QuaestioArticulus

Tertia Pars. Quaestio 83.
Over de Ritus van dit Sacrament .

Prooemium

Deinde considerandum est de ritu huius sacramenti. Et circa hoc quaeruntur sex. Primo, utrum in celebratione huius mysterii Christus immoletur. Secundo, de tempore celebrationis. Tertio, de loco, et aliis quae pertinent ad apparatum huius celebrationis. Quarto, de his quae in celebratione huius mysterii dicuntur. Quinto, de his quae circa celebrationem huius mysterii fiunt. Sexto, de defectibus qui circa celebrationem huius sacramenti occurrunt. (IIIa q. 83 pr.)

Vervolgens moet gesproken worden over de ritus van dit Sacrament. Daaromtrent stellen wij zes vragen. 1. Wordt bij de viering van dit Geheim Christus geslachtofferd? 2. Over de tijd van de viering. 3. Over de plaats van de viering en al het overige voor de viering vereiste. 4. Over datgene, wat gesproken wordt bij de viering van dit Geheim. 5. Over datgene, wat gedaan wordt bij de viering van dit Geheim. 6. Over de tekortkomingen, welke bij de viering van dit Sacrament kunnen voorvallen.

Articulus 1.
Wordt bij de viering van dit Sacrament Christus geslachtofferd?

Ad primum sic proceditur. Videtur quod in celebratione huius sacramenti Christus non immoletur. Dicitur enim Hebr. X, quod Christus una oblatione consummavit in sempiternum sanctificatos. Sed illa oblatio fuit eius immolatio. Ergo Christus non immolatur in celebratione huius sacramenti. (IIIa q. 83 a. 1 arg. 1)

1 — Men beweert, dat bij de viering van dit Sacrament Christus niet wordt geslachtofferd. Er staat immers in de Brief aan de Hebreeën (10, 14) dat Christus « door één enkele offerande de geheiligden eens en vooral, tot volmaaktheid heeft gebracht ». Maar die offerande was zijn slachtoffering. Dus wordt Christus niet geslachtofferd bij de viering van dit Sacrament.

Praeterea, immolatio Christi facta est in cruce, in qua tradidit semetipsum oblationem et hostiam Deo in odorem suavitatis, ut dicitur Ephes. V. Sed in celebratione huius mysterii Christus non crucifigitur. Ergo nec immolatur. (IIIa q. 83 a. 1 arg. 2)

2 — De slachtoffering van Christus had plaats op het kruis, waarop Hij « Zich voor ons heeft gegeven als offerande en offerlam tot een liefderijke geur voor God », zoals gezegd wordt in de Brief aan de Ephesiërs (5, 2). Maar bij de viering van dit Geheim wordt Christus niet gekruisigd en dus ook niet geslachtofferd.

Praeterea, sicut Augustinus dicit, IV de Trin., in immolatione Christi idem est sacerdos et hostia. Sed in celebratione huius sacramenti non est idem sacerdos et hostia. Ergo celebratio huius sacramenti non est Christi immolatio. (IIIa q. 83 a. 1 arg. 3)

3 — Zoals Augustinus zegt, vallen bij de slachtoffering van Christus de priester en het offerlam samen. Maar bij de viering van dit Sacrament vallen de priester en het offerlam niet samen. Dus is ook de viering van dit Sacrament niet Christus’ slachtoffering.

Sed contra est quod Augustinus dicit, in libro sententiarum prosperi, semel immolatus est in semetipso Christus, et tamen quotidie immolatur in sacramento. (IIIa q. 83 a. 1 s. c.)

Daartegenover staat echter, dat Augustinus zegt: « Eenmaal is Christus geslachtofferd in eigen persoon, en toch wordt Hij nog dagelijks geslachtofferd in het Sacrament ».

Respondeo dicendum quod duplici ratione celebratio huius sacramenti dicitur Christi immolatio. Primo quidem quia, sicut Augustinus dicit, ad Simplicianum, solent imagines earum rerum nominibus appellari quarum imagines sunt, sicut cum, intuentes tabulam aut parietem pictum, dicimus, ille Cicero est, ille Sallustius. Celebratio autem huius sacramenti, sicut supra dictum est, imago est quaedam repraesentativa passionis Christi, quae est vera immolatio. Unde Ambrosius dicit, super epistolam ad Heb., in Christo semel oblata est hostia ad salutem sempiternam potens. Quid ergo nos? Nonne per singulos dies offerimus ad recordationem mortis eius? Alio modo, quantum ad effectum passionis, quia scilicet per hoc sacramentum participes efficimur fructus dominicae passionis. Unde et in quadam dominicali oratione secreta dicitur, quoties huius hostiae commemoratio celebratur, opus nostrae redemptionis exercetur. Quantum igitur ad primum modum, poterat Christus dici immolari etiam in figuris veteris testamenti, unde et in Apoc. XIII dicitur, quorum nomina non sunt scripta in libro vitae agni, qui occisus est ab origine mundi. Sed quantum ad modum secundum, proprium est huic sacramento quod in eius celebratione Christus immoletur. (IIIa q. 83 a. 1 co.)

Om twee redenen kan men de viering van dit Sacrament Christus’ slachtoffering noemen. Vooreerst omdat, naar Augustinus zegt: « men gewoon is beelden te benoemen naar hetgeen ze voorstellen. Zo zeggen wij bij het zien van een portret of muurschildering: dat is Cicero, dat Sallustius » . Nu is de viering van dit Sacrament, zoals boven (76e Kw. 2e Art. 1e Antw.; 79e Kw. 1e Art.) uiteengezet is, een soort afbeelding en voorstelling van Christus’ lijden, dat een waarachtige slachtoffering was. Daarom zegt Ambrosius: « In Christus is eenmaal een offerlam opgedragen, in staat om eeuwig heil te bewerken. Wat doen wij dan nog? Offeren wij niet iedere dag ter herinnering aan Zijn dood? » De tweede reden, verband houdend met het uitwerksel van Christus’ lijden, is dat wij door dit Sacrament deel krijgen aan de vrucht van ’s Heren lijden. Daarom wordt er ook in een bepaalde zondagse Secreta gezegd: « Zo dikwijls als wij de herdenking, van dit Offerlam vieren, wordt het werk van de verlossing verricht ». Op grond van de eerste reden kan men ook zeggen dat Christus geslachtofferd werd in de voorafbeeldingen van het Oude Verbond. Vandaar staat er in het Boek der Openbaring (13, 8): « En hun naam staat niet geschreven in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is sinds de grondvesting der wereld ». Maar wat de tweede reden betreft komt het alleen aan dit Sacrament toe, dat bij zijn viering Christus wordt geslachtofferd.

Ad primum ergo dicendum quod, sicut Ambrosius ibidem dicit, una est hostia, quam scilicet Christus obtulit et nos offerimus, et non multae, quia semel oblatus est Christus, hoc autem sacrificium exemplum est illius. Sicut enim quod ubique offertur unum est corpus et non multa corpora, ita et unum sacrificium. (IIIa q. 83 a. 1 ad 1)

1 — Terzelfder plaatse zegt Ambrosius: « Er is slechts één offerlam », dat Christus opdroeg en dat wij opdragen « en niet verschillende, omdat Christus slechts eenmaal geofferd is. Maar dit Offer is een afbeelding van het andere. Want evenals overal slechts één Lichaam wordt opgedragen en niet meerdere, zo ook één Offer ».

Ad secundum dicendum quod, sicut celebratio huius sacramenti est imago repraesentativa passionis Christi, ita altare est repraesentativum crucis ipsius, in qua Christus in propria specie immolatus est. (IIIa q. 83 a. 1 ad 2)

2 — Evenals de viering van dit Sacrament een afbeelding is van Christus’ lijden, zo is het altaar een voorstelling van het kruis, waarop Christus in eigen gedaante geslachtofferd werd.

Ad tertium dicendum quod, per eandem rationem, etiam sacerdos gerit imaginem Christi, in cuius persona et virtute verba pronuntiat ad consecrandum, ut ex supra dictis patet. Et ita quodammodo idem est sacerdos et hostia. (IIIa q. 83 a. 1 ad 3)

3 — Om dezelfde reden (als in voorafgaand Antw.) is de priester een afbeelding van Christus, in wiens persoon en door wiens kracht hij de woorden van de consecratie uitspreekt, zoals vroeger (82e Kw. 1e en 3e Art.) is uiteengezet. En daarom vallen priester en offerlam in zekere zin samen.

Articulus 2.
Is de tijd voor de viering van dit Geheim op geschikte wijze vastgesteld?

Ad secundum sic proceditur. Videtur quod inconvenienter sit determinatum tempus celebrationis huius mysterii. Hoc enim sacramentum est repraesentativum dominicae passionis, ut dictum est. Sed commemoratio dominicae passionis fit in Ecclesia semel in anno, dicit enim Augustinus, super Psalmos, quoties Pascha celebratur, nunquid toties Christus occiditur? Sed tamen anniversaria recordatio repraesentat quod olim factum est, et sic nos facit moveri tanquam videamus dominum in cruce praesentem. Ergo hoc sacramentum non debet celebrari nisi semel in anno. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 1)

1 — Men beweert, dat de tijd voor de viering van dit Geheim niet op geschikte wijze is vastgesteld. Dit Sacrament is immers, zoals gezegd is (vorig Art.), een voorstelling van ’s Heren lijden. Maar de herdenking van dit lijden heeft in de Kerk eenmaal per jaar plaats. Want Augustinus zegt: « Wordt soms telkens als het Paasfeest gevierd wordt, Christus gedood? Neen, maar de jaarlijkse herdenking stelt aan ons voor wat eens gebeurd is en grijpt ons zo aan alsof wij Christus op het Kruis zagen hangen ». Daarom moet dit Sacrament slechts eenmaal per jaar gevierd worden.

Praeterea, passio Christi commemoratur in Ecclesia sexta feria ante Pascha, non autem in festo natalis. Cum ergo hoc sacramentum sit commemorativum dominicae passionis, videtur inconveniens quod in die natalis ter celebratur hoc sacramentum, in parasceve autem totaliter intermittitur. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 2)

2 — De Kerk herdenkt het lijden van Christus op Vrijdag voor Pasen en niet op het feest van Kerstmis. Als nu dit Sacrament de herdenking van ’s Heren lijden is, is het minder gepast om het op Kerstmis driemaal te vieren en het op Goede Vrijdag helemaal over te slaan.

Praeterea, in celebratione huius sacramenti Ecclesia debet imitari institutionem Christi. Sed Christus consecravit hoc sacramentum hora serotina. Ergo videtur quod tali hora debeat hoc sacramentum celebrari. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 3)

3 — De Kerk moet bij de viering van dit Sacrament zich aanpassen aan de instelling van Christus. Maar Christus heeft dit Sacrament geconsecreerd tegen de avond. Daarom schijnt het dat dit Sacrament op die tijd gevierd moet worden.

Praeterea, sicut habetur de Consecr., dist. I, Leo Papa scribit Dioscoro Alexandrino episcopo, quod in prima parte diei Missas celebrare licet. Sed dies incipit a media nocte, ut supra dictum est. Ergo videtur quod etiam post mediam noctem liceat celebrare. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 4)

4 — Zoals men in een Decretaal kan lezen, schreef Paus Leo aan Bisschop Dioscorus Alexandrinus, dat men de Mis mag opdragen « gedurende de eerste helft van de dag ». Maar de dag begint bij middernacht, zoals boven (80e Kw. 8e Art. 5e Antw.) gezegd is. Het schijnt dus, dat men ook vanaf middernacht de Mis mag opdragen.

Praeterea, in quadam dominicali oratione secreta dicitur, concede nobis, domine, quaesumus, haec frequentare mysteria. Sed maior erit frequentia si etiam pluribus horis in die sacerdos celebret. Ergo videtur quod non debeat prohiberi sacerdos pluries celebrare in die. (IIIa q. 83 a. 2 arg. 5)

5 — In een bepaalde zondagse Secreta wordt gezegd: « Sta ons toe, Heer, smeken wij, deze Geheimen dikwijls te vieren » . Maar de priester zou het meerdere malen doen, als hij ook op meerdere uren van de dag de Mis zou opdragen. Daarom schijnt het, dat men de priester niet moet verbieden meermalen daags de Mis op te dragen.

Sed in contrarium est consuetudo quam servat Ecclesia secundum canonum statuta. (IIIa q. 83 a. 2 s. c.)

Daartegenover staat echter het gebruik, door de Kerk overeenkomstig de voorschriften van het kerkelijk recht in acht genomen.

Respondeo dicendum quod, sicut dictum est, in celebratione huius mysterii attenditur et repraesentatio dominicae passionis, et participatio fructus eius. Et secundum utrumque oportuit determinare tempus aptum celebrationi huius sacramenti. Quia enim fructu dominicae passionis quotidie indigemus propter quotidianos defectus, quotidie in Ecclesia regulariter hoc sacramentum offertur. Unde et dominus nos petere docet, Luc. XI, panem nostrum quotidianum da nobis hodie, quod exponens Augustinus, in libro de verbis domini, dicit, si quotidianus est panis, cur post annum illum sumas, quemadmodum Graeci in oriente facere consueverunt? Accipe quotidie quod quotidie tibi prosit. Quia vero dominica passio celebrata est a tertia hora usque ad nonam, ideo regulariter in illa parte diei solemniter celebratur in Ecclesia hoc sacramentum. (IIIa q. 83 a. 2 co.)

Zoals boven gezegd is (vorig Art.), vindt men bij de viering van dit Geheim de voorstelling van het lijden des Heren en het deelachtig worden aan de vrucht ervan. Naar deze beide opzichten moest men dus de tijd vaststellen, welke voor de viering van dit Sacrament geschikt is. Omdat wij dan de vrucht van 's Heren lijden dagelijks nodig hebben vanwege onze dagelijkse fouten, wordt gewoonlijk elke dag dit Sacrament in de Kerk opgedragen. Daarom leerde de Heer ons ook bidden: « Geef ons heden ons dagelijks brood » (Luc. 11. 3), waarbij Augustinus opmerkt: « Als het dagelijks brood is, waarom eet gij het dan eenmaal in het jaar, zoals de Grieken in het Oosten gewoon zijn? Neem het dagelijks, opdat het u dagelijks tot heil zij ». — Omdat echter het lijden des Heren van het derde tot het negende uur heeft plaats gehad, wordt dit Sacrament in de Kerk gewoonlijk op dat gedeelte van de dag gevierd.

Ad primum ergo dicendum quod in hoc sacramento recolitur passio Christi secundum quod eius effectus ad fideles derivatur. Sed tempore passionis recolitur passio Christi solum secundum quod in ipso capite nostro fuit perfecta. Quod quidem factum est semel, quotidie autem fructum dominicae passionis fideles percipiunt. Et ideo sola commemoratio fit semel in anno, hoc autem quotidie, et propter fructum et propter iugem memoriam. (IIIa q. 83 a. 2 ad 1)

1 — In dit Sacrament wordt het lijden van Christus herdacht als zijn uitwerking hebbend in de gelovigen. Maar in de lijdenstijd herdenkt men het lijden van Christus alleen voor zover het in ons Hoofd voltrokken werd. En dat is slechts eenmaal geschied, maar dagelijks krijgen de gelovigen deel aan de vrucht van het lijden. Daarom wordt die andere herdenking slechts eenmaal in het jaar gevierd, deze echter elke dag zowel om de vrucht als om een voortdurende herinnering.

Ad secundum dicendum quod, veniente veritate, cessat figura. Hoc autem sacramentum est figura quaedam et exemplum passionis dominicae, sicut dictum est. Et ideo in die quo ipsa passio domini recolitur prout realiter gesta est, non celebratur consecratio huius sacramenti. Ne tamen Ecclesia eo etiam die sit sine fructu passionis per hoc sacramentum nobis exhibito, corpus Christi consecratum in die praecedenti reservatur sumendum in illa die. Non autem sanguis, propter periculum, et quia sanguis specialius est imago dominicae passionis, ut supra dictum est. Nec etiam verum est, quod quidam dicunt, quod per immissionem particulae corporis in vinum, convertatur vinum in sanguinem. Hoc enim aliter fieri non potest quam per consecrationem factam sub debita forma verborum. In die autem nativitatis plures Missae celebrantur, propter triplicem Christi nativitatem. Quarum una est aeterna, quae, quantum ad nos, est occulta. Et ideo una Missa cantatur in nocte, in cuius introitu dicitur, dominus dixit ad me, filius meus es tu, ego hodie genui te. Alia autem est temporalis, sed spiritualis, qua scilicet Christus oritur tanquam Lucifer in cordibus nostris, ut dicitur II Pet. I. Et propter hoc cantatur Missa in aurora, in cuius introitu dicitur, lux fulgebit super nos. Tertia est Christi nativitas temporalis et corporalis, secundum quam visibilis nobis processit ex utero virginali carne indutus. Et ob hoc cantatur tertia Missa in plena luce, in cuius introitu dicitur, puer natus est nobis. Licet e converso posset dici quod nativitas aeterna, secundum se, est in plena luce, et ob hoc in Evangelio tertiae Missae fit mentio de nativitate aeterna. Secundum autem nativitatem corporalem, ad litteram, natus est de nocte, in signum quod veniebat ad tenebras infirmitatis nostrae, unde et in Missa nocturna dicitur Evangelium de corporali Christi nativitate. Sicut etiam et in aliis diebus in quibus occurrunt plura Christi beneficia vel recolenda vel expetenda, plures Missae celebrantur in die, puta una pro festo, et alia pro ieiunio vel pro mortuis. (IIIa q. 83 a. 2 ad 2)

2 — Bij de komst van de werkelijkheid, moet het beeld verdwijnen. Dit Sacrament nu is een beeld en een voorstelling van het lijden des Heren, zoals gezegd is (in de Leerst.). Daarom is er op de dag, waarop het lijden des Heren herdacht wordt voor zover het werkelijk heeft plaats gehad, geen consecratie van dit Sacrament. Opdat echter de Kerk op die dag niet zonder de vrucht van het lijden zou zijn, welke in dit Sacrament, ons meegedeeld wordt, wordt het daags te voren geconsecreerde Lichaam van Christus bewaard om op die dag genuttigd te worden. Niet echter het Bloed, omdat dat gevaarlijk is en bovendien omdat het Bloed op een bijzondere wijze het beeld is van het lijden des Heren, zoals boven (78e Kw. 3e Art. 2e Antw.) is. uiteengezet. Overigens is niet waar wat sommigen beweren, dat door de vermenging van een gedeelte van het Lichaam met de wijn, deze wijn in het Bloed veranderd wordt. Want dit kan alleen geschieden door de consecratie, welke met de vereiste woorden voltrokken wordt. Op Kerstmis worden verschillende Missen opgedragen, om de drievoudige geboorte van Christus. Vooreerst de eeuwige, welke voor ons verborgen is. En daarom wordt er ’s nachts een Mis gezongen, waarbij in de Introïtus gezegd wordt: « De Heer sprak tot Mij: Mijn Zoon zijt Gij. Ik heb U heden voortgebracht ». De tweede geboorte is in de tijd maar geestelijk: waarbij nl. Christus « als de Morgenster oprijst in onze harten » (2 Petr. 1, 19). En om die reden wordt een Mis gezongen in de morgenschemering; in de Introïtus daarvan heet het: « Een licht zal heden over ons stralen ». De derde geboorte van Christus is die, welke in de tijd en naar het lichaam heeft plaats gehad, toen Hij voor ons zichtbaar en met Vlees omkleed uit de maagdelijke schoot te voorschijn kwam. Daarom wordt een derde Mis op klaarlichte dag gezongen, waarbij in de Introïtus gezegd wordt: « ’n Kind is ons geboren ». Men zou ook omgekeerd kunnen zeggen, dat de eeuwige geboorte op zich in het volle licht heeft plaats gehad en daarom wordt er in het Evangelie van de derde Mis melding gemaakt van de eeuwige geboorte. Volgens de geboorte naar het Vlees is Christus in werkelijkheid ’s nachts geboren ten teken dat Hij tot onze duistere zwakheid kwam en daarom wordt in de nachtmis het Evangelie over de lichamelijke geboorte gelezen. Op dezelfde wijzen worden ook op andere dagen, waarop wij verschillende weldaden van Christus moeten herdenken of afbidden, verschillende Missen op dezelfde dag opdragen, zo b. v. een voor het feest, een ander voor de vasten of voor de overledenen.

Ad tertium dicendum quod, sicut supra dictum est, Christus voluit ultimo hoc sacramentum discipulis tradere, ut fortius eorum cordibus imprimeretur. Et ideo post cenam et in fine diei hoc sacramentum consecravit et discipulis tradidit. A nobis autem celebratur hora dominicae passionis, scilicet vel in diebus festis in tertia, quando crucifixus est linguis Iudaeorum, ut dicitur Marc. XV, et quando spiritus sanctus descendit super discipulos; vel diebus profestis in sexta, quando crucifixus est manibus militum, ut habetur Ioan. XIX; vel diebus ieiuniorum in nona, quando voce magna clamans emisit spiritum, ut dicitur Matth. XXVII. Potest tamen tardari, maxime quando sunt ordines faciendi, et praecipue in sabbato sancto; tum propter prolixitatem officii; tum etiam quia ordines pertinent ad diem dominicum, ut habetur in decretis, dist. LXXV, cap. quod a patribus. Possunt tamen etiam Missae celebrari in prima parte diei propter aliquam necessitatem, ut habetur de Consecr., dist. I, cap. necesse est et cetera. (IIIa q. 83 a. 2 ad 3)

3 — Zoals boven (73e Kw. 5e Art.) gezegd is, heeft Christus dit Sacrament op het laatste ogenblik aan zijn leerlingen willen achterlaten, opdat het een sterke indruk in hun harten zou maken. Daarom heeft Hij na het Avondmaal en op het einde van de dag dit Sacrament geconsecreerd en aan Zijn leerlingen uitgereikt. Door ons wordt het echter op het uur van ’s Heren lijden gevierd en wel op de feestdagen omstreeks het derde uur, waarop Christus door het geroep van de Joden gekruisigd werd, zoals men leest bij Marcus (13, 25), en waarop de H. Geest nederdaalde over de Apostelen; of op de gewone dagen omstreeks het zesde uur, waarop Christus door de handen der soldaten gekruisigd werd, zoals er staat bij Joannes (19, 14) ; of op de vastendagen omstreeks het negende uur, waarop Christus, na met luider stem geroepen te hebben, de geest gaf, gelijk gezegd wordt in Mattheus (27, 46). Het kan echter wat later gebeuren, vooral als er wijdingen zijn en ook op Paaszaterdag, wegens de langen duur van de plechtigheid en omdat de wijdingen bij de Zondag horen, zoals een Decretaal zegt. Maar ook kan er Mis gelezen worden tijdens het eerste gedeelte van de dag, als het nodig is, gelijk een Decretaal verklaart.

Ad quartum dicendum quod regulariter Missa debet celebrari in die, et non in nocte, quia ipse Christus est praesens in hoc sacramento, qui dicit, Ioan. IX, me oportet operari opera eius qui misit me, donec dies est. Venit nox, quando nemo potest operari. Quandiu in mundo sum, lux sum mundi. Ita tamen quod principium diei sumatur non a media nocte; nec etiam ab ortu solis, idest quando substantia solis apparet super terram; sed quando incipit apparere aurora. Tunc enim quodammodo dicitur sol ortus, inquantum claritas radiorum eius apparet. Unde et Marc. XVI dicitur quod mulieres venerunt ad monumentum orto iam sole; cum tamen venerint, cum adhuc tenebrae essent, ad monumentum, ut dicitur Ioan. XX; sic enim hanc contrarietatem solvit Augustinus, in libro de consensu Evangelistarum. Specialiter tamen in nocte natalis Missa celebratur, propter hoc quod dominus nocte natus est, ut habetur de Consecr., dist. I, cap. nocte et cetera. Et similiter etiam in sabbato sancto circa noctis principium, propter hoc quod dominus nocte surrexit, idest, cum adhuc tenebrae essent, ante manifestum solis ortum. (IIIa q. 83 a. 2 ad 4)

4 — In de regel moet de Mis opgedragen worden overdag en niet ’s nachts, omdat Christus in dit Sacrament tegenwoordig is, die gezegd heeft: « Zolang het dag is, moet ik de werken verrichten van Hem, die Mij gezonden heeft; er komt een nacht waarin niemand werken kan. Zolang Ik in de wereld hen, ben Ik het licht der wereld ». (Joan. 9, 4, 5). Dit moet echter niet zo verstaan worden, dat het begin van de dag gerekend moet worden vanaf middernacht; ook niet vanaf de opkomst der zon, wanneer zij nl. boven de aarde te voorschijn komt, maar wanneer de dageraad begint te gloren. Want dan reeds spreekt men van de opkomst der zon, omdat de glans van haar stralen verschijnt. Daarom ook staat er bij Marcus (16, 2) dat de vrouwen bij het graf kwamen « bij het opgaan der zon », terwijl zij volgens Joannes (20, 1) bij het graf kwamen « terwijl het nog donker was ». Zo lost nl. Augustinus deze tegenstrijdigheid op. Om een bijzondere reden echter wordt op Kerstmis de Mis 's nachts opgedragen, omdat Christus in de nacht is geboren, zoals gezegd wordt in een Decretaal. Eveneens op Paaszaterdag tegen middernacht, omdat de Heer verrezen is in de nacht, d. w. z. « terwijl het nog donker was », vóór de zon helemaal op was.

Ad quintum dicendum quod, sicut habetur de Consecr., dist. I, ex decreto Alexandri Papae, sufficit sacerdoti in die unam Missam celebrare, quia Christus semel passus est et totum mundum redemit; et valde felix est qui unam digne celebrare potest. Quidam tamen pro defunctis unam faciunt et alteram diei, si necesse est. Qui vero pro pecunia aut adulationibus saecularium uno die praesumunt plures celebrare Missas, non aestimo evadere damnationem. Et extra, de Celebr., dicit Innocentius III quod, excepto die nativitatis dominicae, nisi causa necessitatis suaderet, sufficit sacerdoti semel in die unam Missam solummodo celebrare. (IIIa q. 83 a. 2 ad 5)

5 — Zoals een Decretaal ontleent aan het decreet van Paus Alexander II « is het voor de priester voldoende éénmaal daags de Mis op te dragen, omdat Christus eenmaal geleden heeft en daardoor de hele wereld verlost heeft; en zeer bevoorrecht is hij, die deze ene Mis waardig kan opdragen. Sommigen echter lezen een Mis voor de overledenen en een andere voor de dag, als het nodig is. Wie echter voor geld of voor de gunst van leken meerdere Missen menen te mogen lezen op één dag zullen, naar mijn mening, de veroordeling niet ontlopen. » En Innocentius III verklaart: « Behalve op Kerstmis en in geval van nood, is het voldoende voor de priester eens per dag de Mis op te dragen ».

Articulus 3.
Moet men dit Sacrament vieren in een gewijd huis en met gewijd vaatwerk?

Ad tertium sic proceditur. Videtur quod non oporteat hoc sacramentum celebrare in domo et vasis sacris. Hoc enim sacramentum est repraesentativum dominicae passionis. Sed Christus non est passus in domo, sed extra portam civitatis, secundum illud Heb. ult., Iesus, ut per suum sanguinem sanctificaret populum, extra portam passus est. Ergo videtur quod hoc sacramentum non debeat celebrari in domo, sed magis sub divo. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 1)

1 — Men beweert, dat het niet nodig is dit Sacrament te vieren in een gewijd huis en met gewijd vaatwerk. Dit Sacrament is een afbeelding van het lijden des Heren. Maar Christus heeft niet binnenshuis geleden, maar buiten de poort van de stad, zoals geschreven staat in de Brief aan de Hebreeën (13, 12): « Jezus heeft buiten de poort geleden, om het volk te heiligen door zijn Bloed ». Zo schijnt het dat men dit Sacrament niet moet vieren binnenshuis maar in de open lucht.

Praeterea, in celebratione huius sacramenti debet Ecclesia imitari morem Christi et apostolorum. Sed domus in qua Christus primo hoc sacramentum confecit, non fuit consecrata, sed fuit quoddam commune cenaculum a quodam patrefamilias praeparatum, ut habetur Luc. XXII. Legitur etiam Act. II quod apostoli erant perdurantes unanimiter in templo; et frangentes circa domos panem, sumebant cum exultatione. Ergo nec modo oportet domos esse consecratas in quibus hoc sacramentum celebratur. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 2)

2 — Bij de viering van dit Sacrament moet de Kerk de handelwijze van Christus en de Apostelen navolgen. Maar het huis, waarin Christus voor het eerst dit Sacrament voltrok was niet geconsecreerd, maar was een gewone opperzaal door een huisvader daarvoor in gereedheid gebracht, zoals staat in Lucas (22, 11, 12). Ook de Apostelen waren, zoals men lezen kan in de Handelingen (2, 46) « eendrachtig in de tempel en thuis braken ze het brood. Ze genoten hun voedsel in opgeruimdheid ». Daarom behoeven ook nu de huizen, waarin dit Sacrament gevierd wordt, niet geconsecreerd te zijn.

Praeterea, nihil fieri frustra in Ecclesia debet, quae spiritu sancto gubernatur. Sed frustra videtur adhiberi consecratio Ecclesiae vel altari, et huiusmodi rebus inanimatis, quae non sunt susceptiva gratiae vel spiritualis virtutis. Inconvenienter igitur huiusmodi consecrationes in Ecclesia fiunt. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 3)

3 — In de Kerk, die door de H. Geest bestuurd wordt, moet niets gebeuren zonder grond. Maar het schijnt nutteloos te zijn een kerk of altaar te consecreren en al zulke onbezielde voorwerpen, omdat zij geen genade of geestelijke kracht in zich kunnen opnemen. Het is dus onredelijk, dat in de Kerk zulke consecraties voorkomen.

Praeterea, solum divina opera debent recoli cum quadam solemnitate, secundum illud Psalmi, in operibus manuum tuarum exultabo. Sed Ecclesia vel altare opere humano consecratur, sicut et calix et ministri et alia huiusmodi. Sed horum consecrationes non recoluntur celebriter in Ecclesia. Ergo neque consecratio Ecclesiae vel altaris cum solemnitate recoli debet. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 4)

4 — Alleen goddelijke werken moeten met luister herdacht worden, volgens het woord uit het Boek der Psalmen (91, 3): « Over de werken Uwer handen zal ik juichen ». Maar kerk en altaar wordt door menselijk toedoen geconsecreerd, zoals de kelken, de bedienaars, enz. Deze laatste consecraties nu worden in de Kerk niet feestelijk herdacht. Daarom moet evenmin de Kerkwijding of de altaarconsecratie plechtig herdacht worden.

Praeterea, veritas debet respondere figurae. Sed in veteri testamento, quod gerebat figuram novi, non fiebat altare de lapidibus sectis, dicitur enim Exod. XX, altare de terra facietis mihi. Quod si altare lapideum feceritis mihi, non aedificabitis illud de sectis lapidibus. Exodi etiam XXVII mandatur fieri altare de lignis settim, vestitis aere; vel etiam auro, ut habetur Exod. XXV. Ergo videtur inconvenienter observari in Ecclesia quod altare fiat solum de lapidibus. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 5)

5 — De waarheid moet aan de voorafbeelding beantwoorden. Maar in het Oude Verbond, dat een voorafbeelding van het Nieuwe is, werd het altaar niet uit gehouwen stenen gemaakt. Zo toch lezen wij in het Boek van de Uittocht (20, 24, 25) : « Gij moet een altaar van aarde voor Mij oprichten... Bouwt ge Mij echter een stenen altaar, dan moogt gij het niet optrekken van gehouwen stenen ». In hetzelfde Boek wordt ook nog voorgeschreven (27, 1, 2) dat men moest maken: « een altaar van acaciahout » beslagen « met brons » of « met goud », zoals staat in het Boek van de Uittocht (25). Derhalve schijnt het een verkeerd gebruik in de Kerk te zijn, dat het altaar alleen uit steen vervaardigd wordt.

Praeterea, calix cum patena repraesentat sepulcrum Christi. Quod fuit excisum in petra, ut in Evangeliis habetur. Ergo calix debet de petra fieri, et non solum de argento vel auro, vel etiam de stanno. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 6)

6 — De kelk met de pateen stelt het graf van Christus voor. Dat was echter « in de rots uitgehouwen », zoals de Evangeliën verhalen (Matth. 27, 60; Marc. 15, 46; Luc. 23, 53). Daarom moet de kelk van steen zijn en niet van zilver of goud of zelfs van tin.

Praeterea, sicut aurum pretiosius est inter materias vasorum, ita panni serici pretiosiores sunt inter alios pannos. Ergo, sicut calix fit de auro, ita pallae altaris debent fieri de serico, et non solum de panno lineo. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 7)

7 — Evenals goud de kostbaarste stof is voor het vaatwerk, zo is zijde het kostbaarste weefsel. Evenals dus de kelk van goud moet zijn, zo moeten dus de altaardwalen van zijde en niet slechts van linnen zijn.

Praeterea, dispensatio sacramentorum et ordinatio eorum ad ministros Ecclesiae pertinet, sicut dispensatio rerum temporalium subiacet ordinationi principum saecularium, unde apostolus dicit, I Cor. IV, sic nos existimet homo ut ministros Christi et dispensatores mysteriorum Dei. Sed si circa dispensationem rerum temporalium aliquid fieret contra statuta principum, habetur irritum. Ergo, si haec quae dicta sunt, convenienter sunt statuta per praelatos Ecclesiae, videtur quod sine his confici non possit. Et sic videtur sequi quod verba Christi non sint sufficientia ad hoc sacramentum conficiendum, quod est inconveniens. Non ergo videtur conveniens fuisse quod haec circa celebrationem sacramenti statuerentur. (IIIa q. 83 a. 3 arg. 8)

8 — Het beheer van en de verordeningen over de sacramenten komen toe aan de bedienaars van de Kerk evenals het beheer van de tijdelijke goederen afhangt van de verordening der wereldse vorsten. Zo zegt dan ook de Apostel : « Men moet ons zonder meer als dienaars van Christus beschouwen, en beheerders van Gods geheimenissen » (I Cor. 4, 1). Maar wanneer bij het beheer van tijdelijke goederen iets gebeurt tegen de voorschriften van de vorsten, is dat ongeldig. Wanneer dus, wat opgenoemd is, goed was vastgesteld door de Kerkvorsten, schijnt het, dat zonder dit de sacramenten niet tot stand kunnen komen. En dan schijnt daaruit te volgen, dat Christus’ woorden ontoereikend zijn voor de totstandkoming van dit Sacrament, hetgeen ongerijmd is. Dus was het wel onredelijk dat deze dingen voor de viering van dit Sacrament werden voorgeschreven.

Sed contra est quod ea quae per Ecclesiam statuuntur, ab ipso Christo ordinantur, qui dicit, Matth. XVIII, ubicumque fuerint duo vel tres congregati in nomine meo, ibi sum in medio eorum. (IIIa q. 83 a. 3 s. c.)

Daartegenover staat echter, dat wat de Kerk voorschrijft, door Christus Zelf verordend wordt, die zegt: « Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden » (Matth. 18, 20).

Respondeo dicendum quod in his quae circumstant hoc sacramentum, duo considerantur, quorum unum pertinet ad repraesentationem eorum quae circa dominicam passionem sunt acta; aliud autem pertinet ad reverentiam huius sacramenti, in quo Christus secundum veritatem continetur, et non solum sicut in figura. Unde et consecrationes adhibentur his rebus quae veniunt in usum huius sacramenti, tum propter reverentiam sacramenti; tum ad repraesentandum effectum sanctitatis qui ex passione Christi provenit, secundum illud Heb. ult., Iesus, ut sanctificaret per suum sanguinem populum, et cetera. (IIIa q. 83 a. 3 co.)

Bij datgene wat rondom dit Sacrament gebeurt moet men twee dingen in ogenschouw nemen. Het eerste betreft de uitbeelding van wat er bij het lijden des Heren heeft plaats gehad; het tweede de eerbied aan dit Sacrament verschuldigd, inzover Christus daarin waarachtig en niet alleen in beeld tegenwoordig is. Daarom worden de zaken, die voor dit Sacrament nodig zijn, geconsecreerd, zowel uit eerbied voor het Sacrament, als ook om het uitwerksel uit te beelden nl. de heiliging, die ons ten gevolge van Christus’ lijden toekomt, naar het woord uit de Brief aan de Hebreeën (13, 1 2) : « Om het volk te heiligen door zijn Bloed, heeft Jezus » enz.

Ad primum ergo dicendum quod regulariter hoc sacramentum celebrari debet in domo, per quam significatur Ecclesia, secundum illud I Tim. III, scias quomodo oporteat te in domo Dei conversari, quae est Ecclesia Dei vivi. Extra Ecclesiam enim locus non est veri sacrificii, ut Augustinus dicit. Et quia Ecclesia non erat concludenda sub finibus gentis Iudaicae, sed erat in universo mundo fundanda, ideo passio Christi non est celebrata infra civitatem Iudaeorum, sed sub divo, ut sic totus mundus haberet se ad passionem Christi ut domus. Et tamen, ut dicitur de Consecr., dist. I, cap. concedimus, in itinere positis, si Ecclesia defuerit, sub divo vel sub tentorio, si tabula consecrata ceteraque sacra mysteria ad id officium pertinentia ibi affuerint, Missarum solennia celebrari concedimus. (IIIa q. 83 a. 3 ad 1)

1 — Als regel moet dit Sacrament in huis gevierd worden, omdat zo de Kerk aangeduid wordt volgens het woord uit de Eersten Brief aan Timotheus (3, 15) : « Gij moet weten, hoe gij u gedragen moet in het huis van God, de Kerk van de levende God ». Want zoals Augustinus zegt: « Buiten de Kerk is er geen plaats voor het waarachtig Offer ». En omdat de Kerk niet binnen de grenzen van het Joodse volk besloten moest blijven, maar over de hele wereld verspreid moest worden, daarom had het lijden van Christus niet plaats binnen de stad der Joden, maar in de open lucht, opdat zo voor het lijden van Christus de hele wereld als een huis zou zijn.

Ad secundum dicendum quod, quia domus in qua hoc sacramentum celebratur, Ecclesiam significat, sicut et Ecclesia nominatur, convenienter consecratur, tum ad repraesentandum sanctificationem quam Ecclesia consecuta est per passionem Christi; tum etiam ad significandum sanctitatem quae requiritur in his qui hoc sacramentum suscipere debent. Per altare autem significatur ipse Christus, de quo dicit apostolus, Heb. ult., per ipsum offeramus hostiam laudis Deo. Unde et consecratio altaris significat sanctitatem Christi, de qua dicitur Luc. I, quod ex te nascetur sanctum, vocabitur filius Dei. Unde de Consecr., dist. I, dicitur, altaria placuit non solum unctione chrismatis, sed etiam sacerdotali benedictione sacrari. Et ideo regulariter non licet celebrare hoc sacramentum nisi in domibus consecratis. Unde sic habetur de Consecr., dist. I, nullus presbyter Missam celebrare praesumat nisi in sacratis ab episcopo locis. Propter quod etiam, quia Pagani non sunt de Ecclesia nec alii infideles, ideo eadem distinctione legitur, Ecclesiam in qua cadavera mortuorum infidelium sepeliuntur, sanctificare non licet, sed, si apta videtur ad consecrandum, inde evulsis corporibus, et rasis parietibus vel tignis eius loci, reaedificetur. Sed si haec consecrata prius fuerit, Missas in ea celebrare licet, tamen si fideles fuerunt qui in ea sepulti sunt. Propter necessitatem tamen potest hoc sacramentum peragi in domibus non consecratis, vel violatis, sed tamen de consensu episcopi. Unde in eadem distinctione legitur, Missarum solennia non ubicumque, sed in locis ab episcopo consecratis, vel ubi ipse permiserit, celebranda censemus. Non tamen sine altari portatili consecrato, unde in eadem distinctione legitur, concedimus, si Ecclesiae fuerint incensae vel combustae, in capellis, cum tabula consecrata, Missas celebrare. Quia enim sanctitas Christi fons est totius sanctitatis ecclesiasticae, ideo in necessitate sufficit ad peragendum hoc sacramentum altare sanctificatum. Propter quod etiam Ecclesia nunquam sine altari consecratur, tamen sine Ecclesia quandoque consecratur altare, cum reliquiis sanctorum, quorum vita abscondita est cum Christo in Deo. Unde in eadem distinctione legitur, placuit ut altaria in quibus nullum corpus aut reliquiae martyris conditae comprobantur, ab episcopis qui eisdem locis praesunt, si fieri potest, evertantur. (IIIa q. 83 a. 3 ad 2)

2 — Omdat het huis, waarin dit Sacrament gevierd wordt, de Kerk aanduidt en daarom ook de kerk genoemd wordt, wordt het terecht geconsecreerd, zowel om de heiligmaking uit te drukken, welke aan de Kerk door het lijden van Christus ten deel is gevallen, alsook ter beduiding van de heiligheid, welke vereist wordt bij hen, die dit Sacrament moeten ontvangen. — Het altaar beduidt Christus zelf van wie de Apostel zegt: « Door Hem moeten wij een altijddurend dankoffer brengen aan God » (Hebr. 13, 13). Daarom stelt de consecratie van het altaar ook de heiligheid van Christus voor, welke Lucas aangeeft (1, 33) : « Het heilige, dat uit u wordt geboren, zal Zoon van God genoemd worden ». En in een Decretaal staat: « Het is goed bevonden de altaren te heiligen niet alleen door de zalving met chrisma, maar ook door een priesterlijke zegening ». En daarom is het als regel niet geoorloofd dit Sacrament te vieren buiten geconsecreerde huizen. Zo staat dan ook in een Decretaal: « Geen priester mag de Mis opdragen buiten de plaatsen, die door de bisschop hiervoor gewijd zijn ». En omdat de heidenen niet tot de Kerk behoren evenmin als andere ongelovigen, wordt verderop gezegd: « Het is niet geoorloofd een kerk, waarin de lichamen van gestorven ongelovigen begraven zijn, te wijden, maar als ze geschikt bevonden is om geconsecreerd te worden dan moet ze hersteld worden, nadat de lijken eruit verwijderd zijn en de muren of wanden van die plaats afgeschrapt zijn. Was ze vroeger reeds geconsecreerd, dan mogen erin Missen opgedragen worden, wanneer zij, die erin begraven zijn, gelovig waren ». In geval van nood kan men dit Sacrament voltrekken in niet geconsecreerde en zelfs ontheiligde huizen, maar alleen met goedvinden van de Bisschop. Daarom wordt t. z. p. gezegd: « Wij oordelen, dat men de Misplechtigheden niet overal moet vieren maar alleen op de plaatsen, die door de bisschop geconsecreerd zijn, of waar hij het toestaat ». Maar alleen op een draagbaar altaar, dat gewijd is. Zo leest men t. z. p.: « Wij staan toe, dat, indien de kerken door brand aangetast of verwoest zijn, de Mis gelezen wordt in kapellen op een geconsecreerde steen ». Want omdat de heiligheid van Christus de bron is van iedere kerkelijke heiligheid, daarom is het, in geval van nood, voldoende dit Sacrament te voltrekken op een gewijd altaar. Om dezelfde reden wordt nooit een kerk zonder altaar geconsecreerd, maar soms wel zonder kerk een altaar met de overblijfselen van de heiligen, wier « leven verborgen was met Christus in God » (Coloss. 3, 3). Zo lezen wij dan ook op de genoemde plaats: « Het is onze wens, dat de altaren, waarin geen lichamen of overblijfselen van een martelaar gevonden worden, door de bisschoppen, die aldaar aan het bestuur zijn, zo mogelijk afgebroken worden ».

Ad tertium dicendum quod Ecclesia et altare et alia huiusmodi inanimata consecrantur, non quia sint gratiae susceptiva, sed quia ex consecratione adipiscuntur quandam spiritualem virtutem per quam apta redduntur divino cultui, ut scilicet homines devotionem quandam exinde percipiant, ut sint paratiores ad divina, nisi hoc propter irreverentiam impediatur. Unde et in II Machab. III dicitur, vere Dei virtus quaedam est in loco, nam ipse qui habet in caelis habitationem, visitator et adiutor est loci illius. Et inde est quod huiusmodi ante consecrationem emundantur et exorcizantur, ut exinde virtus inimici pellatur. Et eadem ratione Ecclesiae quae sanguinis effusione aut cuiuscumque semine pollutae fuerint, reconciliantur, quia per peccatum ibi commissum apparet ibi aliqua operatio inimici. Propter quod etiam in eadem distinctione legitur, Ecclesias Arianorum ubicumque inveneritis, Catholicas Ecclesias divinis precibus et operibus absque ulla mora consecrate. Unde et quidam probabiliter dicunt quod per ingressum Ecclesiae consecratae homo consequitur remissionem peccatorum venialium, sicut et per aspersionem aquae benedictae, inducentes quod in Psalmo dicitur, benedixisti, domine, terram tuam, remisisti iniquitatem plebis tuae. Et ideo, propter virtutem quam ex consecratione acquirit, consecratio Ecclesiae non iteratur. Unde in eadem distinctione, ex Concilio Nicaeno, legitur, Ecclesiis semel Deo consecratis non debet iterum consecratio adhiberi, nisi aut ab igne exustae, aut sanguinis effusione, aut cuiusquam semine pollutae fuerint, quia, sicut infans a qualicumque sacerdote in nomine patris et filii et spiritus sancti semel baptizatus, non debet iterum baptizari, ita nec locus Deo dedicatus est iterum consecrandus, nisi propter causas quas superius nominavimus; si tamen fidem sanctae Trinitatis tenuerunt qui consecraverunt. Alioquin, qui sunt extra Ecclesiam, consecrare non possunt. Sed, sicut in eadem distinctione legitur, Ecclesiae vel altaria quae ambigua sunt de consecratione, consecrentur. Propter hoc etiam quod aliquam spiritualem virtutem adipiscuntur per consecrationem, in eadem distinctione legitur statutum, ligna Ecclesiae dedicatae non debent ad aliud opus iungi, nisi ad aliam Ecclesiam, vel igni comburenda, vel ad profectum in monasterio fratribus, in laicorum autem opera non debent admitti. Et ibidem legitur, altaris palla, cathedra, candelabrum et velum, si fuerint vetustate consumpta, incendio dentur, cineres quoque eorum in baptisterio inferantur, aut in pariete aut in fossis pavimentorum iactentur, ne introeuntium pedibus inquinentur. (IIIa q. 83 a. 3 ad 3)

3 — Kerk, altaar en dergelijke onbezielde dingen worden geconsecreerd, niet omdat zij de genade kunnen ontvangen, maar omdat zij ten gevolge van hun consecratie een bepaalde geestelijke kracht krijgen, waardoor zij geschikt worden voor de goddelijke eredienst, opdat nl. de mensen daardoor tot godsvrucht opgewekt worden, om gereder klaar te staan voor het goddelijke, tenzij dit weer teniet gedaan wordt door oneerbiedigheid. Daarom wordt in het Tweede Boek van de Machabeën gezegd (3, 38, 39) : « Waarachtig, daar woont een goddelijke kracht. Want Hij, die in de hemel woont bewaakt en beschermt die plaats ». Daarom worden deze zaken voor de consecratie gezuiverd en bezworen, opdat de kracht van de vijand eruit verdreven worde. En om dezelfde reden worden de kerken « die door het vloeien van bloed of het uitstorten van zaad bezoedeld zijn » in ere hersteld, omdat er door de zonde, die daar bedreven werd, een bepaalde werking van de vijand blijkt te zijn. Zo wordt er dan ook in hetzelfde boek gezegd: « Waar gij kerken van Arianen aantreft, moet gij ze onverwijld door goddelijke gebeden en Werken consecreren tot katholieke kerken ». Vandaar wordt door sommigen de niet onwaarschijnlijke mening verkondigd dat de mens door het betreden van een geconsecreerde kerk vergiffenis van zijn dagelijkse zonden verkrijgt evenals door de besprenkeling met wijwater. Zij beroepen zich op wat er gezegd wordt in het Boek der Psalmen (84, 2, 3) : « Gezegend hebt gij, Heer, Uw land, en van Uw volk de ongerechtigheid weggenomen ». Om de kracht, welke de kerk door de consecratie verkregen heeft, mag deze consecratie met herhaald worden. Zo wordt in hetzelfde boek uit de Kerkvergadering van Nicea aangehaald: « De kerken die eenmaal aan God zijn toegewijd, mogen niet opnieuw geconsecreerd worden behalve wanneer zij door vuur verwoest zijn of bezoedeld door het vloeien van bloed en het uitstorten van zaad; omdat evenals een kind, dat eenmaal gedoopt is, door welke priester dan ook, in de naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest, niet opnieuw gedoopt mag worden, evenmin een Kerk, die aan God is toegewijd, opnieuw geconsecreerd moet worden, behalve in bovengenoemde gevallen, indien tenminste zij, die consecreerden, geloofden aan de Drievuldigheid ». Immers, die buiten de Kerk staan, kunnen niet consecreren. Maar, zoals verder in hetzelfde boek geschreven is: « Kerken of altaren, waarvan de consecratie twijfelachtig is, moeten geconsecreerd worden ». Omdat zij door de consecratie een zekere geestelijke kracht krijgen, wordt aldaar bepaald: « Het hout van een geconsecreerde Kerk mag niet voor andere doeleinden gebruikt worden, behalve voor een andere Kerk of om te verbranden of ten behoeve van kloosterbroeders: voor het werk van leken mag het echter niet dienen ». En t. z. p. leest men: « Als altaardwalen, zetels, kandelaars en voorhang door ouderdom versleten zijn, moeten ze verbrand worden, en de as moet in de doopkapel bracht worden, of in de wand of in laagten onder de vloer, opdat ze niet vertreden zou worden door de voeten van hen, die binnenkomen

Ad quartum dicendum quod, quia consecratio altaris repraesentat sanctitatem Christi, consecratio vero domus sanctitatem totius Ecclesiae, ideo convenientius recolitur cum solemnitate consecratio Ecclesiae vel altaris. Propter quod etiam octo diebus solemnitas dedicationis agitur, ad significandam beatam resurrectionem Christi et membrorum Ecclesiae. Nec est opus solius hominis consecratio Ecclesiae et altaris, cum habeat spiritualem virtutem. Unde de Consecr., distinctione eadem, dicitur, solemnitates Ecclesiarum dedicationum per singulos annos solemniter sunt celebrandae. Quod autem octo diebus encaenia sint celebranda, III libro regum, perlecta dedicatione templi, reperies, scilicet VIII. (IIIa q. 83 a. 3 ad 4)

4 — Omdat de consecratie van het altaar de heiligheid van Christus uitbeeldt, en de consecratie van het gebouw de heiligheid van heel de Kerk, heeft het méér zin de consecratie van Kerk of altaar plechtig te herdenken, dan van de andere dingen. Daarom wordt ook de plechtigheid van kerkwijding acht dagen gevierd om de zalige verrijzenis van Christus en van de leden der Kerk aan te geven. De kerk- of altaarconsecratie is overigens niet alleen mensenwerk, daar ze geestelijke kracht meedeelt. Vandaar wordt er in een Decretaal gezegd: « De plechtigheid van kerkwijding moet elk jaar feestelijk gevierd worden. Dat dit gedurende acht dagen moet geschieden kan men vinden in het Derde Boek der Koningen (8, 66), na afloop van de tempelwijding ».

Ad quintum dicendum quod, sicut legitur de Consecr., dist. I, altaria, si non sint lapidea, chrismatis unctione non consecrentur. Quod quidem competit et significationi huius sacramenti, tum quia altare significat Christum, dicitur autem I Cor. X, petra autem erat Christus; tum etiam quia corpus Christi in sepulcro lapideo fuit reconditum. Competit etiam quoad usum sacramenti, lapis enim et solidus est, et de facili potest inveniri ubique. Quod non erat necessarium in veteri lege, ubi fiebat in uno loco altare. Quod autem mandatur altare fieri de terra vel de lapidibus insectis, fuit ad idololatriam removendam. (IIIa q. 83 a. 3 ad 5)

5 — In een Decretaal staat: « Wanneer de altaren niet van steen zijn, mogen zij niet door de zalving met chrisma geconsecreerd worden ». Dit komt ook overeen met datgene, wat dit Sacrament uitbeeldt: vooreerst, omdat het altaar Christus verbeeldt, van wie gezegd wordt in de Eersten Brief aan de Corinthiërs (10, 4): « En die rots was Christus »; vervolgens omdat het Lichaam van Christus in een stenen graf neergelegd was. Ook met het gebruik van dit Sacrament is het in overeenstemming, want steen is duurzaam en kan gemakkelijk overal gevonden worden. Dit was in de Oude Wet niet van belang, omdat, er slechts op één plaats een altaar gebouwd werd. Dat men toen voorschreef, dat het van aarde of ongehouwen steen gemaakt moest worden, geschiedde om de afgoderij tegen te gaan.

Ad sextum dicendum quod, sicut in distinctione eadem dicitur, cap. vasa, quondam sacerdotes non aureis, sed ligneis calicibus utebantur; Zephyrinus autem Papa patenis vitreis Missas celebrari instituit; deinde Urbanus omnia fecit argentea. Postmodum autem statutum est ut calix domini, cum patena, sive ex auro sive ex argento fiat, vel saltem stanneus calix habeatur. De aere autem aut ex aurichalco non fiat, quia hoc vini virtute aeruginem, pariter et vomitum provocat. Nullus autem in ligneo seu vitreo calice cantare praesumat Missam, quia scilicet lignum porosum est, et sanguis consecratus in eo remaneret; vitrum autem fragile est, et posset fractionis periculum imminere. Et eadem ratio est de lapide. Et ideo, propter reverentiam sacramenti, statutum est ut ex praedictis materiis calix fiat. (IIIa q. 83 a. 3 ad 6)

6 — Aldaar wordt in een Decretaal gezegd: « Vroeger gebruikten de priesters geen gouden maar houten kelken; Paus Zepherinus schreef daarna voor, dat de Mis opgedragen moest worden met glazen patenen; en tenslotte liet Urbanus alles van zilver maken ». Later werd vastgesteld: « dat de kelk des Heren met de pateen van goud of zilver moest zijn, of minstens van tin, maar niet van koper of brons, omdat dit door de invloed van de wijn begint te roesten en braken veroorzaakt. Niemand mag echter de Mis opdragen in een houten of glazen kelk » omdat nl. hout poreus is en het geconsecreerde Bloed daarin achterblijft; en glas breekbaar is en er gevaar voor stukgaan dreigt. Hetzelfde geldt voor een stenen kelk. En daarom is uit eerbied voor het Sacrament vastgesteld, dat de kelk uit voornoemde stof vervaardigd moet worden.

Ad septimum dicendum quod, ubi potuit sine periculo fieri, Ecclesia statuit circa hoc sacramentum id quod expressius repraesentat passionem Christi. Non autem erat tantum periculum circa corpus, quod ponitur in corporali, sicut circa sanguinem, qui continetur in calice. Et ideo, licet calix non fiat de petra, corporale tamen fit de panno lineo, quo corpus Christi fuit involutum. Unde in epistola Silvestri Papae, in eadem distinctione, legitur, consulto omnium constituimus ut sacrificium altaris non in serico panno, aut intincto quisquam celebrare praesumat Missam, sed in puro lineo ab episcopo consecrato, sicut corpus Christi in sindone linea munda sepultum fuit. Competit etiam pannus lineus, propter sui munditiam, ad significandum conscientiae puritatem; et, propter multiplicem laborem quo talis pannus praeparatur, ad significandam passionem Christi. (IIIa q. 83 a. 3 ad 7)

7 — Waar het zonder gevaar kon geschieden, heeft de Kerk met betrekking tot dit Sacrament vastgesteld, wat het meest uitdrukkelijk het lijden van Christus uitbeeldt. Nu was er minder gevaar bij het Lichaam, dat op het corporaal gelegd wordt, dan bij het Bloed, dat in de kelk bewaard wordt. En daarom mag het corporaal van linnen zijn, ook al is het niet toegestaan, dat de kelk van steen is, omdat het Lichaam van Christus in linnen gewikkeld was. Zo leest men dan ook in de Brief van Paus Sylvester t. z. p.: « Op aller aanraden stellen wij vast, dat het Misoffer opgedragen wordt, niet op zijde of op geverfde stof, maar op zuiver linnen, dat door de bisschop geconsecreerd is, evenals het Lichaam van Christus in een zuiver linnen lijkwade gewikkeld was ». Een linnen kleed kan bovendien om zijn zuiverheid, passend de zuiverheid van het geweten uitbeelden, en om zijn moeizame vervaardiging het lijden van Christus.

Ad octavum dicendum quod dispensatio sacramentorum pertinet ad ministros Ecclesiae, sed consecratio eorum est ab ipso Deo. Et ideo ministri Ecclesiae non habent aliquid statuere circa formam consecrationis, sed circa usum sacramenti et modum celebrandi. Et ideo, si sacerdos verba consecrationis proferat super materia debita cum intentione consecrandi, absque omnibus praedictis, scilicet domo et altari, calice et corporali consecratis, et ceteris huiusmodi per Ecclesiam institutis, consecrat quidem in rei veritate corpus Christi, peccat tamen graviter, ritum Ecclesiae non servans. (IIIa q. 83 a. 3 ad 8)

8 — Het beheer van de sacramenten behoort aan de bedienaars van de Kerk, maar hun consecratie is van God. Daarom hebben de bedienaars van de Kerk niet iets vast te stellen over de vorm van de consecratie, maar wel over het gebruik van de sacramenten en de wijze van vieren. Indien dus een priester de woorden van de consecratie uitspreekt over de vereiste stof met de bedoeling om ze te consecreren, zonder al de voornoemde voorwerpen als geconsecreerd gebouw, altaar, kelk en corporaal, consecreert hij werkelijk het Lichaam van Christus maar zondigt hij zwaar door het gebruik van de Kerk niet te volgen.

Articulus 4.
Is hetgeen bij de viering van dit Sacrament gezegd wordt op geschikte wijze vastgesteld?

Ad quartum sic proceditur. Videtur quod inconvenienter ordinentur ea quae circa hoc sacramentum dicuntur. Hoc enim sacramentum verbis Christi consecratur, ut Ambrosius dicit, in libro de sacramentis. Non ergo debent aliqua alia in hoc sacramento dici quam verba Christi. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 1)

1 — Men beweert, dat hetgeen bij de viering van dit Sacrament gezegd wordt niet op geschikte wijze is vastgesteld. Dit Sacrament wordt immers door de woorden van Christus geconsecreerd, zoals Ambrosius zegt. Daarom moeten bij dit Sacrament alleen maar de woorden van Christus gebruikt worden.

Praeterea, verba et facta Christi nobis per Evangelium innotescunt. Sed quaedam dicuntur circa consecrationem huius sacramenti quae in Evangeliis non ponuntur. Non enim legitur in Evangelio quod Christus in institutione huius sacramenti oculos ad caelum levaverit; similiter etiam in Evangeliis dicitur, accipite et comedite, nec ponitur omnes, cum in celebratione huius sacramenti dicatur, elevatis oculis in caelum, et iterum, accipite et manducate ex hoc omnes. Inconvenienter ergo huiusmodi verba dicuntur in celebratione huius sacramenti. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 2)

2 — De woorden en daden van Christus zijn ons uit de Evangeliën bekend. Maar bij de consecratie van dit Sacrament komen woorden voor, die niet in de Evangeliën staan. Zo staat er niet in het Evangelie, dat Christus bij de instelling van dit Sacrament Zijn ogen naar de hemel opsloeg; verder staat er in de Evangeliën: « Neemt en eet » zonder de toevoeging: « gij allen », terwijl bij de viering van dit Sacrament gezegd wordt: « Na Zijn ogen ten hemel opgeslagen te hebben », en: « Neemt en eet hiervan gij allen ». Het is dus niet passend, dat deze woorden bij de viering van dit Sacrament gebruikt worden.

Praeterea, omnia alia sacramenta ordinantur ad salutem omnium fidelium. Sed in celebratione aliorum sacramentorum non fit communis oratio pro salute omnium fidelium et defunctorum. Ergo inconvenienter fit in hoc sacramento. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 3)

3 — Alle sacramenten zijn gericht op het heil van alle gelovigen. Maar bij de viering van de andere sacramenten is er geen algemeen gebed voor het heil van alle gelovigen, noch ook voor de overledenen. Dus is het niet passend, dat het wel gezegd wordt bij dit Sacrament.

Praeterea, Baptismus dicitur specialiter fidei sacramentum. Ea ergo quae pertinent ad instructionem fidei, magis debent circa Baptismum tradi quam circa hoc sacramentum, sicut doctrina apostolica et evangelica. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 4)

4 — Het doopsel wordt heel bijzonder « het Sacrament van het geloof » genoemd. Wat dus hoort bij het onderricht in het geloof, moet eerder bij het doopsel meegedeeld worden dan bij dit Sacrament: zoals de leer van de Apostelen en het Evangelie.

Praeterea, in omni sacramento exigitur devotio fidelium. Non ergo magis in hoc sacramento quam in aliis deberet devotio fidelium excitari per laudes divinas et per admonitiones, puta cum dicitur, sursum corda. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 5)

5 — Bij elk sacrament is de godsvrucht van de gelovigen een vereiste. Daarom moet bij dit Sacrament niet méér dan bij de andere de godsvrucht der gelovigen opgewekt worden door lofprijzingen voor God en aansporingen zoals: « Omhoog de harten ».

Praeterea, minister huius sacramenti est sacerdos, ut dictum est. Omnia ergo quae in hoc sacramento dicuntur, a sacerdote dici deberent, et non quaedam a ministris, quaedam a choro. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 6)

6 — Zoals gezegd is, is de bedienaar van dit Sacrament de priester. Alles dus, wat bij dit Sacrament gezegd moet worden, moet door de priester gezegd worden en niet een gedeelte door de mindere bedienaars en een ander gedeelte door het koor.

Praeterea, hoc sacramentum per certitudinem operatur virtus divina. Superflue igitur sacerdos petit huius sacramenti perfectionem, cum dicit, quam oblationem tu, Deus, in omnibus, et cetera. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 7)

7 — De goddelijke kracht bewerkt met zekerheid dit Sacrament. Overbodig is het daarom, dat de priester bidt voor de voltrekking van dit Sacrament met de woorden: « God, gewaardig U deze offerande in alles » enz.

Praeterea, sacrificium novae legis multo est excellentius quam sacrificium antiquorum patrum. Inconvenienter ergo sacerdos petit quod hoc sacrificium habeatur sicut sacrificium Abel, Abrahae et Melchisedech. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 8)

8 — Het Offer van de Nieuwe Wet is veel verhevener dan het Offer van de Aartsvaders. Het is dus niet passend, dat de priester vraagt, dat dit Offer aangenomen moge worden als het offer van Abel, Abraham en Melchisedech.

Praeterea, corpus Christi, sicut non incoepit esse in hoc sacramento per loci mutationem, ut supra dictum est, ita etiam nec esse desinit. Inconvenienter ergo sacerdos petit, iube haec perferri per manus sancti Angeli tui in sublime altare tuum. (IIIa q. 83 a. 4 arg. 9)

9 — Het Lichaam van Christus is niet door plaatsverandering in dit Sacrament aanwezig, zoals boven (75e Kw. 2e Art.) gezegd is. Evenmin houdt het door plaatsverandering op er te zijn. Het is dus niet passend, dat de priester vraagt: « Mogen deze gaven door de handen van uw heilige engel neergelegd worden op Uw verheven altaar ».

Sed contra est quod dicitur de Consecr., dist. I, Iacobus frater domini secundum carnem, et Basilius Caesariensis episcopus, ediderunt Missae celebrationem. Ex quorum auctoritate patet convenienter singula circa hoc dici. (IIIa q. 83 a. 4 s. c.)

Daartegenover staat echter, dat in een Decretaal gezegd wordt: « Jacobus, de broeder des Heer en naar het vlees, en Basilius, bisschop van Caesarea, hebben de viering van de Mis opgesteld ». Het gezag van beiden waarborgt, dat alles, wat gezegd moet worden, passend is.

Respondeo dicendum quod, quia in hoc sacramento totum mysterium nostrae salutis comprehenditur, ideo prae ceteris sacramentis cum maiori solemnitate agitur. Et quia scriptum est Eccle. IV, custodi pedem tuum ingrediens domum domini, et Eccli. XVIII, ante orationem praepara animam tuam, ideo ante celebrationem huius mysterii, primo quidem praemittitur praeparatio quaedam ad digne agenda ea quae sequuntur. Cuius praeparationis prima pars est laus divina, quae fit in introitu, secundum illud Psalmi, sacrificium laudis honorificabit me, et illic iter quo ostendam illi salutare Dei. Et sumitur hoc, ut pluries, de Psalmis, vel saltem cum Psalmo cantatur, quia, ut Dionysius dicit, in III cap. Eccles. Hier., Psalmi comprehendunt per modum laudis quidquid in sacra Scriptura continetur. Secunda pars continet commemorationem praesentis miseriae, dum misericordia petitur, dicendo kyrie eleison ter pro persona patris; ter pro persona filii, cum dicitur Christe eleison; et ter pro persona spiritus sancti, cum subditur kyrie eleison; contra triplicem miseriam ignorantiae, culpae et poenae; vel ad significandum quod omnes personae sunt in se invicem. Tertia autem pars commemorat caelestem gloriam, ad quam tendimus post praesentem miseriam, dicendo, gloria in excelsis Deo. Quae cantatur in festis, in quibus commemoratur caelestis gloria, intermittitur autem in officiis luctuosis, quae ad commemorationem miseriae pertinent. Quarta autem pars continet orationem, quam sacerdos pro populo facit, ut digni habeantur tantis mysteriis. Secundo autem praemittitur instructio fidelis populi, quia hoc sacramentum est mysterium fidei, ut supra habitum est. Quae quidem instructio dispositive quidem fit per doctrinam prophetarum et apostolorum, quae in Ecclesia legitur per lectores et subdiacones. Post quam lectionem, cantatur a choro graduale, quod significat profectum vitae; et alleluia, quod significat spiritualem exultationem; vel tractus, in officiis luctuosis, qui significat spiritualem gemitum. Haec enim consequi debent in populo ex praedicta doctrina. Perfecte autem populus instruitur per doctrinam Christi in Evangelio contentam, quae a summis ministris legitur, scilicet a diaconibus. Et quia Christo credimus tanquam divinae veritati, secundum illud Ioan. VIII, si veritatem dico vobis, quare vos non creditis mihi?, Lecto Evangelio, symbolum fidei cantatur, in quo populus ostendit se per fidem doctrinae Christi assentire. Cantatur autem hoc symbolum in festis de quibus fit aliqua mentio in hoc symbolo, sicut in festis Christi et beatae virginis, et apostolorum, qui hanc fidem fundaverunt, et in aliis huiusmodi. Sic igitur populo praeparato et instructo, acceditur ad celebrationem mysterii. Quod quidem et offertur ut sacrificium, et consecratur et sumitur ut sacramentum, primo enim peragitur oblatio; secundo, consecratio materiae oblatae; tertio, perceptio eiusdem. Circa oblationem vero duo aguntur, scilicet laus populi, in cantu offertorii, per quod significatur laetitia offerentium; et oratio sacerdotis, qui petit ut oblatio populi sit Deo accepta. Unde, I Paralip., dixit David, ego in simplicitate cordis mei obtuli universa haec, et populum tuum qui hic repertus est, vidi cum ingenti gaudio tibi offerre donaria, et postea orat, dicens, domine Deus, custodi hanc voluntatem. Deinde, circa consecrationem, quae supernaturali virtute agitur, primo excitatur populus ad devotionem in praefatione, unde et monetur sursum corda habere ad dominum. Et ideo, finita praefatione, populus cum devotione laudat divinitatem Christi cum Angelis, dicens, sanctus, sanctus, sanctus; et humanitatem cum pueris, dicens, benedictus qui venit. Deinde sacerdos secreto commemorat, primo quidem, illos pro quibus hoc sacrificium offertur, scilicet pro universali Ecclesia, et pro his qui in sublimitate sunt constituti, I Tim. II; et specialiter quosdam qui offerunt vel pro quibus offertur. Secundo, commemorat sanctos, quorum patrocinia implorat pro praedictis, cum dicit, communicantes et memoriam venerantes, et cetera. Tertio, petitionem concludit, cum dicit, hanc igitur oblationem etc. ut fiat oblatio pro quibus offertur salutaris. Deinde accedit ad ipsam consecrationem. In qua primo petit consecrationis effectum, cum dicit, quam oblationem tu Deus. Secundo, consecrationem peragit per verba salvatoris, cum dicit, qui pridie, et cetera. Tertio, excusat praesumptionem per obedientiam ad mandatum Christi, cum dicit, unde et memores. Quarto, petit hoc sacrificium peractum esse Deo acceptum, cum dicit, supra quae propitio, et cetera. Quinto, petit huius sacrificii et sacramenti effectum, primo quidem, quantum ad ipsos sumentes, cum dicit, supplices te rogamus; secundo, quantum ad mortuos, qui iam sumere non possunt, cum dicit, memento etiam, domine, etc.; tertio, specialiter quantum ad ipsos sacerdotes offerentes, cum dicit, nobis quoque peccatoribus et cetera. Deinde agitur de perceptione sacramenti. Et primo quidem, praeparatur populus ad percipiendum. Primo quidem, per orationem communem totius populi, quae est oratio dominica, in qua petimus panem nostrum quotidianum nobis dari; et etiam privatam, quam specialiter sacerdos pro populo offert, cum dicit, libera nos, quaesumus, domine. Secundo, praeparatur populus per pacem, quae datur dicendo, agnus Dei, est enim hoc sacramentum unitatis et pacis, ut supra dictum est. In Missis autem defunctorum, in quibus hoc sacrificium offertur non pro pace praesenti, sed pro requie mortuorum, pax intermittitur. Deinde sequitur perceptio sacramenti, primo percipiente sacerdote, et postmodum aliis dante; quia, ut dicit Dionysius, III cap. Eccles. Hier., qui aliis divina tradit, primo debet ipse particeps esse. Ultimo autem tota Missae celebratio in gratiarum actione terminatur, populo exultante pro sumptione mysterii, quod significat cantus post communionem; et sacerdote per orationem gratias offerente, sicut et Christus, celebrata cena cum discipulis, hymnum dixit, ut dicitur Matth. XXVI. (IIIa q. 83 a. 4 co.)

Omdat in dit Sacrament het gehele geheim van ons heil vervat is, wordt het met grotere luister gevierd dan de andere sacramenten. En omdat er geschreven staat bij de Prediker (4, 17): « Geef acht op uw voet, wanneer gij het huis des Heren betreedt », en in het Boek Ecclesiasticus (18, 23) : « Bereidt uw ziel eer gij bidden gaat », daarom wordt vóór het vieren van dit Geheim eerst een voorbereiding gehouden om waardig te kunnen verrichten wat volgen gaat. Het eerste gedeelte van deze voorbereiding is een verheerlijking van God, welke bij de Introïtus plaats heeft, volgens het woord uit het Boek der Psalmen (49, 23) : « Een offer van lof brengt Mij eer, en dat is de weg, waarop Ik hem Gods heil zal tonen». Deze wordt meestal uit de Psalmen genomen of in verband met een Psalm gezongen, omdat, volgens Dionysius, de Psalmen in lofzang alles omvatten wat in de H. Schrift verhaald wordt. — Het tweede gedeelte geeft uiting aan onze tegenwoordige ellende, door barmhartigheid af te smeken met het driemaal « Kyrie eleison » tot de Persoon van de Vader, het driemaal « Christe eleison » tot de Persoon van de Zoon en het weer eens driemaal « Kyrie eleison » tot de Persoon van de H. Geest: tegen onze drievoudige nood van onwetendheid, schulden en straf, of om uit te drukken, dat alle Personen met elkaar een zijn. — Het derde deel herdenkt de hemelse heerlijkheid, waarnaar wij streven na onze tegenwoordige ellende, in het « Eer zij God in de hoge ». Dit wordt gezongen op de feestdagen, waarop onze gedachten uitgaan naar de hemelse heerlijkheid, maar nagelaten bij de treurdiensten, welke behoren tot de herdenking van onze nood. — Het vierde deel is het « Gebed », dat de priester voor het volk bidt, opdat het deze grote Geheimen moge waardig zijn. Vervolgens gaat ook vooraf het onderricht voor het gelovige volk, omdat dit Sacrament « het geheim van ons geloof » is, zoals boven is gezegd (78e Kw. 3e Art. 3e Antw.). Dit onderricht wordt begonnen met de leer van de Profeten en de Apostelen, welke gegeven wordt door de lectors en de subdiakens. Na de les, zingt het koor het graduaal, wat de vooruitgang van het geestelijk leven uitdrukt, en het alleluia, dat de geestelijke jubel beduidt; ofwel de tractus bij de treurdiensten, om de geestelijke weeklacht weer te geven. Want dit alles moet voor het volk uit de genoemde leer voortvloeien. Op volmaakte wijze wordt het volk onderricht door de leer van Christus, zoals ze vervat ligt in het Evangelie, wat dan ook door de hoogste dienaars wordt voorgedragen, nl. door de diakens. En omdat wij aan Christus geloven als aan de goddelijke waarheid, naar het woord van Joannes (8, 46) : « Zo Ik de Waarheid zeg, waarom dan gelooft ge Mij niet? », wordt na het Evangelie de geloofsbelijdenis gezongen, waardoor het volk belijdt door het geloof de leer van Christus aan te nemen. Deze geloofsbelijdenis wordt echter alleen gezongen op de feesten, waarover deze belijdenis iets zegt, zoals op de feesten van Christus, de H. Maagd, de Apostelen, die dit geloof gegrondvest hebben, en bij andere dergelijke gelegenheden. Nadat dan het volk voorbereid en onderricht is, kan men overgaan tot de viering van het Geheim. Dit nu wordt opgedragen als Offer en geconsecreerd en genuttigd als Sacrament. Daarom heeft men eerst de opdracht, daarna de verandering van de aangeboden gaven, en ten slotte het nuttigen ervan. Bij de opdracht gebeuren er twee zaken: vooreerst de lofzang van het volk in het Offertorium, waardoor aangegeven wordt de blijdschap van de offeraars, en vervolgens het gebed van de priester, die smeekt dat het Offer van het volk God aangenaam moge zijn. Daarom zei David in het Eerste Boek Paralipomenon (29, 17): « In eenvoud des harten heb ik dit alles geofferd en het volk, dat hier aanwezig is, heb ik met grote vreugde U hun gaven zien brengen ». Verderop (18) bidt hij met deze woorden: « Bewaar, Heer God, deze goede gesteltenis ». Vervolgens wordt voor de consecratie, welke door goddelijke kracht wordt voltrokken, het volk tot godsvrucht opgewekt in de Prefatie, waar dan ook gemaand wordt « de harten omhoog te hebben bij de Heer ». Derhalve looft het volk, bij het einde der Prefatie, met godsvrucht de Godheid van Christus door met de engelen te zeggen: « Heilig, heilig, heilig », en met de kinderen aldus Zijn Mensheid: « Gezegend Hij, die komt ». Vervolgens gedenkt de priester in stilte, vooreerst hen, voor wie dit Offer opgedragen wordt nl. voor heel de Kerk en voor hen « die in overheid gesteld zijn » (I Tim. 2, 2) en in het bijzonder gedenkt de priester hen « die offeren of voor wie geofferd wordt ». Daarna gedenkt hij de heiligen wier voorspraak hij voor genoemde personen afsmeekt, wanneer hij zegt: « In gemeenschap verkerend met en in herinnering roepend » enz. Dan sluit hij het gebed met de woorden: « Wil derhalve dit Offer » enz., opdat het Offer heilzaam zij voor hen voor wie het gebracht wordt. Vervolgens gaat hij over tot de consecratie. Hierbij bidt hij eerst voor de uitwerking van de consecratie, zeggend: « Gewaardig U, God, dit Offer ». Hij voltrekt dan de consecratie met de woorden van de Heiland, als hij zegt: « Die op de vooravond » enz. Ten derde verontschuldigt hij zijn overmoed met de gehoorzaamheid aan Christus’ bevel, als hij zegt: « Derhalve indachtig ». Ten vierde vraagt hij dat het Offer, dat voltrokken is, Gode aangenaam zij: « Over welke Gij met goedgunstig oog » enz. Ten vijfde bidt hij om het uitwerksel van dit Offer en Sacrament, en wel vooreerst voor hen, die het gaan nuttigen, als hij zegt: « Smekend vragen wij U » en dan voor de doden, die het niet meer nuttigen kunnen, als hij zegt: « Gedenkt ook, Heer, » enz. en tenslotte op bijzondere wijze voor de priesters, die het opdragen, met de woorden: « Gewaardig U Heer ook aan ons, zondaars » enz. Dan wordt er overgegaan tot het ontvangen van het Sacrament. En hierbij wordt eerst het volk voorbereid om het te ontvangen. Vooreerst door het gemeenschappelijk gebed van heel het volk wat is het Gebed des Heren, waarin wij Hem vragen « ons het dagelijks brood te geven » en ook door het afzonderlijke gebed, wat de priester afzonderlijk voor het volk verricht, waarin hij zegt: « Bevrijd, smeken wij U, Heer ». — Op de tweede plaats wordt het volk voorbereid door de vredeskus, welke geschonken wordt onder de woorden: « Lam Gods», want dit is het Sacrament van vrede en eenheid, zoals vroeger gezegd is (67e Kw. 2e Art.; 73e Kw. 3e Art. 3e Antw.; 4e Art.; 79e Kw. 1e Art.). In de Missen voor de overledenen, waarbij het Offer wordt opgedragen niet voor de vrede van deze aarde, maar voor de rust van de overledenen, wordt de vredeskus echter niet gegeven. Daarna volgt het ontvangen van dit Sacrament, dat eerst door de priester genuttigd wordt, die het daarna aan de anderen uitreikt, omdat, gelijk Dionysius opmerkt « hij die anderen goddelijke gaven uitreikt, eerst zelf eraan deel moet hebben ». Tenslotte eindigt de gehele viering van de Mis met de dankzegging, waarbij het volk juicht over het ontvangen van het Geheim, hetgeen betekend wordt door de zang na de communie; en de priester door het gebed dankt, gelijk ook Christus na het Avondmaal met Zijn leerlingen een loflied zong, zoals staat bij Mattheus (26, 30).

Ad primum ergo dicendum quod consecratio solis verbis Christi conficitur. Alia vero necesse fuit addere ad praeparationem populi sumentis, ut dictum est. (IIIa q. 83 a. 4 ad 1)

1 — De consecratie komt alleen door de woorden van Christus tot stand. Al het andere is echter nodig om het volk op de nuttiging voor te bereiden, zoals gezegd is (in de Leerst.).

Ad secundum dicendum quod, sicut dicitur Ioan. ult., multa sunt a domino facta vel dicta quae Evangelistae non scripserunt. Inter quae fuit hoc quod dominus oculos levavit in caelum in cena, quod tamen Ecclesia ex traditione apostolorum habuit. Rationabile enim videtur ut qui in suscitatione Lazari, ut habetur Ioan. XI, et in oratione quam pro discipulis fecit, Ioan. XVII, oculos levavit ad patrem, in huius sacramenti institutione multo magis hoc fecerit, tanquam in re potiori. Quod autem dicitur manducate, et non comedite, non differt quantum ad sensum. Nec multum refert quid dicatur, praesertim cum verba illa non sint de forma, ut supra dictum est. Quod autem additur omnes, intelligitur in verbis Evangelii, licet non exprimatur, quia ipse dixerat, Ioan. VI, nisi manducaveritis carnem filii hominis, non habebitis vitam in vobis. (IIIa q. 83 a. 4 ad 2)

2 — Zoals in Joannes (21. 25) gezegd wordt, is er veel door de Heer gedaan en gesproken, dat de evangelisten niet hebben opgeschreven. Daaronder was ook dit, dat de Heer Zijn ogen naar de hemel opsloeg bij het Avondmaal. Dit weet de Kerk uit de overlevering van de Apostelen. Want het lijkt redelijk, dat Hij, die bij de opwekking van Lazarus (Joan. 11, 41) en bij het gebed voor de leerlingen (Joan, 1 7. 1) Zijn ogen opsloeg naar de Vader, dit nog veel eerder heeft gedaan bij de instelling van dit Sacrament, omdat dit gewichtiger was. — Dat gezegd wordt: « nuttigt » en niet « eet », verschilt niet naar de zin. En het is van weinig belang, wat van beide gezegd wordt, vooral omdat deze woorden niet tot de vorm behoren, zoals boven (78e Kw. 1e Art. 2e en 4e Antw.) uiteengezet is. Dat eraan toegevoegd wordt « allen », kan men verklaren uit de woorden van het Evangelie (al staat het daar niet letterlijk) omdat Christus Zelf gezegd heeft (Joan. 6, 54) : « Zo ge het Vlees van de Mensenzoon niet eet, dan hebt ge het leven niet in u ».

Ad tertium dicendum quod Eucharistia est sacramentum totius ecclesiasticae unitatis. Et ideo specialiter in hoc sacramento, magis quam in aliis, debet fieri mentio de omnibus quae pertinent ad salutem totius Ecclesiae. (IIIa q. 83 a. 4 ad 3)

3 — De Eucharistie is het Sacrament van de gehele kerkelijke eenheid. En daarom moet juist bij dit Sacrament méér dan bij de andere melding gemaakt worden van alles, wat tot het welzijn van de gehele Kerk behoort.

Ad quartum dicendum quod duplex est instructio. Una, quae fit noviter imbuendis, scilicet catechumenis. Et talis instructio fit circa Baptismum. Alia autem est instructio in qua instruitur fidelis populus, qui communicat huic mysterio. Et talis instructio fit in hoc sacramento. Et tamen ab hac instructione non repelluntur etiam catechumeni et infideles. Unde dicitur de Consecr., dist. I, episcopus nullum prohibeat Ecclesiam ingredi et audire verbum Dei, sive gentilem sive haereticum sive Iudaeum, usque ad Missam catechumenorum, in qua scilicet continetur instructio fidei. (IIIa q. 83 a. 4 ad 4)

4 — Er is een dubbele onderrichting. Een voor pasbeginnenden, nl. voor de doopleerlingen en deze wordt bij het doopsel gegeven. Een andere onderrichting is er, waarbij het gelovige volk, dat aan dit Geheim deelneemt, onderwezen wordt. En zo is de onderrichting bij dit Sacrament. Toch worden de doopleerlingen en ongelovigen ook toegelaten bij dit onderricht. Vandaar staat er in een Decretaal: « De bisschop mag niemand beletten in de kerk te komen en er het woord Gods te horen, noch heiden, noch ketter, noch Jood, zolang de Mis der doopleerlingen duurt », waarin nl. het geloofsonderricht gegeven wordt.

Ad quintum dicendum quod in hoc sacramento maior devotio requiritur quam in aliis sacramentis, propter hoc quod in hoc sacramento totus Christus continetur. Et etiam communior, quia in hoc sacramento requiritur devotio totius populi, pro quo sacrificium offertur, et non solum percipientium sacramentum, sicut in aliis sacramentis. Et ideo, sicut Cyprianus dicit, sacerdos, praefatione praemissa, parat fratrum mentes, dicendo, sursum corda, ut, dum respondet plebs, habemus ad dominum, admoneatur nihil aliud se cogitare quam Deum. (IIIa q. 83 a. 4 ad 5)

5 — Dit Sacrament vraagt een grotere godsvrucht dan de andere, omdat dit Sacrament de hele Christus bevat, en ook een meer algemene, omdat in dit Sacrament vereist wordt de godsvrucht van het hele volk, waarvoor het Offer wordt opgedragen en met alleen van degenen, die het Sacrament ontvangen, zoals bij de andere sacramenten. En daarom merkt Cyprianus op: « Door de Prefatie te laten voorafgaan, bereidt de priester de gemoederen van de broeders voor, zeggend: « Omhoog de harten », opdat, wanneer het volk antwoordt « Wij verheffen ze tot de Heer », het eraan herinnerd wordt aan niets anders dan aan God te denken ».

Ad sextum dicendum quod in hoc sacramento, sicut dictum est, tanguntur ea quae pertinent ad totam Ecclesiam. Et ideo quaedam dicuntur a choro, quae pertinent ad populum. Quorum quaedam chorus totaliter prosequitur, quae scilicet toti populo inspirantur. Quaedam vero populus prosequitur, sacerdote inchoante, qui personam Dei gerit, in signum quod talia pervenerunt ad populum ex revelatione divina, sicut fides et gloria caelestis. Et ideo sacerdos inchoat symbolum fidei et gloria in excelsis Deo. Quaedam vero dicuntur per ministros, sicut doctrina novi et veteris testamenti, in signum quod per ministros a Deo missos est haec doctrina populis nuntiata. Quaedam vero sacerdos solus prosequitur, quae scilicet ad proprium officium sacerdotis pertinent, ut scilicet dona et preces offerat pro populo, sicut dicitur Heb. V. In his tamen quaedam dicit publice, quae scilicet pertinent et ad sacerdotem et ad populum, sicut sunt orationes communes. Quaedam vero pertinent ad solum sacerdotem, sicut oblatio et consecratio. Et ideo quae circa haec sunt dicenda occulte a sacerdote dicuntur. In utrisque tamen excitat attentionem populi, dicendo, dominus vobiscum; et expectat assensum dicentium, amen. Et ideo in his quae secreto dicuntur, publice praemittit, dominus vobiscum, et subiungit, per omnia saecula saeculorum. Vel secrete aliqua sacerdos dicit in signum quod, circa Christi passionem, discipuli non nisi occulte Christum confitebantur. (IIIa q. 83 a. 4 ad 6)

6 — Zoals gezegd is (3e Antw.), wordt bij dit Sacrament aangeroerd wat tot de hele Kerk behoort. Daarom worden door het koor sommige gebeden gezegd die behoren tot het volk. Sommige ervan zingt het koor helemaal, nl. diegene welke het hele volk aan het woord laten; andere neemt het over, nadat de priester, die de plaats van God inneemt, ze ingezet heeft, ten teken dat deze door goddelijke openbaring tot het volk gekomen zijn, zoals het geloof en de hemelse heerlijkheid. Daarom zet de priester de Geloofsbelijdenis en het « Eer zij God in de hoge » in. Andere dingen worden door de dienaars gezegd, zoals de leer van het Nieuwe en Oude Verbond, ten teken dat deze leer aan het volk verkondigd is door dienaars, die door God gezonden zijn. Weer andere dingen zegt de priester alleen, nl. datgene wat tot de eigen taak van de priester behoort, welke hierin bestaat « dat hij de gaven en gebeden opdraagt voor het volk » (Hebr. 5, 1). Daarvan zegt hij soms iets luidop, nl. wat zowel op de priester als op het volk betrekking heeft, zoals de gemeenschappelijke gebeden. Andere dingen echter zijn voorbehouden aan de priester zoals de offerande en de consecratie. Daarom wordt, wat daarmee verband houdt, door de priester in stilte gezegd. Voor beide gelegenheden wekt hij de aandacht van het volk op door te zeggen: « De Heer zij met u », en verwacht hij de instemming van hen, die zeggen moeten « Amen ». Daarom laat hij, ook aan wat hij in stilte zegt voorafgaan: « De Heer zij met u » en laat hij er op volgen: « Door alle eeuwen der eeuwen ». Ofwel zegt de priester iets in stilte, ten teken dat tijdens Christus’ lijden de leerlingen alleen maar in stilte Christus beleden.

Ad septimum dicendum quod efficacia verborum sacramentalium impediri potest per intentionem sacerdotis. Nec tamen est inconveniens quod a Deo petamus id quod certissime scimus ipsum facturum, sicut Christus, Ioan. XVII, petiit suam clarificationem. Non tamen ibi videtur sacerdos orare ut consecratio impleatur, sed ut nobis fiat fructuosa, unde signanter dicit, ut nobis corpus et sanguis fiat. Et hoc significant verba quae praemittit dicens, hanc oblationem facere digneris benedictam, secundum Augustinum, idest, per quam benedicimur, scilicet per gratiam; adscriptam, idest, per quam in caelo adscribimur; ratam, idest, per quam visceribus Christi censeamur; rationabilem, idest, per quam a bestiali sensu exuamur; acceptabilem, idest, ut, qui nobis ipsis displicemus, per hanc acceptabiles eius unico filio simus. (IIIa q. 83 a. 4 ad 7)

7 — De kracht van de sacramentele woorden kan door de bedoeling van de priester verijdeld worden. Bovendien is het niet onredelijk, dat wij God ook datgene vragen, waarvan wij zeker weten, dat Hij het zal doen, zoals Christus om Zijn verheerlijking bad (Joan. 17, 1, 5). Toch vraagt de priester wel niet, dat de consecratie moge plaats hebben, maar dat ze ons voordelig moge zijn; daarom zegt hij juist « opdat voor ons deze offerande wordt het Lichaam en Bloed van Christus ». En volgens Augustinus wijzen hierop de woorden die eraan voorafgaan: « Gewaardig U deze offerande te doen zijn gezegend », d. i. « waardoor wij gezegend worden »; « opgeschreven » d. i. « waardoor wij in de hemel opgeschreven worden »; « wettig » d. i. « waardoor wij als tot Christus behorend erkend worden »; « redelijk ». d. i. « waardoor wij ontrukt worden aan onze dierlijke neigingen »; « welgevallig », d. i. « opdat wij, die aan ons zelf mishagen, hierdoor aan Zijn enige Zoon welgevallig mogen zijn ».

Ad octavum dicendum quod, licet hoc sacrificium ex seipso praeferatur omnibus antiquis sacrificiis, tamen sacrificia antiquorum fuerunt Deo acceptissima ex eorum devotione. Petit ergo sacerdos ut hoc sacrificium acceptetur Deo ex devotione offerentium, sicut illa accepta fuerunt Deo. (IIIa q. 83 a. 4 ad 8)

8 — Ofschoon dit Offer zelf boven al de oude offers staat, toch waren deze aan God zeer welgevallig om betoonde godsvrucht. De priester vraagt dus, dat dit Offer aan God aangenaam moge zijn om de godsvrucht van de offeraars, zoals die andere het waren.

Ad nonum dicendum quod sacerdos non petit quod species sacramentales deferantur in caelum; neque corpus Christi verum, quod ibi esse non desinit. Sed petit hoc pro corpore mystico, quod scilicet in hoc sacramento significatur, ut scilicet orationes et populi et sacerdotis Angelus assistens divinis mysteriis Deo repraesentet; secundum illud Apoc. VIII, ascendit fumus incensorum de oblationibus sanctorum de manu Angeli. Sublime autem altare Dei dicitur vel ipsa Ecclesia triumphans, in quam transferri petimus, vel ipse Deus, cuius participationem petimus; de hoc enim altari dicitur Exod. XX, non ascendes ad altare meum per gradus, idest, in Trinitate gradus non facies. Vel per Angelum intelligitur ipse Christus, qui est magni consilii Angelus, qui corpus suum mysticum Deo patri coniungit et Ecclesiae triumphanti. Et propter hoc etiam Missa nominatur. Quia per Angelum sacerdos preces ad Deum mittit, sicut populus per sacerdotem. Vel quia Christus est hostia nobis missa. Unde et in fine Missae diaconus in festis diebus populum licentiat, dicens, ite, Missa est, scilicet hostia ad Deum per Angelum, ut scilicet sit Deo accepta. (IIIa q. 83 a. 4 ad 9)

9 — De priester vraagt niet dat de sacramentele gedaanten ten hemel mogen gevoerd worden, evenmin het waarachtige Lichaam van Christus, dat niet opgehouden had daar te zijn. Maar hij vraagt dit voor het mystieke Lichaam, dat door dit Sacrament aangeduid wordt, opdat nl. de engel, die deze goddelijke Geheimen bijwoont, aan God moge brengen de gebeden van het volk en de priester, volgens het woord uit de Openbaring (8, 4) : « En de walm van de wierook steeg van het Offer der heiligen op uit de hand van de engel ». « Hoogverheven altaar Gods » wordt genoemd ofwel de zegepralende Kerk, waarheen wij bidden overgebracht te worden ofwel God Zelf, aan wie wij vragen te mogen deelnemen; over dit altaar wordt gezegd in het Boek van de Uittocht (20, 26) : « Bestijg mijn altaar niet langs treden ». d. w. z. volgens de Glossa « maak in de Drievuldigheid geen trappen ». Ook wordt onder de engel verstaan Christus Zelf, die is de Engel van de grote raad, die Zijn mystiek Lichaam met God de Vader verbindt en met de zegepralende Kerk. En hiernaar wordt ook de Mis (d. i. zending) genoemd, omdat de priester door de engel de gebeden tot God opzendt, zoals het volk door de priester. Of ook omdat Christus het Offer is, dat voor ons opgezonden wordt. Zo laat de diaken op het einde van de Mis op feestdagen het volk gaan, met de woorden: « Gaat, het is opgezonden », nl. het Offer is tot God opgezonden door de engel, opdat het God welgevallig zij.

Articulus 5.
Is alles, wat bij de viering van dit Sacrament gedaan wordt, passend?

Ad quintum sic proceditur. Videtur quod ea quae in celebratione huius sacramenti aguntur, non sunt convenientia. Hoc enim sacramentum ad novum testamentum pertinet, ut ex forma ipsius apparet. In novo autem testamento non sunt observandae caeremoniae veteris testamenti. Ad quas pertinebat quod sacerdos et ministri aqua lavabantur quando accedebant ad offerendum, legitur enim Exod. XXX, lavabunt Aaron et filii eius manus suas ac pedes quando ingressuri sunt ad altare. Non est ergo conveniens quod sacerdos lavet manus suas inter Missarum solemnia. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 1)

1 — Men beweert, dat niet alles wat bij de viering van dit Sacrament gedaan wordt, passend is. Dit sacrament behoort tot het Nieuwe Verbond, zoals uit de vorm blijkt. In het Nieuwe Verbond nu moeten de ceremonies van het Oude Verbond niet in acht genomen worden. Hiertoe behoorde echter, dat de priesters en dienaars zich wasten voordat zij opgingen om te offeren. Immers er staat in het Boek van de Uittocht (30, 19, 20) : « Aaron en zijn zonen zullen hun handen en voeten wassen, wanneer zij naar het altaar gaan ». Het is dus niet passend, dat de priester tijdens de Mis zijn handen wast.

Praeterea, ibidem dominus mandavit quod sacerdos adoleret incensum suave fragrans super altare quod erat ante propitiatorium. Quod etiam pertinebat ad caeremoniam veteris testamenti. Inconvenienter ergo sacerdos in Missa thurificatione utitur. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 2)

2 — De Heer had aldaar voorgeschreven (Uitt. 30, 7), dat de priester « fijne, welriekende wierook zou branden » op het altaar, dat voor het verzoendeksel stond. Dit hoorde ook tot de ceremonies van het Oude Verbond. Onpassend is het dus, dat de priester in de Mis wierookt.

Praeterea, ea quae in sacramentis Ecclesiae aguntur, non sunt iteranda. Inconvenienter ergo sacerdos iterat crucesignationes super hoc sacramentum. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 3)

3 — Wat bij de sacramenten van de Kerk gebeurt, mag niet herhaald worden. Dus is het niet passend, dat de priester meermalen een kruis maakt over dit Sacrament.

Praeterea, apostolus dicit, Heb. VII, sine ulla contradictione, quod minus est a maiori benedicitur. Sed Christus, qui est in hoc sacramento post consecrationem, est multo maior sacerdote. Inconvenienter igitur sacerdos post consecrationem benedicit hoc sacramentum cruce signando. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 4)

4 — De Apostel zegt: « Het lijdt geen tegenspraak, dat het mindere wordt gezegend door het meerdere » (Hebr, 7, 7). Maar Christus, die na de consecratie in dit Sacrament is, is veel méér dan de priester. Het past de priester dus niet na de consecratie dit Sacrament met kruistekens te zegenen.

Praeterea, in sacramento Ecclesiae nihil debet fieri quod ridiculosum videatur. Videtur autem ridiculosum gesticulationes facere, ad quas pertinere videtur quod sacerdos quandoque brachia extendit, manus iungit, digitos complicat, et seipsum incurvat. Ergo hoc non debet fieri in hoc sacramento. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 5)

5 — Bij een sacrament van de Kerk moet vermeden worden, wat belachelijk schijnt. Het schijnt echter belachelijk gebaren te maken, waartoe behoort, dat de priester nu eens zijn armen uitstrekt, dan weer de handen vouwt, of de vingers verenigt, of zelf buigt. Derhalve moest zoiets niet gebeuren bij dit Sacrament.

Praeterea, ridiculosum etiam videtur quod sacerdos multoties se ad populum vertit, multoties etiam populum salutat. Non ergo debent haec fieri in celebratione huius sacramenti. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 6)

6 — Ook schijnt het lachwekkend, dat de priester zich herhaaldelijk naar het volk keert en dit begroet. Dat moest dus niet gebeuren tijdens de viering van dit Sacrament.

Praeterea, apostolus, I Cor. I, pro inconvenienti habet quod Christus sit divisus. Sed post consecrationem Christus est in hoc sacramento. Inconvenienter igitur hostia frangitur a sacerdote. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 7)

7 — De Apostel noemt het niet passend dat « Christus verdeeld is » (I Cor. 1, 13). Maar na de consecratie is Christus in dit Sacrament. Het past dus niet, dat de priester de hostie breekt.

Praeterea, ea quae in hoc sacramento aguntur, passionem Christi repraesentant. Sed in passione Christi corpus fuit divisum in locis quinque vulnerum. Ergo corpus Christi in quinque partes frangi debet, magis quam in tres. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 8)

8 — Wat bij dit Sacrament gebeurt, beeldt het lijden van Christus uit. Maar tijdens het lijden werd het lichaam van Christus op de vijf plaatsen van de wonden verdeeld. Derhalve moet het Lichaam van Christus eerder in vijf delen verdeeld worden dan in drie.

Praeterea, totum corpus Christi in hoc sacramento seorsum consecratur a sanguine. Inconvenienter igitur una pars eius sanguini miscetur. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 9)

9 — Het hele Lichaam van Christus wordt in dit Sacrament afgescheiden van het Bloed geconsecreerd. Het is dus niet passend, dat een deel ervan met het Bloed vermengd wordt.

Praeterea, sicut corpus Christi proponitur in hoc sacramento ut cibus, ita et sanguis Christi ut potus. Sed sumptioni corporis Christi non adiungitur in celebratione Missae alius corporalis cibus. Inconvenienter igitur sacerdos, post sumptionem sanguinis Christi, vinum non consecratum sumit. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 10)

10 — Evenals het Lichaam van Christus in dit Sacrament als spijs voorgezet wordt, zo ook het Bloed van Christus als drank. Maar aan het nuttigen van Christus’ Lichaam wordt bij de Mis geen andere lichamelijke spijs toegevoegd. Het is dus niet passend, dat de priester, na het nuttigen van het Bloed van Christus, ongeconsecreerde wijn drinkt.

Praeterea, veritas debet respondere figurae. Sed de agno paschali, qui fuit figura huius sacramenti, mandatur quod non remaneret ex eo quidquam usque mane. Inconvenienter ergo hostiae consecratae reservantur, et non statim sumuntur. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 11)

11 — De werkelijkheid moet aan de voorafbeelding beantwoorden. Maar omtrent het paaslam, dat een voorafbeelding was van dit Sacrament, was voorgeschreven (Uitt. 12, 10) dat men « niets mocht bewaren tot de morgen ». Het is dus niet passend, dat er geconsecreerde hosties bewaard worden en niet terstond genuttigd.

Praeterea, sacerdos pluraliter loquitur audientibus, puta cum dicit, dominus vobiscum, et, gratias agamus. Sed inconveniens videtur pluraliter loqui uni soli, et maxime minori. Ergo inconveniens videtur quod sacerdos, uno tantum ministro praesente, celebret Missam. Sic igitur videtur quod inconvenienter aliqua agantur in celebratione huius sacramenti. (IIIa q. 83 a. 5 arg. 12)

12 — De priester spreekt in het meervoud tot de aanwezigen bijv. wanneer hij zegt: « De Heer is met u » en « Laten wij dankzeggen ». Maar het geeft geen pas tot één alleen in het meervoud te spreken en zeker niet als het een mindere is. Dus lijkt het ongepast, dat de priester de Mis opdraagt in tegenwoordigheid van slechts een dienaar. Zo schijnen er dus bepaalde dingen rondom de viering van dit Sacrament, op minder passende wijze te gebeuren.

Sed in contrarium est Ecclesiae consuetudo, quae errare non potest, utpote spiritu sancto instructa. (IIIa q. 83 a. 5 s. c.)

Daartegenover staat echter het gebruik in de Kerk, die niet kan dwalen, omdat zij onderricht wordt door de H. Geest.

Respondeo dicendum quod, sicut supra dictum est, in sacramentis aliquid dupliciter significatur, scilicet verbis et factis, ad hoc quod sit perfectior significatio. Significantur autem verbis in celebratione huius sacramenti quaedam pertinentia ad passionem Christi, quae repraesentatur in hoc sacramento; vel etiam ad corpus mysticum, quod significatur in hoc sacramento; et quaedam pertinentia ad usum sacramenti, qui debet esse cum devotione et reverentia. Et ideo in celebratione huius mysterii quaedam aguntur ad repraesentandum passionem Christi; vel etiam dispositionem corporis mystici; et quaedam aguntur pertinentia ad devotionem et reverentiam usus huius sacramenti. (IIIa q. 83 a. 5 co.)

Zoals boven (60e Kw. 6e Art.) is gezegd, wordt iets bij de Sacramenten op tweevoudige wijze aangeduid nl. door woorden en door handelingen, opdat de uitbeelding volmaakt zou zijn. Nu worden bij de viering van dit Sacrament door woorden verschillende dingen uitgedrukt, die behoren tot het lijden van Christus, dat in dit Sacrament wordt uitgebeeld, of tot het mystiek Lichaam, dat door dit Sacrament wordt betekend; en andere dingen, die betrekking hebben op het nuttigen van dit Sacrament, hetgeen geschieden moet met godsvrucht en eerbied. Daarom zullen er bij de viering van dit Sacrament sommige handelingen gebeuren om uit te beelden het lijden van Christus of ook de toestand van het mystieke Lichaam, en andere, die slaan op het godvruchtige en eerbiedige gebruik van dit Sacrament.

Ad primum ergo dicendum quod ablutio manuum fit in celebratione Missae propter reverentiam huius sacramenti. Et hoc dupliciter. Primo quidem, quia aliqua pretiosa tractare non consuevimus nisi manibus ablutis. Unde indecens videtur quod ad tantum sacramentum aliquis accedat manibus, etiam corporaliter, inquinatis. Secundo, propter significationem. Quia, ut Dionysius dicit, III cap. Eccles. Hier., extremitatum ablutio significat emundationem etiam a minimis peccatis, secundum illud Ioan. XIII, qui lotus est, non indiget nisi ut pedes lavet. Et talis emundatio requiritur ab eo qui accedit ad hoc sacramentum. Quod etiam significatur per confessionem quae fit ante introitum Missae. Et hoc idem significabat ablutio sacerdotum in veteri lege, ut ibidem Dionysius dicit. Nec tamen Ecclesia hoc servat tanquam caeremoniale veteris legis praeceptum, sed quasi ab Ecclesia institutum, sicut quiddam secundum se conveniens. Et ideo non eodem modo observatur sicut tunc. Praetermittitur enim pedum ablutio, et servatur ablutio manuum, quae potest fieri magis in promptu, et quae sufficit ad significandam perfectam munditiam. Cum enim manus sit organum organorum, ut dicitur in III de anima, omnia opera attribuuntur manibus. Unde et in Psalmo dicitur, lavabo inter innocentes manus meas. (IIIa q. 83 a. 5 ad 1)

1 — De handwassing tijdens de Mis geschiedt uit eerbied voor het Sacrament. En wel om twee redenen. Vooreerst zijn wij gewoon om kostbare zaken alleen maar met gewassen handen aan te raken. Daarom is het ook onpassend, dat iemand tot zulk een Sacrament nadert met, zij het dan ook lichamelijk, vuile handen. Vervolgens om de betekenis. Zoals Dionysius zegt, betekent het wassen van de vingertoppen, de reiniging van zelfs de kleinste zonden, volgens het woord uit Joannes (13, 10) : « Wie een bad heeft genomen, behoeft alleen nog maar zijn voeten te wassen ». Zulk een reiniging wordt vereist van hem, die dit Sacrament nadert. Dit wordt eveneens aangegeven door de schuldbekentenis, welke aan de Introïtus van de Mis voorafgaat. En hetzelfde betekende ook de wassing van de priesters in het Oude Verbond, zoals Dionysius zegt. Toch neemt de Kerk dit niet in acht als een ceremonieel voorschrift van de Oude Wet, maar als een instelling van de Kerk, omdat het op zich zelf passend is. Daarom geschiedt het nu anders dan toen. Immers de voetwassing wordt achterwege gelaten en men wast alleen de handen, wat gemakkelijker kan gebeuren en wat voldoende de volmaakte zuiverheid betekent. Want omdat de hand het werktuig aller werktuigen is, zoals Aristoteles zegt, worden alle werken aan de handen toegeschreven. Daarom staat er ook in het Boek der Psalmen (23, 6) : « Ik zal mijn handen wassen onder onschuldigen ».

Ad secundum dicendum quod thurificatione non utimur quasi caeremoniali praecepto legis, sed sicut Ecclesiae statuto. Unde non eodem modo utimur sicut in veteri lege erat statutum. Pertinet autem ad duo. Primo quidem, ad reverentiam huius sacramenti, ut scilicet per bonum odorem depellatur si quid corporaliter pravi odoris in loco fuerit, quod posset provocare horrorem. Secundo, pertinet ad repraesentandum effectum gratiae, qua, sicut bono odore, Christus plenus fuit, secundum illud Gen. XXVII, ecce, odor filii mei sicut odor agri pleni; et a Christo derivatur ad fideles officio ministrorum, secundum illud II Cor. II, odorem notitiae suae spargit per nos in omni loco. Et ideo, undique thurificato altari, per quod Christus designatur, thurificantur omnes per ordinem. (IIIa q. 83 a. 5 ad 2)

2 — De bewierookingen geschieden ook niet om een ceremonieel voorschrift van de Wet, maar omdat de Kerk ze ingesteld heeft. Daarom doen wij ze niet op dezelfde wijze, waarop ze in de Oude Wet waren voor geschreven. Ze geschieden echter om twee redenen. Vooreerst uit eerbied voor dit Sacrament, opdat nl. door goeden geur verdreven zou worden, wat er aan lichamelijk slechte reuk in de kerk moest zijn, waardoor afkeer opgewekt zou worden. Verder ter uitbeelding van de uitwerking der genade, waarvan Christus vervuld was, als van een goede geur, naar het woord uit het boek der Schepping (27, 27) : « Zie, de geur van mijn zoon is als de geur van een volle akker », en die van Christus door de bediening van Zijn dienaars, op de gelovigen overgaat zoals gezegd wordt in de Tweede Brief aan de Corinthiers (2, 14) : « Allerwege verspreidt Hij door ons de geur van diens kennis». Daarom worden, nadat het altaar, waardoor Christus aangeduid wordt, bewierookt is, alle anderen volgens rangorde bewierookt.

Ad tertium dicendum quod sacerdos in celebratione Missae utitur crucesignatione ad exprimendam passionem Christi, quae ad crucem est terminata. Est autem passio Christi quibusdam quasi gradibus peracta. Nam primo fuit Christi traditio, quae facta est a Deo, a Iuda, et a Iudaeis. Quod significat trina crucesignatio super illa verba, haec dona, haec munera, haec sancta sacrificia illibata. Secundo fuit Christi venditio. Est autem venditus sacerdotibus, Scribis et Pharisaeis. Ad quod significandum fit iterum trina crucesignatio super illa verba, benedictam, adscriptam, ratam. Vel ad ostendendum pretium venditionis, scilicet triginta denarios. Additur autem et duplex super illa verba, ut nobis corpus et sanguis, etc., ad designandam personam Iudae venditoris et Christi venditi. Tertio autem fuit praesignatio passionis Christi facta in cena. Ad quod designandum, fiunt tertio duae cruces, una in consecratione corporis, alia in consecratione sanguinis, ubi utrobique dicitur benedixit. Quarto autem fuit ipsa passio Christi. Unde, ad repraesentandum quinque plagas, fit quarto quintuplex crucesignatio super illa verba, hostiam puram, hostiam sanctam, hostiam immaculatam, panem sanctum vitae aeternae, et calicem salutis perpetuae. Quinto, repraesentatur extensio corporis, et effusio sanguinis, et fructus passionis, per trinam crucesignationem quae fit super illis verbis, corpus et sanguinem sumpserimus, omni benedictione et cetera. Sexto, repraesentatur triplex oratio quam fecit in cruce, unam pro persecutoribus, cum dixit, pater, ignosce illis; secundam pro liberatione a morte, cum dixit, Deus, Deus meus, ut quid dereliquisti me? Tertia pertinet ad adeptionem gloriae, cum dixit, pater, in manus tuas commendo spiritum meum. Et ad hoc significandum, fit trina crucesignatio super illa verba, sanctificas, vivificas, benedicis, et cetera. Septimo, repraesentantur tres horae quibus pependit in cruce, scilicet a sexta hora usque ad nonam. Et ad hoc significandum, fit iterum trina crucesignatio ad illa verba, per ipsum, et cum ipso, et in ipso. Octavo autem, repraesentatur separatio animae a corpore, per duas cruces subsequentes extra calicem factas. Nono autem, repraesentatur resurrectio tertia die facta, per tres cruces quae fiunt ad illa verba, pax domini sit semper vobiscum. Potest autem brevius dici quod consecratio huius sacramenti, et acceptio sacrificii, et fructus eius, procedit ex virtute crucis Christi. Et ideo, ubicumque fit mentio de aliquo horum, sacerdos crucesignatione utitur. (IIIa q. 83 a. 5 ad 3)

3 — Bij de Mis maakt de priester kruistekens om het lijden van Christus uit te drukken, dat op het Kruis werd voleindigd. Maar het lijden van Christus heeft trapsgewijze plaats gehad. Vooreerst werd Christus overgeleverd door God, door Judas en door de Joden. Dit wordt weergegeven door het driemaal bekruisen bij de woorden: « Deze gave, deze geschenken, deze heilige en onbevlekte Offers ». Vervolgens werd Christus verkocht, en wel door de priesters, schriftgeleerden en farizeeën. Om dat aan te duiden worden er een andere maal drie kruistekens gemaakt bij de woorden « gezegend, opgeschreven, wettig ». — Dit kan ook aanduiden de prijs van de verkoop, nl. dertig zilverlingen. — Er worden nog twee kruistekens aan toegevoegd bij de woorden: « Opdat het voor ons het Lichaam en Bloed » enz., om aan te geven de persoon van Judas, die verkocht en van Christus, die verkocht werd. Ten derde was er een voorafbeelding van het lijden van Christus in het Laatste Avondmaal. Om dit aan te geven worden er voor de derde maal twee kruistekens gemaakt, een bij de consecratie van het Lichaam en een ander bij de consecratie van het Bloed, wanneer bij elk gezegd wordt: « Hij zegende het ». Op de vierde plaats was er het lijden van Christus zelf. Daarom heeft er voor de vierde maal een bekruising en wel een vijfvoudige plaats, om de vijf wonden aan te duiden, bij de woorden: « Een zuiver Offer, een heilig Offer, een vlekkeloos Offer, het heilig Brood van het eeuwig leven en de kelk van het altijddurend heil ». Ten vijfde wordt uitgebeeld, dat het Lichaam werd uitgerekt en het Bloed vloeide, en het lijden vruchtbaar was, door drie kruistekens bij de woorden: « Wij die het Lichaam en Bloed nuttigen van allen zegen » enz. Ten zesde wordt in herinnering gebracht het drievoudige gebed, dat Christus op het Kruis bad, nl. een gebed voor de vervolgers, toen Hij sprak: « Vader, vergeef het hun »; een ander voor bevrijding van de dood, toen Hij uitriep: « God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? »; het derde behoort bij het verwerven van de glorie, toen Hij zei: « Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest ». Daarvoor de drie kruistekens bij de woorden: « Gij heiligt, maakt levend en zegent ». Ten zevende worden de drie uren uitgebeeld, gedurende welke Hij op het Kruis hing, nl. van het zesde tot het negende uur. Daarvoor weer drie kruistekens bij de woorden: « Door Hem, en met Hem en in Hem ». Ten achtste wordt de scheiding van Ziel en Lichaam uitgebeeld door de twee kruistekens die onmiddellijk daarna buiten de kelk gemaakt worden. Ten negende wordt de verrijzenis op de derde dag uitgebeeld door de drie kruistekens, die gemaakt worden bij de woorden: « De vrede des Heren zij altijd met u ». Men kan het ook korter zeggen. De consecratie van dit Sacrament en het aannemen van dit Offer en zijn vruchten hangen af van de kracht van Christus’ Kruis. Daarom maakt de priester overal, waar melding gemaakt wordt van een van deze drie zaken, een kruisteken.

Ad quartum dicendum quod sacerdos post consecrationem non utitur crucesignatione ad benedicendum et consecrandum, sed solum ad commemorandum virtutem crucis et modum passionis Christi, ut ex dictis patet. (IIIa q. 83 a. 5 ad 4)

4 — Na de consecratie gebruikt de priester het kruisteken niet om te zegenen en te consecreren, maar alleen om te herdenken de kracht van het Kruis en de wijze van het lijden, zoals boven (vorig Antw.) gezegd is.

Ad quintum dicendum quod ea quae sacerdos in Missa facit, non sunt ridiculosae gesticulationes, fiunt enim ad aliquid repraesentandum. Quod enim sacerdos brachia extendit post consecrationem, significat extensionem brachiorum Christi in cruce. Levat etiam manus orando, ad designandum quod oratio eius pro populo dirigitur ad Deum, secundum illud Thren. III, levemus corda nostra cum manibus ad Deum in caelum. Et Exod. XVII dicitur quod, cum levaret Moyses manus, vincebat Israel. Quod autem manus interdum iungit, et inclinat se, suppliciter et humiliter orans, designat humilitatem et obedientiam Christi, ex qua passus est. Digitos autem iungit post consecrationem, scilicet pollicem cum indice, quibus corpus Christi consecratum tetigerat, ut, si qua particula digitis adhaeserat, non dispergatur. Quod pertinet ad reverentiam sacramenti. (IIIa q. 83 a. 5 ad 5)

5 — Wat de priester tijdens de Mis doet, zijn geen lachwekkende gebaren, want alles gebeurt er om iets uit te beelden. Dat nl. de priester zijn armen uitstrekt na de consecratie, betekent het uitstrekken van Christus’ armen op het Kruis. Ook heft hij bij het bidden zijn handen op, om aan te geven dat zijn gebed voor het volk tot God opgestuurd wordt, volgens het woord uit de Klaagliederen (3, 41) : « Heffen wij ons hart en de handen omhoog tot God in de hemel », en uit het Boek van de Uittocht (17, 11): « Zolang Mozes zijn handen omhoog hield, had Israël de overhand ». Dat hij soms zijn handen vouwt, en zich buigt, als iemand, die smekend en nederig bidt, wijst terug op de nederigheid en gehoorzaamheid, waarmee Christus geleden heeft. Na de consecratie houdt hij zijn vingers tegen elkaar, nl. de duim en de wijsvinger, waarmee hij het geconsecreerde Lichaam van Christus aangeraakt heeft, opdat, als er soms een deeltje aan de vingers is blijven zitten, dit niet eraf valt. Dit behoort tot de eerbied voor het Sacrament.

Ad sextum dicendum quod quinquies se sacerdos vertit ad populum, ad designandum quod dominus die resurrectionis quinquies se manifestavit, ut supra dictum est in tractatu de resurrectione Christi. Salutat autem septies populum, scilicet quinque vicibus quando se convertit ad populum, et bis quando se non convertit, scilicet ante praefationem cum dicit, dominus vobiscum, et cum dicit, pax domini sit semper vobiscum, ad designandum septiformem gratiam spiritus sancti. Episcopus autem celebrans in festis in prima salutatione dicit, pax vobis, quod post resurrectionem dixit dominus, cuius personam repraesentat episcopus praecipue. (IIIa q. 83 a. 5 ad 6)

6 — Vijfmaal keert de priester zich tot het volk om aan te geven, dat de Heer op de dag van Zijn verrijzenis vijfmaal verschenen is, zoals boven in het tractaat over de Verrijzenis van Christus (55e Kw. 3e Art. 3e Bed.) gezegd is. Maar hij groet zevenmaal het volk nl. vijfmaal wanneer hij zich keert tot het volk en tweemaal zonder zich te keren, nl. wanneer hij vóór de prefatie zegt « De Heer zij met u » en wanneer hij zegt: « De vrede des Heren zij altijd met u »; dit om aan te duiden de zevenvoudige genade van de H. Geest. De bisschop zegt, wanneer hij op feestdagen de Mis opdraagt, de eerste keer: « Vrede zij u », wat ook de Heer na Zijn verrijzenis gezegd heeft, omdat de bisschop op bijzondere wijze de persoon van Christus vertegenwoordigt.

Ad septimum dicendum quod fractio hostiae tria significat, primo quidem, ipsam divisionem corporis Christi, quae facta est in passione; secundo, distinctionem corporis mystici secundum diversos status; tertio, distributionem gratiarum procedentium ex passione Christi, ut Dionysius dicit, III cap. Eccles. Hier. Unde talis fractio non inducit divisionem Christi. (IIIa q. 83 a. 5 ad 7)

7 — Het breken van de hostie betekent drie dingen. Vooreerst de verdeling van het Lichaam van Christus tijdens het lijden, vervolgens de verdeling van het mystiek Lichaam in zijn verschillende toestanden; ten derde, de uitdeling van de genaden, die uit het lijden van Christus voortvloeien, zoals Dionysus zegt. Daarom brengt het breken geen verdeling van Christus mee.

Ad octavum dicendum quod, sicut Sergius Papa dicit, et habetur in decretis, de Consecr., dist. II, triforme est corpus domini. Pars oblata in calicem Missa corpus Christi quod iam resurrexit, demonstrat, scilicet ipsum Christum, et beatam virginem, vel si qui alii sancti cum corporibus sunt in gloria. Pars comesta ambulans adhuc super terram, quia scilicet viventes in terra sacramento uniuntur; et passionibus conteruntur, sicut panis comestus atteritur dentibus. Pars in altari usque ad finem Missae remanens est corpus Christi in sepulcro remanens, quia usque in finem saeculi corpora sanctorum in sepulcris erunt, quorum tamen animae sunt vel in Purgatorio vel in caelo. Hic tamen ritus non servatur modo, ut scilicet una pars servetur usque in finem Missae. Manet tamen eadem significatio partium. Quam quidam metrice expresserunt, dicentes, hostia dividitur in partes, tincta beatos plene, sicca notat vivos, servata sepultos. Quidam tamen dicunt quod pars in calicem Missa significat eos qui vivunt in hoc mundo; pars autem extra calicem servata significat plene beatos quantum ad animam et corpus; pars autem comesta significat ceteros. (IIIa q. 83 a. 5 ad 8)

8 — Terecht zegt Paus Sergius en ook een Decretaal: « Het Lichaam van Christus heeft drie vormen. Het deel, dat na het opdragen in de kerk gedaan wordt, wijst op het Lichaam van Christus, dat reeds verrezen is », nl. Christus, de H. Maagd en ook andere heiligen, die met hun lichaam in de hemel mochten zijn. « Het deel dat genuttigd wordt, wijst op het Lichaam van Christus, dat nog op aarde rondgaat », omdat nl. degenen, die nog op aarde leven, door dit Sacrament verenigd worden en door lijden vermorzeld worden, evenals het brood bij het eten door de tanden stuk gemalen wordt. « Het deel, dat op het altaar blijft tot aan het einde der Mis, stelt voor het Lichaam van Christus, dat in het graf bleef, omdat tot het einde der tijden de lichamen der heiligen in het graf blijven », wier zielen echter of in het vagevuur of in de hemel zijn. Deze ritus is echter nu niet meer in gebruik, nl. dat een deel bewaard wordt tot het einde der Mis, maar de betekenis van de delen is gebleven. Men heeft dit in versvorm zo uitgedrukt: « Verdeeld wordt de hostie in stukken; Het gemengde de zaligen aanduidt. Het droge de levenden, De begravenen het bewaarde ». Sommigen zeggen echter dat het deel, dat men in de kelk laat vallen, diegenen betekent, die nog in deze wereld leven, het deel, dat buiten de kelk bewaard blijft op de naar ziel en lichaam gelukzaligen heenwijst, en het deel, dat genuttigd wordt al de overigen aanduidt.

Ad nonum dicendum quod per calicem duo possunt significari. Uno modo, ipsa passio, quae repraesentatur in hoc sacramento. Et secundum hoc, per partem in calicem missam significantur illi qui adhuc sunt participes passionum Christi. Alio modo, potest significari fruitio beata, quae etiam in hoc sacramento praefiguratur. Et ideo illi quorum corpora iam sunt in plena beatitudine, significantur per partem in calicem missam. Et est notandum quod pars in calicem missa non debet populo dari in supplementum communionis, quia panem intinctum non porrexit Christus nisi Iudae proditori. (IIIa q. 83 a. 5 ad 9)

9 — Door de kelk kunnen twee zaken betekend worden. Vooreerst het lijden, dat in dit Sacrament uitgebeeld wordt. En dan betekent het deel, dat men in de kelk laat vallen, hen, die nog deel hebben aan het lijden van Christus. Vervolgens kan de kelk betekenen het zalig geluk, dat eveneens uitgebeeld wordt door dit Sacrament. En dan worden zij, wier lichamen reeds genieten van de gelukzaligheid, aangeduid met het deel, dat men in de kelk laat vallen. Opgemerkt moet worden, dat het deel, dat in de kelk gelaten wordt, niet aan het volk gegeven moet worden, als toevoeging bij de Communie, omdat Christus ook geen ingedoopt brood uitgereikt heeft behalve aan Judas, de verrader.

Ad decimum dicendum quod vinum, ratione suae humiditatis, est ablutivum. Et ideo sumitur post perceptionem huius sacramenti, ad abluendum os, ne aliquae reliquiae remaneant, quod pertinet ad reverentiam sacramenti. Unde extra, de Celebrat. Miss., cap. ex parte, sacerdos vino os perfundere debet postquam totum percepit sacramentum, nisi cum eodem die Missam aliam debuerit celebrare, ne, si forte vinum perfusionis acciperet, celebrationem aliam impediret. Et eadem ratione perfundit vino digitos quibus corpus Christi tetigerat. (IIIa q. 83 a. 5 ad 10)

10 — Omdat wijn vochtig is, kan men ermee spoelen. Daarom wordt na de nuttiging van dit Sacrament wijn gedronken om de mond te reinigen, opdat er niets van het Sacrament achterblijft. Dit geschiedt dus uit eerbied voor het Sacrament. Vandaar staat er in een Decretaal: « De priester moet steeds met wijn de mond spoelen, nadat hij het hele Sacrament genuttigd heeft, behalve wanneer hij op dezelfde dag nog een andere Mis moet lezen, opdat hij niet door inslikken van die voor spoelen bestemde wijn verhinderd wordt de andere Mis te lezen ». — Om dezelfde reden wast hij ook met wijn de vingers, waarmee hij het Lichaam van Christus aangeraakt heeft.

Ad undecimum dicendum quod veritas quantum ad aliquid debet respondere figurae, quia scilicet non debet pars hostiae consecratae de qua sacerdos et ministri, vel etiam populus communicat, in crastinum reservari. Unde, ut habetur de Consecr., dist. II, Clemens Papa statuit, tanta holocausta in altario offerantur, quanta populo sufficere debeant. Quod si remanserint, in crastinum non reserventur, sed cum timore et tremore clericorum diligentia consumantur. Quia tamen hoc sacramentum quotidie sumendum est, non autem agnus paschalis quotidie sumebatur; ideo oportet alias hostias consecratas pro infirmis conservare. Unde in eadem distinctione legitur, presbyter Eucharistiam semper habeat paratam, ut, quando quis infirmatus fuerit, statim eum communicet, ne sine communione moriatur. (IIIa q. 83 a. 5 ad 11)

11 — De waarheid moet onder een bepaald opzicht aan de voorafbeelding beantwoorden, in zover men nl. geen enkel deel van de geconsecreerde hostie, waarvan de priester en de dienaars of ook het volk genuttigd hebben, tot de volgende dag moet bewaren. Daarom heeft Paus Clemens vastgesteld, zoals men in een Decretaal vindt: « Zoveel hosties moeten op het altaar geofferd worden, als voor het volk voldoende is. Blijven er over, dan mag men die niet tot de volgende dag bewaren, maar moeten de geestelijken ze met schrik en beven eerbiedig nuttigen ». Daar dit Sacrament evenwel dagelijks genuttigd moet worden, terwijl het paaslam niet dagelijks genuttigd werd. moet men andere geconsecreerde hosties bewaren voor de zieken. Daarom leest men op die plaats: « De priester moet de Eucharistie altijd gereed hebben, opdat, wanneer iemand ziek is. hij aanstonds kan communiceren en niet zonder Communie sterft ».

Ad duodecimum dicendum quod in solemni celebratione Missae plures debent adesse. Unde Soter Papa dicit, ut habetur de Consecr., dist. I, hoc quoque statutum est, ut nullus presbyterorum Missarum solemnia celebrare praesumat, nisi, duobus praesentibus sibique respondentibus, ipse tertius habeatur, quia, cum pluraliter ab eo dicitur, dominus vobiscum, et illud in secretis, orate pro me, apertissime convenit ut ipsi respondeatur salutationi. Unde et, ad maiorem solemnitatem, ibidem statutum legitur quod episcopus cum pluribus Missarum solemnia peragat. In Missis tamen privatis sufficit unum habere ministrum, qui gerit personam totius populi Catholici, ex cuius persona sacerdoti pluraliter respondet. (IIIa q. 83 a. 5 ad 12)

12 — Bij de plechtige Mis moeten altijd meerdere personen aanwezig zijn. Daarom zegt Paus Soter, zoals in een Decretaal staat: « Het is ook vastgesteld, dat geen priester een plechtige Mis mag opdragen, als er niet minstens twee aanwezigen zijn om hem te antwoorden, buiten hemzelf. Want daar hij in het meervoud zegt: « De Heer zij met u » en bij de Secreta: « voor mij », is het zeer passend, dat zij zijn groet beantwoorden ». Daarom ook is aldaar tot grotere luister voorgeschreven, dat de bisschop met meerdere personen de Misplechtigheden moet verrichten. In de stille Missen echter is het voldoende een misdienaar te hebben, die het hele katholieke volk vertegenwoordigt en daarom ook de priester in het meervoud antwoordt.