Tertia Pars. Quaestio 61. Over de noodzakelijkheid der Sacramenten .
Prooemium
Deinde considerandum est de necessitate sacramentorum. Et circa hoc quaeruntur quatuor.
Primo, utrum sacramenta sint necessaria ad salutem humanam. Secundo, utrum fuerint
necessaria in statu ante peccatum. Tertio, utrum fuerint necessaria in statu post
peccatum ante Christum. Quarto, utrum fuerint necessaria post Christi adventum. (IIIa q. 61 pr.)
Vervolgens moeten we handelen over de onontbeerlijkheid van de Sacramenten, en met
betrekking daartoe stellen we vier vragen: 1. Zijn de Sacramenten nodig voor de zaligheid
van de mensen? 2. Waren de Sacramenten nodig vóór de zonde? 3. Waren ze nodig na de
zonde en vóór de komst van Christus? 4. Waren ze nodig na de komst van Christus?
Articulus 1. Zijn de Sacramenten nodig tot de zaligheid der mensen?
Ad primum sic proceditur. Videtur quod sacramenta non fuerint necessaria ad humanam
salutem. Dicit enim apostolus, I ad Tim. IV, corporalis exercitatio ad modicum utilis
est. Sed usus sacramentorum pertinet ad corporalem exercitationem, eo quod sacramenta
perficiuntur in significatione sensibilium rerum et verborum, ut dictum est. Ergo
sacramenta non sunt necessaria ad humanam salutem. (IIIa q. 61 a. 1 arg. 1)
1 — Men beweert dat de sacramenten niet nodig zijn tot de zaligheid van de mensen. De
Apostel zegt immers in zijn Ie Brief aan Timotheus (4, 8) : « De lichaamsoefening
is van weinig nut ». Welnu het gebruik van de sacramenten behoort tot de lichamelijke
werken, want de sacramenten worden voltrokken door de betekenis van de stoffelijke
zaken en van de woorden, zoals gezegd werd (in de vorige Kwestie, Artikel 6). De mensen
hebben dus de sacramenten niet nodig om zalig te worden.
Praeterea, II Cor. XII, apostolo dicitur, sufficit tibi gratia mea. Non autem sufficeret
si sacramenta essent necessaria ad salutem. Non sunt ergo sacramenta saluti humanae
necessaria. (IIIa q. 61 a. 1 arg. 2)
2 — De Apostel zegt in zijn IIe Brief aan de Korintiërs (12, 9), dat God tot hem sprak:
« Mijn genade is u genoeg ». Welnu die genade zou niet genoeg zijn, wanneer de sacramenten
nodig zijn tot de zaligheid, bijgevolg zijn de sacramenten niet nodig tot de zaligheid
van de mensen.
Praeterea, posita causa sufficienti, nihil aliud videtur esse necessarium ad effectum.
Sed passio Christi est sufficiens causa nostrae salutis, dicit enim apostolus, ad
Rom. V, si, cum inimici essemus, reconciliati sumus Deo per mortem filii eius, multo
magis, reconciliati, salvi erimus in vita ipsius. Non ergo requiruntur sacramenta
ad salutem humanam. (IIIa q. 61 a. 1 arg. 3)
3 — Wanneer een voldoende oorzaak gesteld is, wordt er niets anders tot het uitwerksel
vereist. Welnu het lijden van Christus is een voldoende oorzaak voor onze zaligheid.
De Apostel immers zegt in zijn Brief aan de Romeinen (5, 10): « zo We met God zijn
verzoend, door de dood van zijn Zoon, toen We nog vijanden Waren, hoeveel te meer
zullen We gered worden door zijn Leven, nu We mei Hem zijn verzoend ». Bijgevolg zijn
de sacramenten niet nodig tot de zaligheid van de mensen.
Sed contra est quod Augustinus dicit, XIX contra Faust., in nullum nomen religionis,
seu verum seu falsum, coadunari homines possunt, nisi aliquo signaculorum vel sacramentorum
visibilium consortio colligentur. Sed necessarium est ad humanam salutem homines adunari
in unum verae religionis nomen. Ergo sacramenta sunt necessaria ad humanam salutem. (IIIa q. 61 a. 1 s. c.)
Daartegenover staat echter, wat Augustinus zegt in zijn Boek (Tegen Fausius) (19e
B., 11e Art.): « Het is ónmogelijk de mensen te verenigen in eenzelfde godsdienst,
noch in de Waren godsdienst, noch in een valse godsdienst, wanneer ze niet verenigd
worden door een teken of door zichtbare Sacramenten ». Welnu voor de zaligheid van
de mensen is het nodig ze te verenigen in dezelfde ware godsdienst. Bijgevolg zijn
de sacramenten nodig tot de zaligheid van de mensen.
Respondeo dicendum quod sacramenta sunt necessaria ad humanam salutem triplici ratione.
Quarum prima sumenda est ex conditione humanae naturae, cuius proprium est ut per
corporalia et sensibilia in spiritualia et intelligibilia deducatur. Pertinet autem
ad divinam providentiam ut unicuique rei provideat secundum modum suae conditionis.
Et ideo convenienter divina sapientia homini auxilia salutis confert sub quibusdam
corporalibus et sensibilibus signis, quae sacramenta dicuntur. Secunda ratio sumenda
est ex statu hominis, qui peccando se subdidit per affectum corporalibus rebus. Ibi
autem debet medicinale remedium homini adhiberi ubi patitur morbum. Et ideo conveniens
fuit ut Deus per quaedam corporalia signa hominibus spiritualem medicinam adhiberet,
nam, si spiritualia nuda ei proponerentur, eius animus applicari non posset, corporalibus
deditus. Tertia ratio sumenda est ex studio actionis humanae, quae praecipue circa
corporalia versatur. Ne igitur esset homini durum si totaliter a corporalibus actibus
abstraheretur, proposita sunt ei corporalia exercitia in sacramentis, quibus salubriter
exerceretur, ad evitanda superstitiosa exercitia, quae consistunt in cultu Daemonum,
vel qualitercumque noxia, quae consistunt in actibus peccatorum. Sic igitur per sacramentorum
institutionem homo convenienter suae naturae eruditur per sensibilia; humiliatur,
se corporalibus subiectum recognoscens, dum sibi per corporalia subvenitur; praeservatur
etiam a noxiis corporalibus per salubria exercitia sacramentorum. (IIIa q. 61 a. 1 co.)
De sacramenten zijn nodig tot de zaligheid van de mensen om drie redenen. De eerste
reden ligt in de natuur van de mens. Het is immers eigen aan de natuur van de mens,
om door het stoffelijke en het zinnelijke geleid te worden tot het geestelijke en
het verstandelijke. Welnu het komt aan de goddelijke Voorzienigheid toe, voor iedere
zaak te zorgen, overeenkomstig haar eigen manier van zijn. Daarom paste het, dat de
goddelijke Wijsheid aan de mens de modellen van zaligheid schonk onder stoffelijke
en zinnelijk-waarneembare tekenen, die sacramenten genoemd worden. De tweede reden
ligt in de staat van de mens, die zich door te zondigen, naar de gehechtheid onderwerpt
aan de stoffelijke zaken. Welnu de geneesmiddelen moeten aangewend worden, daar waar
de ziekte woedt. En daarom past het, dat God door stoffelijke tekenen aan de mens
geestelijke geneesmiddelen schonk. Moest God immers geestelijke zaken zonder meer
aan de mens hebben aangeboden, dan zou de geest van de mens — overgegeven aan het
stoffelijke — ze niet hebben kunnen vatten. De van de de rede ligt in de aard van
de menselijke handeling, die meer stoffelijke dingen tot voorwerp heeft. Het zou de
mens te hard vallen zich volkomen af te trekken van alle stoffelijke handelingen,
en daarom werden hem in de sacramenten stoffelijke handelingen voorgesteld, waardoor
hij tot de zaligheid zou geoefend worden, opdat hij zó alle bijgelovige handelingen
zou ontvluchten, die bestaan in de eredienst van de duivelen, en in het algemeen zou
vermijden al wat schadelijk is voor zijn ziel, en wat het voorwerp is van de zondige
daden. De mens wordt dus op die wijze door de instelling van de sacramenten overeenkomstig
zijn natuur door het zintuigelijk waarneembare opgeleid, hij wordt erdoor vernederd
en leert dat hij onderworpen is aan het stoffelijke, in zover hij door stoffelijke
dingen geholpen wordt; hij wordt gevrijwaard tegen schadelijke handelingen, door de
zaligende oefening van de sacramenten.
Ad primum ergo dicendum quod corporalis exercitatio, inquantum est corporalis, non
multum utilis est. Sed exercitatio per usum sacramentorum non est pure corporalis,
sed quodammodo est spiritualis, scilicet per significationem et causalitatem. (IIIa q. 61 a. 1 ad 1)
1 — Lichaamsoefeningen zijn op zichzelf beschouwd niet zeer nuttig. De oefeningen echter,
die geschiede in het gebruik van de sacramenten zijn niet lichamelijk, maar zijn enigszins
geestelijk, nl. door hun betekenis en hun oorzakelijkheid.
Ad secundum dicendum quod gratia Dei est sufficiens causa humanae salutis. Sed Deus
dat hominibus gratiam secundum modum eis convenientem. Et ideo necessaria sunt hominibus
sacramenta ad gratiam consequendam. (IIIa q. 61 a. 1 ad 2)
2 — De genade van God is een voldoende oorzaak voor de zaligheid van de mensen. God geeft
echter hen de genade, overeenkomstig hun natuur, en daarom zijn de sacramenten voor
de mensen nodig om de genade te verwerven.
Ad tertium dicendum quod passio Christi est causa sufficiens humanae salutis. Nec
propter hoc sequitur quod sacramenta non sint necessaria ad humanam salutem, quia
operantur in virtute passionis Christi, et passio Christi quodammodo applicatur hominibus
per sacramenta, secundum illud apostoli, Rom. VI, quicumque baptizati sumus in Christo
Iesu, in morte ipsius baptizati sumus. (IIIa q. 61 a. 1 ad 3)
3 — Het lijden van Christus is een voldoende oorzaak van de zaligheid van de mensen, daaruit
volgt echter niet, dat de sacramenten niet nodig zijn tot de zaligheid van de mensen,
want ze werken hun invloed uit door de kracht van Christus lijden, en het lijden van
Christus wordt op de mensen toegepast door de sacramenten, naar hetgeen geschreven
staat in de Brief aan de Romeinen: (6, 3): « Wij allen, die gedoopt zijn tot de gemeenschap
met Christus Jezus, zijn gedoopt tot de gemeenschap met Zijn dood. »
Articulus 2. Waren vóór de zonde de Sacramenten nodig voor de mens?
Ad secundum sic proceditur. Videtur quod ante peccatum fuerint homini necessaria sacramenta.
Quia, sicut dictum est, sacramenta sunt necessaria homini ad gratiam consequendam.
Sed etiam in statu innocentiae homo indigebat gratia, sicut in prima parte habitum
est. Ergo etiam in statu illo erant necessaria sacramenta. (IIIa q. 61 a. 2 arg. 1)
1 — Men beweert, dat de sacramenten voor de mens niet nodig waren vóór de zonde. Zoals
immers werd aangetoond (vorig Artikel, 2e Antw.), zijn de sacramenten nodig voor de
mens om de genade te verwerven. Welnu, ook in de staat van de onschuld had de mens
de genade nodig, zoals bewezen werd in het Eerste Deel (Kw. 85, art.4, 1e Ant.). Bijgevolg
waren de sacramenten ook nodig vóór de zonde.
Praeterea, sacramenta sunt convenientia homini secundum conditione humanae naturae,
sicut dictum est. Sed eadem est natura hominis ante peccatum et post peccatum. Ergo
videtur quod ante peccatum homo indiguerit sacramentis. (IIIa q. 61 a. 2 arg. 2)
2 — De sacramenten zijn er nodig voor de mens, overeenkomstig met zijn natuur, zoals (in
het vorig Artikel) gezegd werd. Welnu de natuur van de mens is dezelfde vóór en na
de zonde. Bijgevolg had de mens ook vóór de zonde de sacramenten nodig.
Praeterea, matrimonium est quoddam sacramentum, secundum illud Ephes. V, sacramentum
hoc magnum est, ego autem dico in Christo et Ecclesia. Sed matrimonium fuit institutum
ante peccatum, ut dicitur Gen. II. Ergo sacramenta erant necessaria homini ante peccatum. (IIIa q. 61 a. 2 arg. 3)
3 — Het huwelijk is een sacrament, volgens de woorden uit de Brief aan de Efeziërs (5,
32): « Dit geheim is groot; ik bedoel: zijn verhouding tot Christus en de Kerk ».
Welnu het huwelijk werd ingesteld vóór de zonde, zoals we lezen in het Boek van de
Schepping (2, 2 vv.). Bijgevolg waren de sacramenten nodig voor de mensen vóór de
zonde.
Sed contra est quod medicina non est necessaria nisi aegroto, secundum illud Matth.
IX, non est opus sanis medicus. Sed sacramenta sunt quaedam spirituales medicinae,
quae adhibentur contra vulnera peccati. Ergo non fuerunt necessaria ante peccatum. (IIIa q. 61 a. 2 s. c.)
Daartegenover staat echter, dat geneesmiddelen niet nodig zijn dan voor de zieken,
volgens de woorden van Maltheus (9, 12): « De gezonden hebben geen geneesheer nodig
». Welnu, de sacramenten zijn geestelijke geneesmiddelen die gebruikt worden tegen
de wonde van de zonde. Dus waren ze niet nodig vóór de zonde.
Respondeo dicendum quod in statu innocentiae sacramenta necessaria non fuerunt. Cuius
ratio accipi potest ex rectitudine status illius, in quo superiora inferioribus dominabantur,
et nullo modo dependebant ab eis, sicut enim mens suberat Deo, ita menti suberant
inferiores animae vires, et ipsi animae corpus. Contra hunc autem ordinem esset si
anima perficeretur, vel quantum ad scientiam vel quantum ad gratiam, per aliquid corporale,
quod fit in sacramentis. Et ideo in statu innocentiae homo sacramentis non indigebat,
non solum inquantum sacramenta ordinantur in remedium peccati, sed etiam inquantum
ordinantur ad animae perfectionem. (IIIa q. 61 a. 2 co.)
De sacramenten waren niet nodig vóór de zonde in de staat van de onschuld. De reden
daarvan is de rechtschapenheid van diens staat, waarin het hogere heerse over het
lagere en er in het geheel niet aan onderworpen was. Zoals immers de geest onderworpen
was aan God, zo waren de lagere krachten van de ziel onderworpen aan de geest, en
het lichaam aan de ziel. Welnu het zou tegen die orde zijn, wanneer de ziel vervolmaakt
werd ofwel op het gebied van de wetenschap, ofwel op dat van de genade, door middel
van iets stoffelijks, zoals het gebeurt in de sacramenten. En daarom had de mens de
sacramenten niet nodig in de staat van de onschuld; niet alleen in zover de sacramenten
op genezing van de zonde berekend zijn, maar ook in zover ze op de volmaaktheid van
de ziel berekend zijn.
Ad primum ergo dicendum quod homo in statu innocentiae gratia indigebat, non tamen
ut consequeretur gratiam per aliqua sensibilia signa, sed spiritualiter et invisibiliter. (IIIa q. 61 a. 2 ad 1)
1 — In de staat van de onschuld had de mens inderdaad de genade nodig: hij moest ze echter
niet verkrijgen door stoffelijke tekenen, maar op geestelijke en onzichtbare wijze.
Ad secundum dicendum quod eadem est natura hominis ante peccatum et post peccatum,
non tamen est idem naturae status. Nam post peccatum anima, etiam quantum ad superiorem
partem, indiget accipere aliquid a corporalibus rebus ad sui perfectionem quod in
illo statu homini necesse non erat. (IIIa q. 61 a. 2 ad 2)
2 — De natuur is dezelfde vóór en na de zonde, maar de staat van die natuur is niet dezelfde
gebleven, want na de zonde heeft de ziel, ook voor de vervolmaking van haar hogere
vermogens stoffelijke dingen nodig, wat in de staat van de onschuld niet nodig was.
Ad tertium dicendum quod matrimonium fuit institutum in statu innocentiae, non secundum
quod est sacramentum, sed secundum quod est in officium naturae. Ex consequenti tamen
aliquid significabat futurum circa Christum et Ecclesiam, sicut et omnia alia in figura
Christi praecesserunt. (IIIa q. 61 a. 2 ad 3)
3 — Het huwelijk werd ingesteld in de staat van de onschuld, niet als sacrament, maar
als natuurfunctie. Het was echter een voorafbeelding van iets toekomstigs omtrent
Christus en de Kerk, zoals alles wat voorafging een voorafbeelding was van Christus.
Articulus 3. Waren de Sacramenten nodig na de zonde en vóór Christus?
Ad tertium sic proceditur. Videtur quod post peccatum, ante Christum, sacramenta non
debuerunt esse. Dictum est enim quod per sacramenta passio Christi hominibus applicatur,
et sic passio Christi comparatur ad sacramenta sicut causa ad effectum. Sed effectus
non praecedit causam. Ergo sacramenta non debuerunt esse ante Christi adventum. (IIIa q. 61 a. 3 arg. 1)
1 — Men beweert, dat er geen sacramenten nodig waren na de zonde en vóór Christus. Zoals
immers gezegd werd (1e Artikel, 3e Antw.) wordt het lijden van Christus op de mensen
toegepast door de sacramenten, en Zó verhoudt zich het lijden van Christus tot de
sacramenten, zoals de oorzaak tot het uitwerksel. Welnu, de uitwerkselen gaan niet
vooraf aan de oorzaak, en bijgevolg waren er geen sacramenten nodig vóór de komst
van Christus.
Praeterea, sacramenta debent esse convenientia statui humani generis, ut patet per
Augustinum, XIX contra Faustum. Sed status humani generis non fuit mutatus post peccatum
usque ad reparationem factam per Christum. Ergo nec sacramenta debuerunt immutari,
ut, praeter sacramenta legis naturae, alia statuerentur in lege Moysi. (IIIa q. 61 a. 3 arg. 2)
2 — De sacramenten moeten overeenkomen met de staat van het menselijk geslacht, zoals
Augustinus zegt in zijn Boek « Tegen Faustus » (19e B., 16e en 17e H.). Welnu vanaf
de zonde tot aan het herstel van Christus bleef de staat van het menselijk geslacht
onveranderd. Het was dus niet nodig met betrekking tot de sacramenten iets te veranderen,
en de Wet van Mozes hoefde er geen nieuwe in te stellen buiten die welke in de natuurwet
bestonden.
Praeterea, quanto magis est aliquid propinquum perfecto, tanto magis debet ei assimilari.
Sed perfectio salutis humanae per Christum facta est, cui propinquiora fuerunt sacramenta
veteris legis quam ea quae fuerunt ante legem. Ergo debuerunt esse similiora sacramentis
Christi. Cuius tamen contrarium apparet, ex eo quod sacerdotium Christi praedicitur
esse futurum secundum ordinem Melchisedech, et non secundum ordinem Aaron, ut habetur
Heb. VII. Non ergo convenienter fuerunt disposita ante Christum sacramenta. (IIIa q. 61 a. 3 arg. 3)
3 — Hoe meer iets het volmaakte nabijkomt, van de temeer moet het ermee overeenkomen.
Welnu, de volmaaktheid van de menselijke zaligheid werd door Christus voltrokken,
en de sacramenten der Oude Wet kwamen Christus meer nabij dan die welke vóór de wet
bestonden. Ze moesten dus meer overeenkomen met de sacramenten van Christus. Welnu
juist het tegendeel was het geval, zoals blijkt uit de voorspelling, dat het priesterschap
van Christus zou zijn volgens de orde van Melchisedech, en niet volgens de orde van
Aaron, zoals we lezen in de Brief aan de Hebreërs (7, 11). Het past dus niet dat er
sacramenten waren vóór Christus.
Sed contra est quod Augustinus dicit, XIX contra Faust., quod prima sacramenta, quae
celebrabantur et observabantur ex lege, praenuntia erant Christi venturi. Sed necessarium
erat ad humanam salutem ut adventus Christi praenuntiaretur. Ergo necessarium erat
ante Christum sacramenta quaedam disponi. (IIIa q. 61 a. 3 s. c.)
Daartegenover staat echter, dat Augustinus zegt in zijn Boek « Tegen Faustus »: «
De eerste Sacramenten, die gevierd en onderhouden werden onder de Wet, waren voorafbeeldingen
van Christus die komen zou ». Welnu voor de zaligheid van de mensen was het nodig
dat de komst van Christus voorspeld werd, en bijgevolg was het nodig, dat er vóór
Christus sacramenten werde ingesteld.
Respondeo dicendum quod sacramenta necessaria sunt ad humanam salutem inquantum sunt
quaedam sensibilia signa invisibilium rerum quibus homo sanctificatur. Nullus autem
sanctificari potest post peccatum nisi per Christum, quem proposuit Deus propitiatorem
per fidem in sanguine ipsius, ad ostensionem iustitiae suae, ut sit ipse iustus et
iustificans eum qui ex fide est Iesu Christi. Et ideo oportebat ante Christi adventum
esse quaedam signa visibilia quibus homo fidem suam protestaretur de futuro salvatoris
adventu. Et huiusmodi signa sacramenta dicuntur. Et sic patet quod ante Christi adventum
necesse fuit quaedam sacramenta institui. (IIIa q. 61 a. 3 co.)
De sacramenten zijn nodig tot de zaligheid van de mensen, in zover ze stoffelijke
tekenen zijn van onstoffelijke dingen, waardoor de mens geheiligd wordt. Welnu na
de zonde kan niemand geheiligd worden dan door Christus « die God heeft aangewezen
als zoenoffer door het geloof in zijn Bloed, om Zijn rechtvaardigheid te tonen, en
zelf rechtvaardig te zijn, als Hij hem rechtvaardigt, die in Jezus gelooft. » Brief
aan de Romeinen 3, 23-26). Daarom moesten er vóór de komst van Christus enkele zichtbare
tekenen zijn, waardoor de mens zijn geloof zou belijde in de komst van de Verlosser,
en die tekenen zijn de sacramenten. Daaruit blijkt dat er voor de komst van Christus
enkele sacramenten moesten worden in gesteld.
Ad primum ergo dicendum quod passio Christi est causa finalis veterum sacramentorum,
quae scilicet ad ipsam significandam sunt instituta. Causa autem finalis non praecedit
tempore, sed solum in intentione agentis. Et ideo non est inconveniens aliqua sacramenta
ante Christi passionem fuisse. (IIIa q. 61 a. 3 ad 1)
1 — Het lijden van Christus is de doeloorzaak van de oude sacramenten, die juist werden
ingesteld om er een voorafbeelding van te zijn. Welnu de doelroorzaak gaat het uitwerksel
niet vooraf in de tijd maar alleen in het inzicht van degene die handelt. Het is dus
niet ongepast, dat er enkele sacramenten waren vóór het lijden van Christus.
Ad secundum dicendum quod status humani generis post peccatum et ante Christum dupliciter
potest considerari. Uno modo, secundum fidei rationem. Et sic semper unus et idem
permansit, quia scilicet iustificabantur homines per fidem futuri Christi adventus.
Alio modo potest considerari secundum intensionem et remissionem peccati, et expressae
cognitionis de Christo. Nam per incrementa temporum et peccatum coepit in homine magis
dominari, in tantum quod, ratione hominis per peccatum obtenebrata, non sufficerent
homini ad recte vivendum praecepta legis naturae, sed necesse fuit determinari praecepta
in lege scripta; et cum his quaedam fidei sacramenta. Oportebat etiam ut per incrementa
temporum magis explicaretur cognitio fidei, quia, ut Gregorius dicit, per incrementa
temporum crevit divinae cognitionis augmentum. Et ideo etiam necesse fuit quod in
veteri lege etiam quaedam sacramenta fidei quam habebant de Christo venturo, determinarentur
quae quidem comparantur ad sacramenta quae fuerunt ante legem sicut determinatum ad
indeterminatum; quia scilicet ante legem non fuit determinate praefixum homini quibus
sacramentis uteretur, sicut fuit per legem. Quod erat necessarium et propter obtenebrationem
legis naturalis; et ut esset determinatior fidei significatio. (IIIa q. 61 a. 3 ad 2)
2 — De staat van het menselijk geslacht na de zonde en voor Christus kan op twee manieren
beschouwd worden. Ten eerste in het licht van het geloof en zo beschouwd bleef hij
onveranderd, want steeds werden de mensen rechtvaardig gemaakt door het geloof in
de komst van Christus. Ten tweede kan die staat beschouwd worden volgens de grotere
of mindere macht van de zonde, en volgens de uitdrukkelijke kennis, die men had van
Christus. Want in de loop van de tijd begon de zonde meer en meer te heersen over
de mensen, zozeer dat het menselijk verstand door de zonde beneveld werd en de mens,
door de natuurwet alleen, niet meer kon leven zoals het behoort, maar er hem geboden
moesten worden opgelegd in de geschreven Wet, en hem met die geboden enkele sacramenten
van het geloof moesten geschonken worden. Ook moest in de loop van de tijden de geloofskennis
op meer uitdrukkelijke wijze verklaard worden, want zoals Gregorius zegt (in zijn
16e Homilie op Ezechiël) « groeide de goddelijke kennis in de loop van de tijde aan
». En daarom moesten in de Oude Wet sommige sacramenten zijn van het geloof in de
komst van Christus. Ze verhouden zich tot de sacramenten, die vóór de Wet bestonden,
zoals het bepaalde zich verhoudt tot het onbepaalde. Vóór de Wet immers was het niet
strikt bepaald welke sacramenten de mens moest gebruiken, zoals later onder de Wet,
wanneer het nodig geworden was, zowel omdat de natuurwet verduisterd was, als omdat
de betekenis van het geloof moest worden verduidelijkt, dat vóór de Wet bestond.
Ad tertium dicendum quod sacramentum Melchisedech, quod fuit ante legem, magis assimilatur
sacramento novae legis in materia, inquantum scilicet obtulit panem et vinum, ut habetur
Gen. XIV, sicut etiam sacrificium novi testamenti oblatione panis et vini perficitur.
Sacramenta tamen legis Mosaicae magis assimilantur rei significatae per sacramentum,
scilicet passioni Christi, ut patet de agno paschali et aliis huiusmodi. Et hoc ideo
ne, propter continuitatem temporis, si permaneret eadem sacramentorum species, videretur
esse sacramenti eiusdem continuatio. (IIIa q. 61 a. 3 ad 3)
3 — Het sacrament van Melchisedech, dat voor de Wet bestond, komt meer overeen met een
sacrament van de Nieuwe Wet, wat de stof betreft, omdat nl. Melchisedech brood en
wijn offerde, zoals we lezen in het Boek van de Schepping (14, 18), zoals ook het
offer van de Nieuwe Wet voltrokken wordt door de offergave van brood en wijn. De sacramenten
echter van de Mozaïsche Wet komen meer overeen met datgene wat door de sacramenten
wordt aangeduid, nl. met het lijden van Christus, zoals duidelijk is voor het Paaslam,
en van van de gelijke. De reden daarvan is de volgende: De sacramenten van de Nieuwe
Wet komen in tijdsorde onmiddellijk na die van Mozes. Wanneer ze dan uiterlijk dezelfde
bleven, zou het de schijn hebben, alsof zij niets anders waren dan de voortzetting
ervan.
Articulus 4. Moesten er na de komst van Christus nog Sacramenten zijn?
Ad quartum sic proceditur. Videtur quod post Christum non debuerint esse aliqua sacramenta.
Veniente enim veritate, debet cessare figura. Sed gratia et veritas per Iesum Christum
facta est, ut dicitur Ioan. I. Cum igitur sacramenta sint veritatis signa sive figurae,
videtur quod post Christi passionem sacramenta esse non debuerint. (IIIa q. 61 a. 4 arg. 1)
1 — Men beweert dat er na de komst van Christus geen sacramenten meer nodig waren. Wanneer
immers de werkelijkheid daar is, mogen de tekenen verdwijnen. Welnu « de genade en
de waarheid zijn door Christus gekomen » zoals we lezen bij Johannes (1, 17). Daar
de sacramenten tekenen of beelden zijn van de waarheid, is het duidelijk, dat er na
het lijden van Christus geen sacramenten meer nodig zijn.
Praeterea, sacramenta in quibusdam elementis consistunt, ut ex supra dictis patet.
Sed apostolus dicit, Galat. IV, quod, cum essemus parvuli, sub elementis mundi eramus
servientes, nunc autem, temporis plenitudine veniente, iam non sumus parvuli. Ergo
videtur quod non debeamus Deo servire sub elementis huius mundi, corporalibus sacramentis
utendo. (IIIa q. 61 a. 4 arg. 2)
2 — Vroeger werd bewezen (vorige Kwestie, 4e Artikel), dat de sacramenten uit verschillende
elementen bestaan. Welnu de Apostel zegt in zijn Brief aan de Galaten (4, 3): « zo
ook Waren wij toen We nog onmondig Waren, als slaven onderworpen aan de elementen
van de wereld. » Welnu de volheid van de tijden is gekomen en wij zijn geen kinderen
meer. Bijgevolg moeten we God niet dienen naar de beginselen van de wereld, door het
gebruik van stoffelijke sacramenten.
Praeterea, apud Deum non est transmutatio nec vicissitudinis obumbratio, ut dicitur
Iac. I. Sed hoc videtur ad quandam mutationem divinae voluntatis pertinere, quod alia
sacramenta nunc exhibeat hominibus ad sanctificationem tempore gratiae, et alia ante
Christum. Ergo videtur quod post Christum non debuerunt institui alia sacramenta. (IIIa q. 61 a. 4 arg. 3)
3 — « Bij God is geen verandering noch schaduw van wisselvalligheid », zoals we lezen
in de Brief van Jacobus (1.17). Welnu het zou een blijk zijn van verandering van de
goddelijke wil, wanneer God ten tijde van de genade aan de mensen andere sacramenten
schonk dan vóór Christus. Bijgevolg moeten er na de komst van Christus geen andere
sacramenten worden ingesteld.
Sed contra est quod Augustinus dicit, contra Faust. XIX, quod sacramenta veteris legis
sunt ablata, quia impleta, et alia sunt instituta virtute maiora, utilitate meliora,
actu faciliora, numero pauciora. (IIIa q. 61 a. 4 s. c.)
Daartegenover staat echter wat Augustinus zegt in zijn Boek « Tegen Faustus » (19e
B., 13e H.): « De sacramenten van de Oude Wet werden opgeschort omdat ze voleindigd
waren, en andere werden in de plaats gesteld, met meer kracht, van groter nut, gemakkelijker
om te volbrengen en minder in getal. »
Respondeo dicendum quod, sicut antiqui patres salvati sunt per fidem Christi venturi,
ita et nos salvamur per fidem Christi iam nati et passi. Sunt autem sacramenta quaedam
signa protestantia fidem qua homo iustificatur. Oportet autem aliis signis significari
futura, praeterita seu praesentia, ut enim Augustinus dicit, XIX contra Faust., eadem
res aliter annuntiatur facienda, aliter facta, sicut ipsa verba passurus et passus
non similiter sonant. Et ideo oportet quaedam alia sacramenta in nova lege esse, quibus
significentur ea quae praecesserunt in Christo, praeter sacramenta veteris legis,
quibus praenuntiabantur futura. (IIIa q. 61 a. 4 co.)
Zoals de oude Vaders zalig werden door het geloof in Christus, die komen moest, zo
worden wij zalig door het geloof in Christus, die reeds geboren is en geleden heeft.
Welnu de sacramenten zijn tekenen, waardoor wij getuigenis afleggen van het geloof,
waardoor de mens rechtvaardig gemaakt wordt. De toekomende dingen moeten echter op
een andere manier door tekenen worden aangeduid dan de voorbije of de tegenwoordige
dingen. Augustinus immers zegt in zijn Boek « tegen Faustus » (19e B., 16e H.): «
Dezelfde zaak wordt anders aangeduid wanneer ze nog moet gebeuren en wanneer ze reeds
gebeurd is, zoals de woorden: Hij zal lijden en: Hij heeft geleden, anders luide.
» En daarom moesten er in de Nieuwe Wet andere sacramenten zijn, die zouden aanduiden
wat voorafgegaan was met betrekking tot Christus, naast de sacramenten van de Oude
Wet die de toekomst voorspelde.
Ad primum ergo dicendum quod, sicut Dionysius dicit, in V cap. Eccl. Hier., status
novae legis medius est inter statum veteris legis, cuius figurae implentur in nova
lege; et inter statum gloriae, in qua omnis nude et perfecte manifestabitur veritas.
Et ideo tunc nulla erunt sacramenta. Nunc autem, quandiu per speculum in aenigmate
cognoscimus, ut dicitur I Cor. XIII, oportet nos per aliqua sensibilia signa in spiritualia
devenire. Quod pertinet ad rationem sacramentorum. (IIIa q. 61 a. 4 ad 1)
1 — Dionysius zegt in zijn Boek Over de Kerkelijke Hiërarchie (5e H.): « De staat van
de Nieuwe Wet houdt het midden tussen de Oude Wet, waarvan de beelden verwezenlijkt
werden in de Nieuwe Wet, en de staat van de glorie, waar geheel de waarheid duidelijk
en volkomen zal worden,geopenbaard. » Daarom zullen er in die staat geen sacramenten
zijn. Nu echter, zolang we kennen in een wazige spiegel, zoals gezegd wordt in de
7e Brief aan de Korinthiërs (13, 12), moeten we door stoffelijke tekenen naar het
geestelijke geleid worden, wat behoort tot het wezen van de sacramenten.
Ad secundum dicendum quod sacramenta veteris legis apostolus vocat egena et infirma
elementa, quia gratiam nec continebant, nec causabant. Et ideo utentes illis sacramentis
dicit apostolus sub elementis mundi Deo servisse, quia scilicet nihil erant aliud
quam elementa huius mundi. Nostra autem sacramenta gratiam continent et causant. Et
ideo non est de eis similis ratio. (IIIa q. 61 a. 4 ad 2)
2 — In zijn Brief aan de Galaten (4, 9) noemt de Apostel de sacramenten van de Oude Wet
zwakke en onbeduidende elementen, omdat ze noch de genade bezaten, noch haar voortbrachten.
Daarom zegt de Apostel, dat zij die deze sacramenten gebruikten, God dienden door
de elementen dezer wereld, omdat ze niets anders waren dan elementen dezer wereld.
Onze sacramenten echter bevatten de genade en brengen ze voort, en daarom gaat die
reden hier niet op.
Ad tertium dicendum quod, sicut paterfamilias non ex hoc habere monstratur mutabilem
voluntatem quod diversa praecepta familiae suae proponit pro temporum varietate, non
eadem praecipiens hieme et aestate; ita non ostenditur aliqua mutatio esse circa Deum
ex hoc quod alia sacramenta instituit post Christi adventum, et alia tempore legis;
quia illa fuerunt congrua gratiae praefigurandae, haec autem sunt congrua gratiae
praesentialiter demonstrandae. (IIIa q. 61 a. 4 ad 3)
3 — Een familievader heeft geen veranderlijk karakter, omdat hij voor verschillende tijden
verschillende bevelen geeft aan zijn dienstvolk, en hetzelfde niet beveelt in de Winter
en in de Zomer. Zo is het geen bewijs van Gods veranderlijkheid, wanneer Hij deze
andere sacramenten instelt na de komst van Christus en andere onder de Wet; deze laatste
immers waren een geschikte voorafbeelding van de genade, terwijl de eerste de tegenwoordige
genade op geschikte wijze aanduiden.