QuaestioArticulus

Prima Pars. Quaestio 106.
Hoe het ene schepsel het andere beïnvloedt .

Prooemium

Deinde considerandum est quomodo una creatura moveat aliam. Erit autem haec consideratio tripartita, ut primo consideremus quomodo Angeli moveant, qui sunt creaturae pure spirituales; secundo, quomodo corpora moveant; tertio, quomodo homines, qui sunt ex spirituali et corporali natura compositi. Circa primum tria consideranda occurrunt, primo, quomodo Angelus agat in Angelum; secundo, quomodo in creaturam corporalem; tertio, quomodo in homines. Circa primum, considerare oportet de illuminatione, et locutione Angelorum, et ordinatione eorum ad invicem, tam bonorum, quam malorum. Circa illuminationem quaeruntur quatuor. Primo, utrum unus Angelus moveat intellectum alterius illuminando. Secundo, utrum unus moveat voluntatem alterius. Tertio, utrum inferior Angelus possit illuminare superiorem. Quarto, utrum superior Angelus illuminet inferiorem de omnibus quae cognoscit. (Ia q. 106 pr.)

Vervolgens dient bezien te worden, hoe het ene schepsel het andere beïnvloedt. En deze beschouwing is drievoudig: vooreerst zullen we zien, hoe de engelen, die zuiver geestelijke schepselen zijn, andere beïnvloeden; vervolgens, hoe de lichamen; ten derde hoe de mensen, die uit geestelijke en lichamelijke natuur zijn samengesteld. Met betrekking tot het eerste punt komen drie dingen in aanmerking: ten eerste, hoe de ene engel op de andere inwerkt; ten tweede hoe op het lichamelijke schepsel; ten derde, hoe op de mensen. Wat het eerste punt aangaat, dienen we te beschouwen de verlichting en de spraak der engelen, alsmede hun rangorde ten opzichte van elkander, zowel wat goede als kwade aangaat. Met betrekking tot de verlichting stellen we vier vragen: 1) Beïnvloedt de ene engel het verstand van de andere, door verlichting? 2) Beïnvloedt de een de wil van de ander? 3) Kan de lagere engel de hogere verlichten? 4) Verlicht de hogere engel de lagere met betrekking tot al wat hij weet?

Articulus 1.
Beïnvloedt de ene engel het verstand van de andere door verlichting

Ad primum sic proceditur. Videtur quod unus Angelus non illuminet alium. Angeli enim eandem beatitudinem possident nunc, quam nos in futuro expectamus. Sed tunc unus homo non illuminabit alium; secundum illud Ierem. XXXI, non docebit ultra vir proximum suum, et vir fratrem suum. Ergo etiam neque nunc unus Angelus illuminat alium. (Ia q. 106 a. 1 arg. 1)

1 — Men beweert dat de ene engel de andere niet verlicht. De engelen bezitten nu immers dezelfde gelukzaligheid, die wij in de toekomst verwachten. Maar dan zal de ene mens de andere niet verlichten naar het woord van Jeremias (31. 34): “Dan zal de mens zijn naaste niet meer onderrichten, noch iemand zijn broeder”. Dus verlicht ook nu de ene engel de andere niet.

Praeterea, triplex est lumen in Angelis, naturae, gratiae et gloriae. Sed Angelus illuminatur lumine naturae, a creante; lumine gratiae, a iustificante; lumine gloriae, a beatificante; quod totum Dei est. Ergo unus Angelus non illuminat alium. (Ia q. 106 a. 1 arg. 2)

2 — Drievoudig is het licht in de engelen: van de natuur, van de genade en van glorie. Maar de engel wordt verlicht met het licht der natuur door de Schepper; met het licht der genade door de Rechtvaardigmaker; met het licht der glorie door de Zaligmaker; wat alles aan God toekomt. De ene engel verlicht de anderen dus niet.

Praeterea, lumen est forma quaedam mentis. Sed mens rationalis a solo Deo formatur, nulla interposita creatura, ut Augustinus dicit in libro octoginta trium quaest. Ergo unus Angelus non illuminat mentem alterius. (Ia q. 106 a. 1 arg. 3)

3 — Het licht is een vorm van het verstand. Maar het redelijk verstand “wordt door God alleen geformeerd zonder tussenkomst van enig schepsel”, zoals Augustinus zegt. Dus de ene engel verlicht het verstand van de ander niet.

Sed contra est quod dicit Dionysius, VIII cap. Cael. Hier., quod Angeli secundae hierarchiae purgantur et illuminantur et perficiuntur per Angelos primae hierarchiae. (Ia q. 106 a. 1 s. c.)

Daartegenover staat echter wat Dionysius zegt: “De engelen van het tweede koor worden gezuiverd en verlicht en vervolmaakt door de engelen van het eerste”.

Respondeo dicendum quod unus Angelus illuminat alium. Ad cuius evidentiam, considerandum est quod lumen, secundum quod ad intellectum pertinet, nihil est aliud quam quaedam manifestatio veritatis; secundum illud ad Ephes. V, omne quod manifestatur, lumen est. Unde illuminare nihil aliud est quam manifestationem cognitae veritatis alteri tradere; secundum quem modum apostolus dicit, ad Ephes. III, mihi, omnium sanctorum minimo, data est gratia haec, illuminare omnes quae sit dispensatio sacramenti absconditi a saeculis in Deo. Sic igitur unus Angelus dicitur illuminare alium, inquantum ei manifestat veritatem quam ipse cognoscit. Unde Dionysius dicit, VII cap. Cael. Hier., quod theologi plane monstrant caelestium substantiarum ornatus a supremis mentibus doceri deificas scientias. Cum autem ad intelligendum duo concurrant, ut supra diximus, scilicet virtus intellectiva, et similitudo rei intellectae; secundum haec duo unus Angelus alteri veritatem notam notificare potest. Primo quidem, fortificando virtutem intellectivam eius. Sicut enim virtus imperfectioris corporis confortatur ex situali propinquitate perfectioris corporis, ut minus calidum crescit in calore ex praesentia magis calidi; ita virtus intellectiva inferioris Angeli confortatur ex conversione superioris Angeli ad ipsum. Hoc enim facit in spiritualibus ordo conversionis, quod facit in corporalibus ordo localis propinquitatis. Secundo autem unus Angelus alteri manifestat veritatem, ex parte similitudinis intellectae. Superior enim Angelus notitiam veritatis accipit in universali quadam conceptione, ad quam capiendam inferioris Angeli intellectus non esset sufficiens, sed est ei connaturale ut magis particulariter veritatem accipiat. Superior ergo Angelus veritatem quam universaliter concipit, quodammodo distinguit, ut ab inferiori capi possit; et sic eam cognoscendam illi proponit. Sicut etiam apud nos, doctores, quod in summa capiunt, multipliciter distinguunt, providentes capacitati aliorum. Et hoc est quod Dionysius dicit, XV cap. Cael. Hier., unaquaeque substantia intellectualis datam sibi a diviniore uniformem intelligentiam, provida virtute dividit et multiplicat, ad inferioris sursum ductricem analogiam. (Ia q. 106 a. 1 co.)

De ene engel verlicht de ander. Tot klaarheid hiervan bedenke men, dat het licht, zover het verstand betreft, niets anders is dan een openbaring der waarheid naar het woord uit de Brief aan de Ephesiërs (5. 13): “Al wat geopenbaard wordt is licht”. Vandaar dat verlichten niets anders is dan de openbaring van een gekende waarheid aan een ander overlaten, zoals ook de Apostel zegt: “Mij, de geringste van alle heiligen, is deze genade geschonken: allen te verlichten over de uitdeling van het heilsgeheim, dat van eeuwigheid verborgen was in God”. (Eph. 3. 8, 9). Zo zegt men dus, dat de ene engel de anderen verlicht, in zover hij hem een waarheid, die hij zelf kent, openbaart. Waarom ook Dionysius zegt: “De theologen tonen klaar aan, dat de hoogaanzienlijke hemelse zelfstandigheden door de allerhoogste geesten in goddelijke wetenschappen onderricht worden”. Daar echter, zoals boven gezegd is (105e Kw. 3e Art.) voor het begrijpen twee dingen samenwerken, nl. begripsvermogen en het kenbeeld van de begrepen zaak, kan met betrekking tot deze beide de ene engel een (hem) bekende waarheid aan een anderen bekend maken. Eerstens door versterking van het begripsvermogen. Zoals immers de kracht van een onvolmaakt lichaam versterkt wordt door de plaatselijke nabijheid van een volmaakter, gelijk het minder warme in warmte toeneemt door de nabijheid van het warmere, zo wordt het begripsvermogen van de lagere engel versterkt door de nadering van een hogere engel tot hem. In de geestelijke dingen doet nl. de nadering, wat bij de lichamelijke dingen plaatselijke nabijheid doet. — Vervolgens maakt de ene engel de andere een waarheid bekend van de kant van het begripsbeeld. De hogere engel toch neemt van een waarheid kennis in een algemeen begrip, wat het intellect van de lagere engel niet voldoende vatten kan, omdat het overeenkomstig diens natuur is om een waarheid meer particulier te vatten. De hogere engel verdeelt dan in zekere zin de waarheid, die hij algemeen begrijpt, zodanig dat zij door de lagere begrepen kan worden, en stelt haar aldus ter kennisneming aan hem voor. Zo delen ook bij ons de leraars wat zij als een geheel verstaan, in vele delen naar de capaciteiten van anderen. En dat is wat Dionysius zegt: “Iedere intellectuele zelfstandigheid verdeelt en verveelvoudigt in voorzienigheid het zich door een hogere geschonken enkelvoudige begrip tot een bepaalde graad, die de lagere zelfstandigheid omhoog heft”.

Ad primum ergo dicendum quod omnes Angeli, tam superiores quam inferiores, immediate vident Dei essentiam; et quantum ad hoc, unus non docet alium. De hac enim doctrina propheta loquitur, unde dicit non docebit vir fratrem suum, dicens, cognosce dominum. Omnes enim cognoscent me, a minimo eorum usque ad maximum. Sed rationes divinorum operum, quae in Deo cognoscuntur sicut in causa, omnes quidem Deus in seipso cognoscit, quia seipsum comprehendit, aliorum vero Deum videntium tanto unusquisque in Deo plures rationes cognoscit, quanto eum perfectius videt. Unde superior Angelus plura in Deo de rationibus divinorum operum cognoscit quam inferior; et de his eum illuminat. Et hoc est quod dicit Dionysius, IV cap. de Div. Nom., quod Angeli existentium illuminantur rationibus. (Ia q. 106 a. 1 ad 1)

1 — Alle engelen, hogere zowel als lagere, zien onmiddellijk Gods wezen, en wat dit aangaat beleert de een de ander niet. Van deze leer spreekt de profeet, waarom hij zegt: “De mens zal zijn broeder niet beleren, zeggende: Ken de Heer. Allen immers zullen Mij kennen van de geringste tot de hoogste”. (Jer. 31.34). Maar wat de aard van Gods werken aangaat, die in God als in hun oorzaak kenbaar zijn, kent wel God alle in Zichzelf, omdat Hij Zichzelf begrijpt; maar van alle anderen die God zien, kent eenieder in God naarmate hij volkomener ziet. Vandaar kent de hogere engel in God meer van de aard van Gods werken dan de lagere; en hierover verlicht hij hem. En dit is wat Dionysius zegt, dat “de engelen verlicht worden over de aard der bestaande dingen”.

Ad secundum dicendum quod unus Angelus non illuminat alium tradendo ei lumen naturae vel gratiae vel gloriae; sed confortando lumen naturale ipsius, et manifestando ei veritatem de his quae pertinent ad statum naturae, gratiae et gloriae, ut dictum est. (Ia q. 106 a. 1 ad 2)

2 — De ene engel verlicht de andere niet door hem het licht van de natuur, of de genade of de glorie te schenken; maar door versterking van het natuurlijk licht, en kenbaarmaking der waarheid over wat betrekking heeft op natuur, genade en glorie, zoals gezegd is (in de leerstelling).

Ad tertium dicendum quod rationalis mens formatur immediate a Deo, vel sicut imago ab exemplari, quia non est facta ad alterius imaginem quam Dei, vel sicut subiectum ab ultima forma completiva, quia semper mens creata reputatur informis, nisi ipsi primae veritati inhaereat. Aliae vero illuminationes, quae sunt ab homine vel Angelo, sunt quasi dispositiones ad ultimam formam. (Ia q. 106 a. 1 ad 3)

3 — Het redelijk verstand wordt onmiddellijk door God gevormd ofwel zoals het beeld door het voorbeeld, want het is naar geen ander beeld gemaakt dan dat van God; ofwel zoals het subject door de laatste completerende vorm, want het geschapen verstand wordt altijd als vormeloos beschouwd, zolang het niet de eerste waarheid aanhangt. Andere verlichtingen echter door mens of engel zijn als disposities tot de laatste vorm.

Articulus 2.
Beïnvloedt de een de wil van de ander?

Ad secundum sic proceditur. Videtur quod unus Angelus possit movere voluntatem alterius. Quia secundum Dionysium, sicut unus Angelus illuminat alium, ita purgat et perficit; ut patet ex auctoritate supra inducta. Sed purgatio et perfectio videntur pertinere ad voluntatem, nam purgatio videtur esse a sordibus culpae, quae pertinet ad voluntatem; perfectio autem videtur esse per consecutionem finis, qui est obiectum voluntatis. Ergo unus Angelus potest movere voluntatem alterius. (Ia q. 106 a. 2 arg. 1)

1 — Men beweert, dat de ene engel de wil van de ander beïnvloeden kan. Want zoals, naar Dionysius, de ene engel de ander verlicht, zo zuivert en vervolmaakt hij hem ook, zoals blijkt uit boven geciteerde tekst. Maar zuivering en vervolmaking schijnen op de wil betrekking te hebben: want zuivering schijnt te zijn van de smet der schuld, wat betrekking heeft op de wil; vervolmaking schijnt te zijn door bereiking van het doel, dat voorwerp van de wil is. Dus kan de ene engel de wil van de andere beïnvloeden.

Praeterea, sicut Dionysius dicit VII cap. Cael. Hier., nomina Angelorum designant eorum proprietates. Seraphim autem incendentes dicuntur, aut calefacientes, quod est per amorem, qui ad voluntatem pertinet. Unus ergo Angelus movet voluntatem alterius. (Ia q. 106 a. 2 arg. 2)

2 — Dionysius zegt: “De namen der engelen betekenen hun eigenschappen”. Serafijnen worden ontvlammers genoemd, of verwarmers, wat geschiedt door de liefde, die bij de wil behoort. Dus beïnvloedt de ene engel de wil van de ander.

Praeterea, philosophus dicit, in III de anima, quod appetitus superior movet appetitum inferiorem. Sed sicut intellectus Angeli superioris superior est, ita etiam appetitus. Ergo videtur quod superior Angelus possit immutare voluntatem alterius. (Ia q. 106 a. 2 arg. 3)

3 — De Wijsgeer zegt, dat de hogere begeerte de lagere beweegt. Maar zoals het verstand van de hogere engel hoger is, zo ook zijn begeerte. Het schijnt dus dat de hogere engel de wil van de lagere kan beïnvloeden.

Sed contra, eius est immutare voluntatem, cuius est iustificare, cum iustitia sit rectitudo voluntatis. Sed solus Deus est qui iustificat. Ergo unus Angelus non potest mutare voluntatem alterius. (Ia q. 106 a. 2 s. c.)

Daartegenover staat echter, dat het beïnvloeden van de wil toekomt aan hem, die rechtvaardigt, daar de rechtvaardigheid juistheid van wil is. Maar het is alleen God, die rechtvaardigt. Dus kan de ene engel de wil van de anderen niet beïnvloeden.

Respondeo dicendum quod, sicut supra dictum est, voluntas immutatur dupliciter, uno modo, ex parte obiecti; alio modo ex parte ipsius potentiae. Ex parte quidem obiecti, movet voluntatem et ipsum bonum quod est voluntatis obiectum, sicut appetibile movet appetitum; et ille qui demonstrat obiectum, puta qui demonstrat aliquid esse bonum. Sed sicut supra dictum est, alia quidem bona aliqualiter inclinant voluntatem; sed nihil sufficienter movet voluntatem, nisi bonum universale, quod est Deus. Et hoc bonum solus ipse ostendit, ut per essentiam videatur a beatis, qui dicenti Moysi, ostende mihi gloriam tuam, respondit, ego ostendam tibi omne bonum, ut habetur Exod. XXXIII. Angelus ergo non sufficienter movet voluntatem, neque ut obiectum, neque ut ostendens obiectum. Sed inclinat eam, ut amabile quoddam, et ut manifestans aliqua bona creata ordinata in Dei bonitatem. Et per hoc inclinare potest ad amorem creaturae vel Dei, per modum suadentis. Ex parte vero ipsius potentiae, voluntas nullo modo potest moveri nisi a Deo. Operatio enim voluntatis est inclinatio quaedam volentis in volitum. Hanc autem inclinationem solus ille immutare potest, qui virtutem volendi creaturae contulit, sicut et naturalem inclinationem solum illud agens potest mutare, quod potest dare virtutem quam consequitur inclinatio naturalis. Solus autem Deus est qui potentiam volendi tribuit creaturae, quia ipse solus est auctor intellectualis naturae. Unde unus Angelus voluntatem alterius movere non potest. (Ia q. 106 a. 2 co.)

Zoals boven gezegd is (105e Kw. 4e Art.), wordt de wil op twee manieren beïnvloed: vooreerst van de kant van het voorwerp, en vervolgens van de kant van het vermogen. Van de kant van het voorwerp beïnvloedt het goede de wil, dat voorwerp van de wil is, zoals het begeerlijke de begeerte; maar ook degene die het voorwerp aanwijst, b.v. iemand die aantoont, dat iets goed is. Maar zoals boven gezegd is (t.a.p.), de goede dingen neigen enigszins de wil, maar niets beïnvloedt de wil voldoende, dan alleen het algemeen goede, dat God is. En dit goed toont Hij alleen Zelf om door de zaligen gezien te worden, die, toen Moses vroeg: “Toon mij uw glorie”, antwoordde: “Ik zal U alle goed tonen”. (Uitt. 33. 18, 19). De engel beïnvloedt dus niet voldoende de wil noch als voorwerp, noch als dat voorwerp aantonend. Maar hij neigt de wil als iets beminnelijks, en ook als hij sommige goede dingen aanwijst, die tot Gods Goedheid geordend zijn. En hierdoor kan hij bij wijze van overreding neigen tot liefde voor God of het schepsel. Van de kant van het vermogen zelf echter kan de wil op geen enkele wijze beïnvloed worden dan door God. De wilswerking is een neiging van de willer tot het gewilde. Deze neiging nu kan alleen hij wijzigen, die het schepsel het wilsvermogen schonk: zoals ook de natuurlijke neiging alleen die werkoorzaak vermag te wijzigen, die een kracht kan geven, waarop de natuurlijke neiging volgt. Het is echter alleen God, die het wilsvermogen aan het schepsel geeft, daar Hij alleen de Maker is van de verstandelijke natuur. Vandaar kan geen engel de wil van een andere beïnvloeden.

Ad primum ergo dicendum quod secundum modum illuminationis, est accipienda et purgatio et perfectio. Et quia Deus illuminat immutando intellectum et voluntatem, purgat a defectibus intellectus et voluntatis, et perficit in finem intellectus et voluntatis. Angeli autem illuminatio refertur ad intellectum, ut dictum est. Et ideo etiam purgatio Angeli intelligitur a defectu intellectus, qui est nescientia; perfectio autem est consummatio in finem intellectus, qui est veritas cognita. Et hoc est quod dicit Dionysius, VI cap. Eccl. Hier., quod in caelesti hierarchia purgatio est in subiectis essentiis tanquam ignotorum illuminatio in perfectiorem eas scientiam ducens. Sicut si dicamus visum corporalem purgari, inquantum removentur tenebrae; illuminari vero, inquantum perfunditur lumine; perfici vero, secundum quod perducitur ad cognitionem colorati. (Ia q. 106 a. 2 ad 1)

1 — De zuivering en vervolmaking is te verstaan en de zin van verlichting. En omdat God verlicht door verandering van verstand en wil, zuivert Hij van verstands- en wilsgebreken, en vervolmaakt met betrekking tot het doel van verstand en wil. De verlichting des engels echter heeft betrekking op het verstand, zoals gezegd is (vorig Art.). En daarom wordt ook de zuivering door de engel verstaan van verstandsgebrek, wat onkunde is; vervolmaking van de voleinding van het verstandsdoel, dat de gekende waarheid is. En dit is wat Dionysius zegt, dat “in de hemelse koren de zuivering bij de lagere wezens is als van het onbekende, de verlichting als tot volmaaktere kennis leidend”. Zoals wanneer wij zeggen, dat het lichamelijk zicht gezuiverd wordt, in zover de duisternis wordt weggenomen; verlicht, in zover het door licht overstraald wordt; vervolmaakt, in zover het gebracht wordt tot de onderscheiding van het gekleurde.

Ad secundum dicendum quod unus Angelus potest inducere alium ad amorem Dei per modum persuadentis, ut supra dictum est. (Ia q. 106 a. 2 ad 2)

2 — De ene engel kan de andere brengen tot Godsliefde bij wijze van overreding, zoals hierboven gezegd is (in de leerstelling).

Ad tertium dicendum quod philosophus loquitur de appetitu inferiori sensitivo, qui potest moveri a superiori intellectivo, quia pertinet ad eandem naturam animae, et quia inferior appetitus est virtus in organo corporali. Quod in Angelis locum non habet. (Ia q. 106 a. 2 ad 3)

3 — De Wijsgeer spreekt over de lagere zinnelijke begeerte, die door de hogere verstandelijke begeerte kan bewogen worden, omdat deze tot dezelfde natuur der ziel behoort, en de lagere begeerte een vermogen met lichamelijk orgaan is. Dat heeft echter niet plaats bij de engelen.

Articulus 3.
Kan de lagere engel de hogere verlichten?

Ad tertium sic proceditur. Videtur quod Angelus inferior superiorem illuminare possit. Ecclesiastica enim hierarchia derivata est a caelesti, et eam repraesentat, unde et superna Ierusalem dicitur mater nostra, Gal. IV. Sed in Ecclesia etiam superiores illuminantur ab inferioribus et docentur; secundum illud apostoli, I ad Cor. XIV, potestis omnes per singulos prophetare, ut omnes discant, et omnes exhortentur. Ergo et in caelesti hierarchia superiores ab inferioribus possunt illuminari. (Ia q. 106 a. 3 arg. 1)

1 — Men beweert, dat de lagere engel de hogere kan verlichten. De kerkelijke hiërarchie is ontleend aan de hemelse, en beeldt haar uit, waarom ook het hemels Jeruzalem “onze moeder” genoemd wordt {Gal. 4. 26). Maar in de Kerk worden ook de hogere door de lagere verlicht en onderwezen, naar het woord van de Apostel: “Ge moogt allen op uw beurt profeteren, opdat allen eruit leren, en allen worden vertroost” (1 Cor. 14. 31). Dus kunnen ook in de hemelse hiërarchie de hogere door de lagere verlicht worden.

Praeterea, sicut ordo corporalium substantiarum dependet ex Dei voluntate, ita et ordo substantiarum spiritualium. Sed sicut dictum est, Deus quandoque praeter ordinem substantiarum corporalium operatur. Ergo quandoque etiam operatur praeter ordinem spiritualium substantiarum, illuminando inferiores non per medios superiores. Sic ergo inferiores illuminati a Deo, possunt superiores illuminare. (Ia q. 106 a. 3 arg. 2)

2 — Zoals de orde der lichamelijke zelfstandigheden van Gods Wil afhangt, zo ook de orde der geestelijke zelfstandigheden. Maar gelijk gezegd is (105e Kw. 6e Art.), handelt God soms buiten de orde der lichamelijke zelfstandigheden om. Dus handelt Hij ook soms buiten de orde der geestelijke zelfstandigheden om, de lagere verlichtend zonder bemiddeling van de hogere. Zo dan kunnen de lagere, door God verlicht, de hogere verlichten.

Praeterea, unus Angelus alium illuminat, ad quem se convertit, ut supra dictum est. Sed cum ista conversio sit voluntaria, potest supremus Angelus ad infimum se convertere, mediis praetermissis. Ergo potest eum immediate illuminare, et ita potest illuminare superiores. (Ia q. 106 a. 3 arg. 3)

3 — De ene engel verlicht de andere, zoals boven gezegd is (in het 1e Art.), door tot hem te naderen. Maar daar deze toenadering gewillig geschiedt, kan de hoogste zich tot de laagste wenden met voorbijgaan van de middelste. Dus kan hij deze onmiddellijk verlichten, en deze de hogere.

Sed contra est quod Dionysius dicit hanc legem esse divinitatis immobiliter firmatam, ut inferiora reducantur in Deum per superiora. (Ia q. 106 a. 3 s. c.)

Daartegenover staat echter wat Dionysius zegt: “Dit is de wet van Godswege onwrikbaar bevestigd, dat de lagere tot God geleid worden door de hogere”.

Respondeo dicendum quod inferiores Angeli nunquam illuminant superiores, sed semper ab eis illuminantur. Cuius ratio est quia, sicut supra dictum est, ordo continetur sub ordine, sicut causa continetur sub causa. Unde sicut ordinatur causa ad causam, ita ordo ad ordinem. Et ideo non est inconveniens, si aliquando aliquid fiat praeter ordinem inferioris causae, ad ordinandum in superiorem causam, sicut in rebus humanis praetermittitur mandatum praesidis, ut obediatur principi. Et ita contingit ut praeter ordinem naturae corporalis, aliquid Deus miraculose operetur, ad ordinandum homines in eius cognitionem. Sed praetermissio ordinis qui debetur spiritualibus substantiis, in nullo pertinet ad ordinationem hominum in Deum, cum operationes Angelorum non sint nobis manifestae, sicut operationes visibilium corporum. Et ideo ordo qui convenit spiritualibus substantiis, nunquam a Deo praetermittitur, quin semper inferiora moveantur per superiora, et non e converso. (Ia q. 106 a. 3 co.)

De lagere engelen verlichten de hogere nooit, maar worden altijd door hen verlicht. De reden hiervan is, dat, zoals boven gezegd is (103e Kw. 6e Art.), de ene orde vervat is in de andere, zoals de ene oorzaak onder de andere. Vandaar wordt orde op orde gericht als oorzaak op oorzaak. En daarom is het niet ongepast, dat soms iets buiten de orde van een lagere oorzaak om geschiedt, om het te richten op een hogere oorzaak, zoals in de menselijke aangelegenheden het gebod van de landvoogd wordt veronachtzaamd om te gehoorzamen aan de vorst. En zo komt het voor, dat God buiten de orde van de lichamelijke natuur om iets door een wonder doet, om de mensen te leiden tot zijn kennis. Maar voorbijgaan van de orde, die toekomt aan de geestelijke zelfstandigheden, behoort in geen opzicht tot de leiding der mensen tot God, omdat de werken der engelen ons niet, zoals de werkingen der zichtbare lichamen, bekend zijn. Daarom wordt de orde, die aan de geestelijke zelfstandigheden toekomt, nooit door God voorbijgegaan, zodat altijd de lagere bewogen worden door de hogere, en niet omgekeerd.

Ad primum ergo dicendum quod ecclesiastica hierarchia imitatur caelestem aliqualiter, sed non perfecte consequitur eius similitudinem. In caelesti enim hierarchia tota ratio ordinis est ex propinquitate ad Deum. Et ideo illi qui sunt Deo propinquiores, sunt et gradu sublimiores, et scientia clariores, et propter hoc superiores nunquam ab inferioribus illuminantur. Sed in ecclesiastica hierarchia, interdum qui sunt Deo per sanctitatem propinquiores, sunt gradu infimi, et scientia non eminentes, et quidam in uno etiam secundum scientiam eminent, et in alio deficiunt. Et propter hoc superiores ab inferioribus doceri possunt. (Ia q. 106 a. 3 ad 1)

1 — De kerkelijke hiërarchie volgt enigszins de hemelse maar verkrijgt niet haar volkomen gelijkenis. In de hemelse hiërarchie is de grond der volgorde de nabijheid Gods. Daarom zijn dan ook zij, die dichter bij God zijn, van hogere graad en klaarder kennis; waarom de hogere nooit door de lagere verlicht worden. Maar in de kerkelijke hiërarchie zijn soms zij, die door heiligheid dichter bij God zijn, op de laagste trap, en niet uitblinkend in wetenschap; en sommigen blinken soms enerzijds in wetenschap uit, en blijven anderzijds in gebreke. En daarom kunnen de hogere door de lagere beleerd worden.

Ad secundum dicendum quod non est similis ratio de hoc quod Deus agat praeter ordinem naturae corporalis, et naturae spiritualis, ut dictum est. Unde ratio non sequitur. (Ia q. 106 a. 3 ad 2)

2 — Er is geen zelfde grond voor dat God zou handelen buiten de orde der lichamelijke en der geestelijke natuur, zoals gezegd is (in de leerstelling). Dus sluit dit argument niet.

Ad tertium dicendum quod Angelus voluntate convertitur ad alium Angelum illuminandum; sed voluntas Angeli semper regulatur lege divina, quae ordinem in Angelis instituit. (Ia q. 106 a. 3 ad 3)

3 — Het is de wil van de engel, dat hij zich tot een ander keert om hem te verlichten; maar de wil van de engel wordt altijd geleid door de wet van God, die de orde der engelen instelde.

Articulus 4.
Verlicht de hogere engel de lagere met betrekking tot al wat hij weet?

Ad quartum sic proceditur. Videtur quod Angelus superior non illuminet inferiorem de omnibus quae ipse novit. Dicit enim Dionysius, XII cap. Cael. Hier., quod Angeli superiores habent scientiam magis universalem, inferiores vero magis particularem et subiectam. Sed plura continentur sub scientia universali quam sub particulari. Ergo non omnia quae sciunt superiores Angeli, cognoscunt inferiores per superiorum illuminationem. (Ia q. 106 a. 4 arg. 1)

1 — Men beweert, dat de hogere engel de lagere met verlicht met betrekking tot al wat hijzelf weet. Dionysius zegt immers, dat “de hogere engelen een meer algemene kennis hebben, de lagere daarentegen een meer particuliere en ondergeschikte”. Maar onder algemene kennis valt meer dan onder particuliere. Dus niet alles wat de hogere engelen weten, kennen de lagere door verlichting der hogere.

Praeterea, Magister dicit, in XI distinctione II Sent., quod superiores Angeli cognoverunt a saeculis mysterium incarnationis, inferioribus vero ignotum fuit usquequo completum est. Quod videtur per hoc quod, quibusdam Angelis quaerentibus, quis est iste rex gloriae? Quasi ignorantibus, alii respondent, quasi scientes, dominus virtutum ipse est rex gloriae, ut Dionysius exponit VII cap. Cael. Hier. Hoc autem non esset, si superiores Angeli illuminarent inferiores de omnibus quae ipsi cognoscunt. Non ergo eos illuminant de omnibus sibi notis. (Ia q. 106 a. 4 arg. 2)

2 — De Magister zegt, dat de hogere engelen van eeuwigheid het Mysterie der H. Menswording gekend hebben, maar de lagere was het onbekend, totdat het vervuld was. En dit ziet men, naar Dionysius uitlegt, hierin, dat sommige engelen onwetend vragen: “Wie is die Koning der glorie?” terwijl andere, het wetend, antwoorden: “De Heer der krachten zelf is de Koning der glorie!” (Ps. 23. 10). Dit zou echter niet zijn, als de hogere engelen de lagere verlichten over alles wat ze zelf weten. Dus verlichten zij hen niet over al wat hun zelf bekend is.

Praeterea, si omnia superiores Angeli inferioribus annuntiant quae cognoscunt, nihil inferioribus ignotum remanet, quod superiores cognoscant. Non ergo de cetero superiores poterunt illuminare inferiores. Quod videtur inconveniens. Non ergo superiores de omnibus inferiores illuminant. (Ia q. 106 a. 4 arg. 3)

3 — Als de hogere engelen alles wat zij weten aan de lagere bekend maken, blijft aan de lagere niets onbekend, wat de hogere weten. In het vervolg kunnen dus de hogere de lagere niet verlichten, wat onjuist lijkt. Dus verlichten de hogere de lagere niet over alle dingen.

Sed contra est quod Gregorius dicit, quod in illa caelesti patria, licet quaedam data sint excellenter, nihil tamen possidetur singulariter. Et Dionysius dicit, XV cap. Cael. Hier., quod unaquaeque caelestis essentia intelligentiam sibi a superiori datam, inferiori communicat; ut patet ex auctoritate supra inducta. (Ia q. 106 a. 4 s. c.)

Daartegenover staat echter wat Gregorius zegt: “Ofschoon in het hemels vaderland sommige dingen in hoge graad gegeven worden, toch wordt er niets bezeten met uitsluiting van anderen”. Dionysius zegt, zoals uit het boven gegeven citaat blijkt (1e Art.), dat “ieder hemels wezen het zich door een hoger gegeven begrip, aan een lager mededeelt”.

Respondeo dicendum quod omnes creaturae ex divina bonitate participant ut bonum quod habent, in alia diffundant, nam de ratione boni est quod se aliis communicet. Et inde est etiam quod agentia corporalia similitudinem suam aliis tradunt, quantum possibile est. Quanto igitur aliqua agentia magis in participatione divinae bonitatis constituuntur, tanto magis perfectiones suas nituntur in alios transfundere, quantum possibile est. Unde beatus Petrus monet eos qui divinam bonitatem per gratiam participant, dicens, I Petr. IV, unusquisque, sicut accepit gratiam, in alterutrum illam administrantes, sicut boni dispensatores multiformis gratiae Dei. Multo igitur magis sancti Angeli, qui sunt in plenissima participatione divinae bonitatis, quidquid a Deo percipiunt, subiectis impartiuntur. Non tamen recipitur ab inferioribus ita excellenter sicut est in superioribus. Et ideo superiores semper remanent in altiori ordine, et perfectiorem scientiam habentes. Sicut unam et eandem rem plenius intelligit magister, quam discipulus qui ab eo addiscit. (Ia q. 106 a. 4 co.)

Alle schepselen hebben van Gods Goedheid ontvangen om het goede dat ze hebben, aan anderen mede te delen: tot het wezen van het goede immers behoort, dat het zich aan anderen mededeelt. Daarom geven ook de lichamelijke werkoorzaken, in zover het mogelijk is, haar gelijkenis aan andere. Hoe hoger dus sommige werkoorzaken in deelname aan Gods Goedheid staan, des te meer trachten zij hun eigen volkomenheden zover het mogelijk is, in anderen over te storten. Vandaar dat de H. Petrus hen, die Gods Goedheid door de genade deelachtig zijn, vermaant: “Dient elkander met de genadegaven, zoals elk ze ontving, als goede beheerders van de vele genaden van God”. (1 Petr. 4. 10). Veel meer dan delen de heilige engelen, die op de hoogste wijze deelachtig zijn aan Gods Goedheid, al wat zij van God ontvangen aan de lagere mede. — Niet echter wordt dit door de lagere in dezelfde hoge graad ontvangen als het in de hogere is. En daarom blijven de hogere altijd in hogere orde, volmaaktere kennis hebbend. Zoals ook de leermeester een en dezelfde zaak volkomener begrijpt dan de leerling, die van hem leert.

Ad primum ergo dicendum quod superiorum Angelorum scientia dicitur esse universalior, quantum ad eminentiorem modum intelligendi. (Ia q. 106 a. 4 ad 1)

1 — De kennis der hogere engelen noemt men algemener met betrekking tot de hogere graad van begrip.

Ad secundum dicendum quod verbum Magistri non sic est intelligendum, quod inferiores Angeli penitus ignoraverint mysterium incarnationis; sed quia non ita plene cognoverunt sicut superiores, et in eius cognitione postmodum profecerunt, dum illud mysterium impleretur. (Ia q. 106 a. 4 ad 2)

2 — Het woord van de Magister is niet zo te verstaan, alsof de lagere engelen het Mysterie der H. Menswording in het geheel niet kenden, maar dat zij het niet zo goed kenden als de hogere, en in de kennis daarvan later, toen dit Mysterie voltrokken werd, vooruitgingen.

Ad tertium dicendum quod, usque ad diem iudicii, semper nova aliqua supremis Angelis revelantur divinitus de his quae pertinent ad dispositionem mundi, et praecipue ad salutem electorum. Unde semper remanet unde superiores Angeli inferiores illuminent. (Ia q. 106 a. 4 ad 3)

3 — Tot aan de oordeelsdag worden aan de hogere engelen van Godswege bij voortduring nieuwe openbaringen gedaan met betrekking tot wereldtoestanden, vooral wat het heil der uitverkorenen aangaat. Er blijft dus altijd iets, waarover de hogere engelen de lagere verlichten.