreven. Daarom staat er ook in het Boek der Psalmen
(23, 6) : « Ik zal mijn handen wassen onder onschuldigen ».
Ad secundum dicendum quod thurificatione non utimur quasi caeremoniali praecepto legis,
sed sicut Ecclesiae statuto. Unde non eodem modo utimur sicut in veteri lege erat
statutum. Pertinet autem ad duo. Primo quidem, ad reverentiam huius sacramenti, ut
scilicet per bonum odorem depellatur si quid corporaliter pravi odoris in loco fuerit,
quod posset provocare horrorem. Secundo, pertinet ad repraesentandum effectum gratiae,
qua, sicut bono odore, Christus plenus fuit, secundum illud Gen. XXVII, ecce, odor
filii mei sicut odor agri pleni; et a Christo derivatur ad fideles officio ministrorum,
secundum illud II Cor. II, odorem notitiae suae spargit per nos in omni loco. Et ideo,
undique thurificato altari, per quod Christus designatur, thurificantur omnes per
ordinem. (IIIa q. 83 a. 5 ad 2)
2 — De bewierookingen geschieden ook niet om een ceremonieel voorschrift van de Wet, maar
omdat de Kerk ze ingesteld heeft. Daarom doen wij ze niet op dezelfde wijze, waarop
ze in de Oude Wet waren voor geschreven. Ze geschieden echter om twee redenen. Vooreerst
uit eerbied voor dit Sacrament, opdat nl. door goeden geur verdreven zou worden, wat
er aan lichamelijk slechte reuk in de kerk moest zijn, waardoor afkeer opgewekt zou
worden. Verder ter uitbeelding van de uitwerking der genade, waarvan Christus vervuld
was, als van een goede geur, naar het woord uit het boek der Schepping (27, 27) :
« Zie, de geur van mijn zoon is als de geur van een volle akker », en die van Christus
door de bediening van Zijn dienaars, op de gelovigen overgaat zoals gezegd wordt in
de Tweede Brief aan de Corinthiers (2, 14) : « Allerwege verspreidt Hij door ons de
geur van diens kennis». Daarom worden, nadat het altaar, waardoor Christus aangeduid
wordt, bewierookt is, alle anderen volgens rangorde bewierookt.
Ad tertium dicendum quod sacerdos in celebratione Missae utitur crucesignatione ad
exprimendam passionem Christi, quae ad crucem est terminata. Est autem passio Christi
quibusdam quasi gradibus peracta. Nam primo fuit Christi traditio, quae facta est
a Deo, a Iuda, et a Iudaeis. Quod significat trina crucesignatio super illa verba,
haec dona, haec munera, haec sancta sacrificia illibata. Secundo fuit Christi venditio.
Est autem venditus sacerdotibus, Scribis et Pharisaeis. Ad quod significandum fit
iterum trina crucesignatio super illa verba, benedictam, adscriptam, ratam. Vel ad
ostendendum pretium venditionis, scilicet triginta denarios. Additur autem et duplex
super illa verba, ut nobis corpus et sanguis, etc., ad designandam personam Iudae
venditoris et Christi venditi. Tertio autem fuit praesignatio passionis Christi facta
in cena. Ad quod designandum, fiunt tertio duae cruces, una in consecratione corporis,
alia in consecratione sanguinis, ubi utrobique dicitur benedixit. Quarto autem fuit
ipsa passio Christi. Unde, ad repraesentandum quinque plagas, fit quarto quintuplex
crucesignatio super illa verba, hostiam puram, hostiam sanctam, hostiam immaculatam,
panem sanctum vitae aeternae, et calicem salutis perpetuae. Quinto, repraesentatur
extensio corporis, et effusio sanguinis, et fructus passionis, per trinam crucesignationem
quae fit super illis verbis, corpus et sanguinem sumpserimus, omni benedictione et
cetera. Sexto, repraesentatur triplex oratio quam fecit in cruce, unam pro persecutoribus,
cum dixit, pater, ignosce illis; secundam pro liberatione a morte, cum dixit, Deus,
Deus meus, ut quid dereliquisti me? Tertia pertinet ad adeptionem gloriae, cum dixit,
pater, in manus tuas commendo spiritum meum. Et ad hoc significandum, fit trina crucesignatio
super illa verba, sanctificas, vivificas, benedicis, et cetera. Septimo, repraesentantur
tres horae quibus pependit in cruce, scilicet a sexta hora usque ad nonam. Et ad hoc
significandum, fit iterum trina crucesignatio ad illa verba, per ipsum, et cum ipso,
et in ipso. Octavo autem, repraesentatur separatio animae a corpore, per duas cruces
subsequentes extra calicem factas. Nono autem, repraesentatur resurrectio tertia die
facta, per tres cruces quae fiunt ad illa verba, pax domini sit semper vobiscum. Potest
autem brevius dici quod consecratio huius sacramenti, et acceptio sacrificii, et fructus
eius, procedit ex virtute crucis Christi. Et ideo, ubicumque fit mentio de aliquo
horum, sacerdos crucesignatione utitur. (IIIa q. 83 a. 5 ad 3)
3 — Bij de Mis maakt de priester kruistekens om het lijden van Christus uit te drukken,
dat op het Kruis werd voleindigd. Maar het lijden van Christus heeft trapsgewijze
plaats gehad. Vooreerst werd Christus overgeleverd door God, door Judas en door de
Joden. Dit wordt weergegeven door het driemaal bekruisen bij de woorden: « Deze gave,
deze geschenken, deze heilige en onbevlekte Offers ». Vervolgens werd Christus verkocht,
en wel door de priesters, schriftgeleerden en farizeeën. Om dat aan te duiden worden
er een andere maal drie kruistekens gemaakt bij de woorden « gezegend, opgeschreven,
wettig ». — Dit kan ook aanduiden de prijs van de verkoop, nl. dertig zilverlingen.
— Er worden nog twee kruistekens aan toegevoegd bij de woorden: « Opdat het voor ons
het Lichaam en Bloed » enz., om aan te geven de persoon van Judas, die verkocht en
van Christus, die verkocht werd. Ten derde was er een voorafbeelding van het lijden
van Christus in het Laatste Avondmaal. Om dit aan te geven worden er voor de derde
maal twee kruistekens gemaakt, een bij de consecratie van het Lichaam en een ander
bij de consecratie van het Bloed, wanneer bij elk gezegd wordt: « Hij zegende het
». Op de vierde plaats was er het lijden van Christus zelf. Daarom heeft er voor de
vierde maal een bekruising en wel een vijfvoudige plaats, om de vijf wonden aan te
duiden, bij de woorden: « Een zuiver Offer, een heilig Offer, een vlekkeloos Offer,
het heilig Brood van het eeuwig leven en de kelk van het altijddurend heil ». Ten
vijfde wordt uitgebeeld, dat het Lichaam werd uitgerekt en het Bloed vloeide, en het
lijden vruchtbaar was, door drie kruistekens bij de woorden: « Wij die het Lichaam
en Bloed nuttigen van allen zegen » enz. Ten zesde wordt in herinnering gebracht het
drievoudige gebed, dat Christus op het Kruis bad, nl. een gebed voor de vervolgers,
toen Hij sprak: « Vader, vergeef het hun »; een ander voor bevrijding van de dood,
toen Hij uitriep: « God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? »; het derde behoort
bij het verwerven van de glorie, toen Hij zei: « Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn
geest ». Daarvoor de drie kruistekens bij de woorden: « Gij heiligt, maakt levend
en zegent ». Ten zevende worden de drie uren uitgebeeld, gedurende welke Hij op het
Kruis hing, nl. van het zesde tot het negende uur. Daarvoor weer drie kruistekens
bij de woorden: « Door Hem, en met Hem en in Hem ». Ten achtste wordt de scheiding
van Ziel en Lichaam uitgebeeld door de twee kruistekens die onmiddellijk daarna buiten
de kelk gemaakt worden. Ten negende wordt de verrijzenis op de derde dag uitgebeeld
door de drie kruistekens, die gemaakt worden bij de woorden: « De vrede des Heren
zij altijd met u ». Men kan het ook korter zeggen. De consecratie van dit Sacrament
en het aannemen van dit Offer en zijn vruchten hangen af van de kracht van Christus’
Kruis. Daarom maakt de priester overal, waar melding gemaakt wordt van een van deze
drie zaken, een kruisteken.
Ad quartum dicendum quod sacerdos post consecrationem non utitur crucesignatione ad
benedicendum et consecrandum, sed solum ad commemorandum virtutem crucis et modum
passionis Christi, ut ex dictis patet. (IIIa q. 83 a. 5 ad 4)
4 — Na de consecratie gebruikt de priester het kruisteken niet om te zegenen en te consecreren,
maar alleen om te herdenken de kracht van het Kruis en de wijze van het lijden, zoals
boven (vorig Antw.) gezegd is.
Ad quintum dicendum quod ea quae sacerdos in Missa facit, non sunt ridiculosae gesticulationes,
fiunt enim ad aliquid repraesentandum. Quod enim sacerdos brachia extendit post consecrationem,
significat extensionem brachiorum Christi in cruce. Levat etiam manus orando, ad designandum
quod oratio eius pro populo dirigitur ad Deum, secundum illud Thren. III, levemus
corda nostra cum manibus ad Deum in caelum. Et Exod. XVII dicitur quod, cum levaret
Moyses manus, vincebat Israel. Quod autem manus interdum iungit, et inclinat se, suppliciter
et humiliter orans, designat humilitatem et obedientiam Christi, ex qua passus est.
Digitos autem iungit post consecrationem, scilicet pollicem cum indice, quibus corpus
Christi consecratum tetigerat, ut, si qua particula digitis adhaeserat, non dispergatur.
Quod pertinet ad reverentiam sacramenti. (IIIa q. 83 a. 5 ad 5)
5 — Wat de priester tijdens de Mis doet, zijn geen lachwekkende gebaren, want alles gebeurt
er om iets uit te beelden. Dat nl. de priester zijn armen uitstrekt na de consecratie,
betekent het uitstrekken van Christus’ armen op het Kruis. Ook heft hij bij het bidden
zijn handen op, om aan te geven dat zijn gebed voor het volk tot God opgestuurd wordt,
volgens het woord uit de Klaagliederen (3, 41) : « Heffen wij ons hart en de handen
omhoog tot God in de hemel », en uit het Boek van de Uittocht (17, 11): « Zolang Mozes
zijn handen omhoog hield, had Israël de overhand ». Dat hij soms zijn handen vouwt,
en zich buigt, als iemand, die smekend en nederig bidt, wijst terug op de nederigheid
en gehoorzaamheid, waarmee Christus geleden heeft. Na de consecratie houdt hij zijn
vingers tegen elkaar, nl. de duim en de wijsvinger, waarmee hij het geconsecreerde
Lichaam van Christus aangeraakt heeft, opdat, als er soms een deeltje aan de vingers
is blijven zitten, dit niet eraf valt. Dit behoort tot de eerbied voor het Sacrament.
Ad sextum dicendum quod quinquies se sacerdos vertit ad populum, ad designandum quod
dominus die resurrectionis quinquies se manifestavit, ut supra dictum est in tractatu
de resurrectione Christi. Salutat autem septies populum, scilicet quinque vicibus
quando se convertit ad populum, et bis quando se non convertit, scilicet ante praefationem
cum dicit, dominus vobiscum, et cum dicit, pax domini sit semper vobiscum, ad designandum
septiformem gratiam spiritus sancti. Episcopus autem celebrans in festis in prima
salutatione dicit, pax vobis, quod post resurrectionem dixit dominus, cuius personam
repraesentat episcopus praecipue. (IIIa q. 83 a. 5 ad 6)
6 — Vijfmaal keert de priester zich tot het volk om aan te geven, dat de Heer op de dag
van Zijn verrijzenis vijfmaal verschenen is, zoals boven in het tractaat over de Verrijzenis
van Christus (55e Kw. 3e Art. 3e Bed.) gezegd is. Maar hij groet zevenmaal het volk
nl. vijfmaal wanneer hij zich keert tot het volk en tweemaal zonder zich te keren,
nl. wanneer hij vóór de prefatie zegt « De Heer zij met u » en wanneer hij zegt: «
De vrede des Heren zij altijd met u »; dit om aan te duiden de zevenvoudige genade
van de H. Geest. De bisschop zegt, wanneer hij op feestdagen de Mis opdraagt, de eerste
keer: « Vrede zij u », wat ook de Heer na Zijn verrijzenis gezegd heeft, omdat de
bisschop op bijzondere wijze de persoon van Christus vertegenwoordigt.
Ad septimum dicendum quod fractio hostiae tria significat, primo quidem, ipsam divisionem
corporis Christi, quae facta est in passione; secundo, distinctionem corporis mystici
secundum diversos status; tertio, distributionem gratiarum procedentium ex passione
Christi, ut Dionysius dicit, III cap. Eccles. Hier. Unde talis fractio non inducit
divisionem Christi. (IIIa q. 83 a. 5 ad 7)
7 — Het breken van de hostie betekent drie dingen. Vooreerst de verdeling van het Lichaam
van Christus tijdens het lijden, vervolgens de verdeling van het mystiek Lichaam in
zijn verschillende toestanden; ten derde, de uitdeling van de genaden, die uit het
lijden van Christus voortvloeien, zoals Dionysus zegt. Daarom brengt het breken geen
verdeling van Christus mee.
Ad octavum dicendum quod, sicut Sergius Papa dicit, et habetur in decretis, de Consecr.,
dist. II, triforme est corpus domini. Pars oblata in calicem Missa corpus Christi
quod iam resurrexit, demonstrat, scilicet ipsum Christum, et beatam virginem, vel
si qui alii sancti cum corporibus sunt in gloria. Pars comesta ambulans adhuc super
terram, quia scilicet viventes in terra sacramento uniuntur; et passionibus conteruntur,
sicut panis comestus atteritur dentibus. Pars in altari usque ad finem Missae remanens
est corpus Christi in sepulcro remanens, quia usque in finem saeculi corpora sanctorum
in sepulcris erunt, quorum tamen animae sunt vel in Purgatorio vel in caelo. Hic tamen
ritus non servatur modo, ut scilicet una pars servetur usque in finem Missae. Manet
tamen eadem significatio partium. Quam quidam metrice expresserunt, dicentes, hostia
dividitur in partes, tincta beatos plene, sicca notat vivos, servata sepultos. Quidam
tamen dicunt quod pars in calicem Missa significat eos qui vivunt in hoc mundo; pars
autem extra calicem servata significat plene beatos quantum ad animam et corpus; pars
autem comesta significat ceteros. (IIIa q. 83 a. 5 ad 8)
8 — Terecht zegt Paus Sergius en ook een Decretaal: « Het Lichaam van Christus heeft drie
vormen. Het deel, dat na het opdragen in de kerk gedaan wordt, wijst op het Lichaam
van Christus, dat reeds verrezen is », nl. Christus, de H. Maagd en ook andere heiligen,
die met hun lichaam in de hemel mochten zijn. « Het deel dat genuttigd wordt, wijst
op het Lichaam van Christus, dat nog op aarde rondgaat », omdat nl. degenen, die nog
op aarde leven, door dit Sacrament verenigd worden en door lijden vermorzeld worden,
evenals het brood bij het eten door de tanden stuk gemalen wordt. « Het deel, dat
op het altaar blijft tot aan het einde der Mis, stelt voor het Lichaam van Christus,
dat in het graf bleef, omdat tot het einde der tijden de lichamen der heiligen in
het graf blijven », wier zielen echter of in het vagevuur of in de hemel zijn. Deze
ritus is echter nu niet meer in gebruik, nl. dat een deel bewaard wordt tot het einde
der Mis, maar de betekenis van de delen is gebleven. Men heeft dit in versvorm zo
uitgedrukt: « Verdeeld wordt de hostie in stukken; Het gemengde de zaligen aanduidt.
Het droge de levenden, De begravenen het bewaarde ». Sommigen zeggen echter dat het
deel, dat men in de kelk laat vallen, diegenen betekent, die nog in deze wereld leven,
het deel, dat buiten de kelk bewaard blijft op de naar ziel en lichaam gelukzaligen
heenwijst, en het deel, dat genuttigd wordt al de overigen aanduidt.
Ad nonum dicendum quod per calicem duo possunt significari. Uno modo, ipsa passio,
quae repraesentatur in hoc sacramento. Et secundum hoc, per partem in calicem missam
significantur illi qui adhuc sunt participes passionum Christi. Alio modo, potest
significari fruitio beata, quae etiam in hoc sacramento praefiguratur. Et ideo illi
quorum corpora iam sunt in plena beatitudine, significantur per partem in calicem
missam. Et est notandum quod pars in calicem missa non debet populo dari in supplementum
communionis, quia panem intinctum non porrexit Christus nisi Iudae proditori. (IIIa q. 83 a. 5 ad 9)
9 — Door de kelk kunnen twee zaken betekend worden. Vooreerst het lijden, dat in dit Sacrament
uitgebeeld wordt. En dan betekent het deel, dat men in de kelk laat vallen, hen, die
nog deel hebben aan het lijden van Christus. Vervolgens kan de kelk betekenen het
zalig geluk, dat eveneens uitgebeeld wordt door dit Sacrament. En dan worden zij,
wier lichamen reeds genieten van de gelukzaligheid, aangeduid met het deel, dat men
in de kelk laat vallen. Opgemerkt moet worden, dat het deel, dat in de kelk gelaten
wordt, niet aan het volk gegeven moet worden, als toevoeging bij de Communie, omdat
Christus ook geen ingedoopt brood uitgereikt heeft behalve aan Judas, de verrader.
Ad decimum dicendum quod vinum, ratione suae humiditatis, est ablutivum. Et ideo sumitur
post perceptionem huius sacramenti, ad abluendum os, ne aliquae reliquiae remaneant,
quod pertinet ad reverentiam sacramenti. Unde extra, de Celebrat. Miss., cap. ex parte,
sacerdos vino os perfundere debet postquam totum percepit sacramentum, nisi cum eodem
die Missam aliam debuerit celebrare, ne, si forte vinum perfusionis acciperet, celebrationem
aliam impediret. Et eadem ratione perfundit vino digitos quibus corpus Christi tetigerat. (IIIa q. 83 a. 5 ad 10)
10 — Omdat wijn vochtig is, kan men ermee spoelen. Daarom wordt na de nuttiging van dit
Sacrament wijn gedronken om de mond te reinigen, opdat er niets van het Sacrament
achterblijft. Dit geschiedt dus uit eerbied voor het Sacrament. Vandaar staat er in
een Decretaal: « De priester moet steeds met wijn de mond spoelen, nadat hij het hele
Sacrament genuttigd heeft, behalve wanneer hij op dezelfde dag nog een andere Mis
moet lezen, opdat hij niet door inslikken van die voor spoelen bestemde wijn verhinderd
wordt de andere Mis te lezen ». — Om dezelfde reden wast hij ook met wijn de vingers,
waarmee hij het Lichaam van Christus aangeraakt heeft.
Ad undecimum dicendum quod veritas quantum ad aliquid debet respondere figurae, quia
scilicet non debet pars hostiae consecratae de qua sacerdos et ministri, vel etiam
populus communicat, in crastinum reservari. Unde, ut habetur de Consecr., dist. II,
Clemens Papa statuit, tanta holocausta in altario offerantur, quanta populo sufficere
debeant. Quod si remanserint, in crastinum non reserventur, sed cum timore et tremore
clericorum diligentia consumantur. Quia tamen hoc sacramentum quotidie sumendum est,
non autem agnus paschalis quotidie sumebatur; ideo oportet alias hostias consecratas
pro infirmis conservare. Unde in eadem distinctione legitur, presbyter Eucharistiam
semper habeat paratam, ut, quando quis infirmatus fuerit, statim eum communicet, ne
sine communione moriatur. (IIIa q. 83 a. 5 ad 11)
11 — De waarheid moet onder een bepaald opzicht aan de voorafbeelding beantwoorden, in
zover men nl. geen enkel deel van de geconsecreerde hostie, waarvan de priester en
de dienaars of ook het volk genuttigd hebben, tot de volgende dag moet bewaren. Daarom
heeft Paus Clemens vastgesteld, zoals men in een Decretaal vindt: « Zoveel hosties
moeten op het altaar geofferd worden, als voor het volk voldoende is. Blijven er over,
dan mag men die niet tot de volgende dag bewaren, maar moeten de geestelijken ze met
schrik en beven eerbiedig nuttigen ». Daar dit Sacrament evenwel dagelijks genuttigd
moet worden, terwijl het paaslam niet dagelijks genuttigd werd. moet men andere geconsecreerde
hosties bewaren voor de zieken. Daarom leest men op die plaats: « De priester moet
de Eucharistie altijd gereed hebben, opdat, wanneer iemand ziek is. hij aanstonds
kan communiceren en niet zonder Communie sterft ».
Ad duodecimum dicendum quod in solemni celebratione Missae plures debent adesse. Unde
Soter Papa dicit, ut habetur de Consecr., dist. I, hoc quoque statutum est, ut nullus
presbyterorum Missarum solemnia celebrare praesumat, nisi, duobus praesentibus sibique
respondentibus, ipse tertius habeatur, quia, cum pluraliter ab eo dicitur, dominus
vobiscum, et illud in secretis, orate pro me, apertissime convenit ut ipsi respondeatur
salutationi. Unde et, ad maiorem solemnitatem, ibidem statutum legitur quod episcopus
cum pluribus Missarum solemnia peragat. In Missis tamen privatis sufficit unum habere
ministrum, qui gerit personam totius populi Catholici, ex cuius persona sacerdoti
pluraliter respondet. (IIIa q. 83 a. 5 ad 12)
12 — Bij de plechtige Mis moeten altijd meerdere personen aanwezig zijn. Daarom zegt Paus
Soter, zoals in een Decretaal staat: « Het is ook vastgesteld, dat geen priester een
plechtige Mis mag opdragen, als er niet minstens twee aanwezigen zijn om hem te antwoorden,
buiten hemzelf. Want daar hij in het meervoud zegt: « De Heer zij met u » en bij de
Secreta: « voor mij », is het zeer passend, dat zij zijn groet beantwoorden ». Daarom
ook is aldaar tot grotere luister voorgeschreven, dat de bisschop met meerdere personen
de Misplechtigheden moet verrichten. In de stille Missen echter is het voldoende een
misdienaar te hebben, die het hele katholieke volk vertegenwoordigt en daarom ook
de priester in het meervoud antwoordt.