Prima Pars. Quaestio 43. Over de zending van de goddelijke Personen .
Prooemium
Deinde considerandum de missione divinarum personarum. Et circa hoc quaeruntur octo.
Primo, utrum alicui divinae personae conveniat mitti. Secundo, utrum missio sit aeterna,
vel temporalis tantum. Tertio, secundum quid divina persona invisibiliter mittatur.
Quarto, utrum cuilibet personae conveniat mitti. Quinto, utrum invisibiliter mittatur
tam filius, quam spiritus sanctus. Sexto, ad quos fiat missio invisibilis. Septimo,
de missione visibili. Octavo, utrum aliqua persona mittat seipsam, visibiliter aut
invisibiliter. (Ia q. 43 pr.)
Nu beschouwen we de zending van de goddelijke Personen. Hieromtrent stellen we acht
vragen: 1e) Komt het toe aan een goddelijke Persoon gezonden te worden? 2e) Is de
zending eeuwig of geschiedt ze alleen in de tijd? 3e) Waardoor wordt de goddelijke
Persoon op onzichtbare wijze gezonden? 4e) Komt het aan elke Persoon toe gezonden
te worden? 5e) Wordt de Zoon zowel als de Heilige Geest op onzichtbare wijze gezonden?
6e) Tot wie wordt die onzichtbare zending gericht? 7e) Over de zichtbare zending.
8e) Zendt een Persoon zichzelf hetzij op zichtbare, hetzij op onzichtbare wijze?
Articulus 1. Komt het aan een goddelijke Persoon toe gezonden te worden?
Ad primum sic proceditur. Videtur quod personae divinae non conveniat mitti. Missus
enim minor est mittente. Sed una persona divina non est minor alia. Ergo una persona
non mittitur ab alia. (Ia q. 43 a. 1 arg. 1)
1 — Men beweert dat het aan een goddelijke Persoon niet toekomt gezonden te worden. Hij
die gezonden wordt is minder dan degene die zendt. Welnu de ene goddelijke Persoon
is niet minder dan de andere. Dus wordt de ene goddelijke Persoon niet door de andere
gezonden.
Praeterea, omne quod mittitur, separatur a mittente, unde Hieronymus dicit, super
Ezechiel., quod coniunctum est, et in corpore uno copulatum, mitti non potest. Sed
in divinis personis nihil est separabile, ut Hilarius dicit. Ergo una persona non
mittitur ab alia. (Ia q. 43 a. 1 arg. 2)
2 — Wat gezonden wordt is afgescheiden van de zender. Daarom zegt Hieronymus, in zijn
Commentaar op Ezechiël (3e B., bij H. 16, v. 53-54) : « Wat verenigd is en in één
lichaam verbonden, kan niet gezonden worden ». Welnu in de goddelijke Personen « is
er niets afscheidbaar », zoals Hilarius zegt (Over de Drievuldigheid, 7e B., n. 39).
Dus wordt de ene Persoon niet door de andere gezonden.
Praeterea, quicumque mittitur, ab aliquo loco discedit, et ad aliquem locum de novo
vadit. Hoc autem divinae personae non convenit, cum ubique sit. Ergo divinae personae
non convenit mitti. (Ia q. 43 a. 1 arg. 3)
3 — Al wie gezonden wordt vertrekt van de ene plaats en begeeft zich naar een nieuwe plaats.
Aan een goddelijke Persoon echter komt zo iets niet toe, daar Hij overal is. Dus komt
het aan een goddelijke Persoon niet toe gezonden te worden.
Sed contra est quod dicitur Ioan. VIII, non sum ego solus, sed ego et qui misit me,
pater. (Ia q. 43 a. 1 s. c.)
Daartegenover staat echter wat we lezen bij Joannes (8, 16) : « Alleen ben Ik niet,
maar Ik en die Mij gezonden heeft, de Vader ».
Respondeo dicendum quod in ratione missionis duo importantur, quorum unum est habitudo
missi ad eum a quo mittitur; aliud est habitudo missi ad terminum ad quem mittitur.
Per hoc autem quod aliquis mittitur, ostenditur processio quaedam missi a mittente;
vel secundum imperium, sicut dominus mittit servum; vel secundum consilium, ut si
consiliarius mittere dicatur regem ad bellandum; vel secundum originem, ut si dicatur
quod flos emittitur ab arbore. Ostenditur etiam habitudo ad terminum ad quem mittitur,
ut aliquo modo ibi esse incipiat; vel quia prius ibi omnino non erat quo mittitur;
vel quia incipit ibi aliquo modo esse, quo prius non erat. Missio igitur divinae personae
convenire potest, secundum quod importat ex una parte processionem originis a mittente;
et secundum quod importat ex alia parte novum modum existendi in aliquo. Sicut filius
dicitur esse missus a patre in mundum, secundum quod incoepit esse in mundo visibiliter
per carnem assumptam, et tamen ante in mundo erat, ut dicitur Ioan. I. (Ia q. 43 a. 1 co.)
Het begrip zending bevat twee dingen: het ene is de verhouding van de gezondene tot
hem door wie hij gezonden wordt; het andere, de verhouding van de gezondene tot de
eindterm waarheen hij gezonden wordt. Uit het feit nu dat iemand gezonden wordt blijkt
dat de gezondene enigerwijze voortkomt van hem die zendt, hetzij door bevel, zoals
de heer zijn dienstbode zendt, hetzij door raadgeving, zoals men zegt dat de raadsman
de koning ten oorlog zendt, hetzij door oorsprong, zoals men zegt dat de bloem door
de boom uitgezonden wordt. Ook is het duidelijk dat de gezondene zich op zulke wijze
verhoudt tot de eindterm waarheen hij gezonden wordt, dat hij aanvangt op enigerlei
wijze daar te zijn, of wel omdat hij daar waar hij gezonden wordt eerst helemaal niet
was, of wel omdat hij er aanvangt te zijn zoals hij er te voren niet was. Aan een
goddelijke Persoon dus kan de zending toekomen voor zover zij enerzijds insluit dat
de gezondene uit de zender voortkomt door oorsprong, anderzijds dat de gezondene ergens
een nieuwe bestaanswijze krijgt. Zo wordt van de Zoon dat Hij in de wereld gezonden
is door de Vader, voor Hij aanving op zichtbare wijze op aarde te zijn door het vlees
dat Hij aannam; nochtans « was Hij te voren in de wereld », zoals Joannes zegt (1,
10).
Ad primum ergo dicendum quod missio importat minorationem in eo qui mittitur, secundum
quod importat processionem a principio mittente aut secundum imperium, aut secundum
consilium, quia imperans est maior, et consilians est sapientior. Sed in divinis non
importat nisi processionem originis; quae est secundum aequalitatem, ut supra dictum
est. (Ia q. 43 a. 1 ad 1)
1 — Zending behelst minderheid in de gezondene, voor zover zij een voortkomen uit het
zendend beginsel door bevel of raadgeving insluit. Want die beveelt is groter en die
raadt is wijzer. In de Godheid echter sluit zending enkel een voortkomst door oorsprong
in, die, zoals boven gezegd werd (42e Kw., 4e en 6e Art.), aan de gelijkheid niets
afdoet.
Ad secundum dicendum quod illud quod sic mittitur ut incipiat esse ubi prius nullo
modo erat, sua missione localiter movetur, unde oportet quod loco separetur a mittente.
Sed hoc non accidit in missione divinae personae, quia persona divina missa, sicut
non incipit esse ubi prius non fuerat, ita nec desinit esse ubi fuerat. Unde talis
missio est sine separatione; sed habet solam distinctionem originis. (Ia q. 43 a. 1 ad 2)
2 — Wat zo gezonden wordt dat het aanvangt te zijn waar het eerst helemaal niet was, wordt
door zijn zending plaatselijk bewogen en moet dus plaatselijk afgescheiden zijn van
de zender. Dit gebeurt echter niet bij de zending van een goddelijke Persoon. Want
zomin als een gezonden goddelijke Persoon aanvangt te zijn waar hij eerst niet was,
evenmin houdt Hij op te zijn waar Hij was. Zulke zending gebeurt dus zonder afscheiding;
alleen behelst zij onderscheid naar oorsprong.
Ad tertium dicendum quod obiectio illa procedit de missione quae fit secundum motum
localem; quae non habet locum in divinis. (Ia q. 43 a. 1 ad 3)
3 — Deze tegenwerping gaat op voor de zending die geschiedt met verandering van plaats.
In de Godheid is deze uitgesloten.
Articulus 2. Is de zending eeuwig of geschiedt ze alleen in den tijd?
Ad secundum sic proceditur. Videtur quod missio possit esse aeterna. Dicit enim Gregorius,
eo mittitur filius, quo generatur. Sed generatio filii est aeterna. Ergo et missio. (Ia q. 43 a. 2 arg. 1)
1 — Men beweert dat de zending eeuwig kan zijn. Gregorius zegt immers (26e Homilie over
het Evangelie) : « Doordat de Zoon wordt voortgebracht, wordt Hij gezonden ». Welnu
de voortbrenging van de Zoon is eeuwig. Dus ook de zending.
Praeterea, cuicumque convenit aliquid temporaliter, illud mutatur. Sed persona divina
non mutatur. Ergo missio divinae personae non est temporalis, sed aeterna. (Ia q. 43 a. 2 arg. 2)
2 — Datgene waaraan in de tijd iets toekomt, verandert. Welnu, een goddelijke Persoon
verandert niet. Dus geschiedt de zending van een goddelijke Persoon niet in de tijd,
maar is eeuwig.
Praeterea, missio processionem importat. Sed processio divinarum personarum est aeterna.
Ergo et missio. (Ia q. 43 a. 2 arg. 3)
3 — Zending sluit voortkomst in. Welnu de voortkomst van de goddelijke Personen is eeuwig.
Dus ook de zending.
Sed contra est quod dicitur Galat. IV, cum venit plenitudo temporis, misit Deus filium
suum. (Ia q. 43 a. 2 s. c.)
Daartegenover staat echter wat we lezen in de Brief aan de Galaten (4, 4) : « Maar
toen de tijd vervuld was, zond God zijn Zoon ».
Respondeo dicendum quod in his quae important originem divinarum personarum, est quaedam
differentia attendenda. Quaedam enim in sui significatione important solam habitudinem
ad principium, ut processio et exitus. Quaedam vero, cum habitudine ad principium,
determinant processionis terminum. Quorum quaedam determinant terminum aeternum, sicut
generatio et spiratio, nam generatio est processio divinae personae in naturam divinam;
et spiratio, passive accepta, importat processionem amoris subsistentis. Quaedam vero,
cum habitudine ad principium, important terminum temporalem, sicut missio et datio,
mittitur enim aliquid ad hoc ut sit in aliquo, et datur ad hoc quod habeatur; personam
autem divinam haberi ab aliqua creatura, vel esse novo modo existendi in ea, est quoddam
temporale. Unde missio et datio in divinis dicuntur temporaliter tantum. Generatio
autem et spiratio solum ab aeterno. Processio autem et exitus dicuntur in divinis
et aeternaliter et temporaliter, nam filius ab aeterno processit ut sit Deus; temporaliter
autem ut etiam sit homo, secundum missionem visibilem; vel etiam ut sit in homine,
secundum invisibilem missionem. (Ia q. 43 a. 2 co.)
Bij de namen die de oorsprong van de goddelijke Personen betreffen, moet men een verschil
op ’t oog houden. Sommigen immers sluiten in hun betekenis alleen een verhouding tot
het beginsel in, zoals « voortkomst » en « uitgang ». Sommigen daarentegen sluiten
niet alleen een verhouding in tot het beginsel, maar wijzen tevens de eindterm aan.
Enige hiervan wijzen op een eeuwige eindterm, zoals « voortbrenging » en « aanademing
». Want de voortbrenging is een voortkomst waardoor een goddelijke Persoon de goddelijke
natuur ontvangt, en de aanademing, passief genomen, beduidt de voortkomst van de zelfstandig-staande
Liefde. Anderen integendeel sluiten samen met de verhouding tot het beginsel een tijdelijke
eindterm in, zoals « zending » en « gave ». Iets wordt immers gezonden opdat het ergens
zou zijn, en iets wordt geschonken opdat iemand het zou bezitten. Dat een schepsel
nu een goddelijke Persoon bezit, of dat Deze in het schepsel een nieuwe bestaanswijze
krijgt, gebeurt in de tijd. Daarom worden benamingen als zending en gave alleen in
de tijd aan God toegekend, de voortbrenging echter en de aanademing alleen van eeuwigheid
af. Maar de voortkomst en de uitgang worden aan God toegeschreven zowel in eeuwigheid
als in de tijd. Want van alle eeuwigheid af komt de Zoon voort om God te zijn, maar
in de tijd komt Hij voort om ook mens te zijn, naar de zichtbare zending, of ook nog
om in de mens te zijn, naar de onzichtbare zending.
Ad primum ergo dicendum quod Gregorius loquitur de generatione temporali filii, non
a patre, sed a matre. Vel, quia ex hoc ipso filius habet quod possit mitti, quod est
ab aeterno genitus. (Ia q. 43 a. 2 ad 1)
1 — Gregorius spreekt niet van de voortbrenging in de tijd door de Vader, maar door de
Moeder. — Of wel wil hij te verstaan geven dat de Zoon kan gezonden worden juist omdat
Hij van alle eeuwigheid voortgebracht is.
Ad secundum dicendum quod divinam personam esse novo modo in aliquo, vel ab aliquo
haberi temporaliter, non est propter mutationem divinae personae, sed propter mutationem
creaturae, sicut et Deus temporaliter dicitur dominus, propter mutationem creaturae. (Ia q. 43 a. 2 ad 2)
2 — Niet om reden van een verandering in de goddelijke Persoon maar om een verandering
in het schepsel is een goddelijke Persoon op nieuwe wijze in iemand aanwezig of bezit
iemand Hem in de tijd, zoals ook om reden van een verandering in het schepsel God
in de tijd Heer genoemd wordt.
Ad tertium dicendum quod missio non solum importat processionem a principio, sed determinat
processionis terminum temporalem. Unde missio solum est temporalis. Vel, missio includit
processionem aeternam, et aliquid addit, scilicet temporalem effectum, habitudo enim
divinae personae ad suum principium non est nisi ab aeterno. Unde gemina dicitur processio,
aeterna scilicet et temporalis, non propter hoc quod habitudo ad principium geminetur,
sed geminatio est ex parte termini temporalis et aeterni. (Ia q. 43 a. 2 ad 3)
3 — Naar het begrip sluit zending niet alleen voortkomen van een beginsel in, maar wijst
ook nog op de tijdelijke eindterm van dit voortkomen. Daarom geschiedt de zending
alleen in de tijd. — of nog, zending sluit eeuwig voortkomen in en voegt er iets aan
toe, nl. een uitwerksel in de tijd. Want de verhouding van een goddelijke Persoon
tot zijn beginsel kan niet anders dan eeuwig zijn. Spreekt men dan van een dubbele
voortkomst, een eeuwige en een tijdelijke, dan bedoelt men niet een dubbele verhouding
tot het beginsel, maar enkel een dubbelen eindterm, een eeuwigen en een tijdelijke.
Articulus 3. Geschiedt de onzichtbare zending van een goddelijke Persoon alleen door de gave van
heiligmakende genade?
Ad tertium sic proceditur. Videtur quod missio invisibilis divinae personae non sit
solum secundum donum gratiae gratum facientis. Divinam enim personam mitti, est ipsam
donari. Si igitur divina persona mittitur solum secundum dona gratiae gratum facientis,
non donabitur ipsa persona divina, sed solum dona eius. Quod est error dicentium spiritum
sanctum non dari, sed eius dona. (Ia q. 43 a. 3 arg. 1)
1 — Men beweert dat de onzichtbare zending van een goddelijke Persoon niet geschiedt door
de gave van heiligmakende genade alleen. Gezonden worden, voor een goddelijke Persoon,
is hetzelfde als geschonken worden. Indien dan een goddelijke Persoon alleen door
de gaven van heiligmakende genade gezonden wordt, zal die goddelijke Persoon niet
zelf, maar alleen zijn gaven geschonken worden. Dit nu is de dwaling van hen die beweren
dat niet de Heilige Geest maar zijn gaven geschonken worden.
Praeterea, haec praepositio secundum denotat habitudinem alicuius causae. Sed persona
divina est causa quod habeatur donum gratiae gratum facientis, et non e converso;
secundum illud Rom. V, caritas Dei diffusa est in cordibus nostris per spiritum sanctum,
qui datus est nobis. Ergo inconvenienter dicitur quod persona divina secundum dona
gratiae gratum facientis mittatur. (Ia q. 43 a. 3 arg. 2)
2 — Het voorzetsel « door » (secundum) duidt op een oorzakelijkheidsverband. De goddelijke
Persoon nu is er oorzaak van dat iemand de gave van heiligmakende genade bezit, en
niet andersom. Zo lezen we immers in de Brief aan de Romeinen (5, 5) : « De liefde
van God is in onze harten uitgestort door de Heilige Geest, die ons gegeven werd ».
Het is dus onjuist te zeggen dat de goddelijke Persoon door de gaven van heiligmakende
genade gezonden wordt.
Praeterea, Augustinus dicit, IV de Trin., quod filius, cum ex tempore mente percipitur,
mitti dicitur. Sed filius cognoscitur non solum per gratiam gratum facientem, sed
etiam per gratiam gratis datam, sicut per fidem et per scientiam. Non ergo persona
divina mittitur secundum solam gratiam gratum facientem. (Ia q. 43 a. 3 arg. 3)
3 — Volgens Augustinus in het 4e boek Over de Drievuldigheid (20e H.) « zeggen we dat
de Zoon gezonden wordt, wanneer we Hem in de tijd met ons verstand bereiken ». Welnu
we kennen de Zoon niet alleen door de heiligmakende genade, maar ook door de om-niet-gegeven
genade, zoals door geloof en door wetenschap. Dus wordt de goddelijke Persoon niet
gezonden door de heiligmakende genade alleen.
Praeterea, Rabanus dicit quod spiritus sanctus datus est apostolis ad operationem
miraculorum. Hoc autem non est donum gratiae gratum facientis, sed gratiae gratis
datae. Ergo persona divina non solum datur secundum gratiam gratum facientem. (Ia q. 43 a. 3 arg. 4)
4 — Rabanus zegt (in zijn Aantekeningen bij de Brieven van S. Paulus, 11e B., bij de 1e
Br. aan de Kor., 12e H., 11e v.) dat de Heilige Geest aan de Apostelen gegeven werd
om mirakelen te doen. Dit nu is niet de gave van heiligmakende genade, maar een om-niet-gegeven
genade. Dus wordt een goddelijke Persoon niet gegeven door de heiligmakende genade
alleen.
Sed contra est quod Augustinus dicit, XV de Trin., quod spiritus sanctus procedit
temporaliter ad sanctificandam creaturam. Missio autem est temporalis processio. Cum
igitur sanctificatio creaturae non sit nisi per gratiam gratum facientem, sequitur
quod missio divinae personae non sit nisi per gratiam gratum facientem. (Ia q. 43 a. 3 s. c.)
Daartegenover staat echter dat Augustinus zegt in het 15e boek Over de Drievuldigheid
(27e H.) : « De Heilige Geest komt voort (in de tijd) om het schepsel te heiligen
». Zending nu is een voortkomst in de tijd. Daar nu het schepsel niet geheiligd wordt
tenzij door de heiligmakende genade, geschiedt bijgevolg de zending van de goddelijke
Persoon niet tenzij door de heiligmakende genade.
Respondeo dicendum quod divinae personae convenit mitti, secundum quod novo modo existit
in aliquo; dari autem, secundum quod habetur ab aliquo. Neutrum autem horum est nisi
secundum gratiam gratum facientem. Est enim unus communis modus quo Deus est in omnibus
rebus per essentiam, potentiam et praesentiam, sicut causa in effectibus participantibus
bonitatem ipsius. Super istum modum autem communem, est unus specialis, qui convenit
creaturae rationali, in qua Deus dicitur esse sicut cognitum in cognoscente et amatum
in amante. Et quia, cognoscendo et amando, creatura rationalis sua operatione attingit
ad ipsum Deum, secundum istum specialem modum Deus non solum dicitur esse in creatura
rationali, sed etiam habitare in ea sicut in templo suo. Sic igitur nullus alius effectus
potest esse ratio quod divina persona sit novo modo in rationali creatura, nisi gratia
gratum faciens. Unde secundum solam gratiam gratum facientem, mittitur et procedit
temporaliter persona divina. Similiter illud solum habere dicimur, quo libere possumus
uti vel frui. Habere autem potestatem fruendi divina persona, est solum secundum gratiam
gratum facientem. Sed tamen in ipso dono gratiae gratum facientis, spiritus sanctus
habetur, et inhabitat hominem. Unde ipsemet spiritus sanctus datur et mittitur. (Ia q. 43 a. 3 co.)
Gezonden te worden komt toe aan een goddelijke Persoon doordat Hij in iemand een nieuwe
bestaanswijze krijgt; gegeven te worden komt Hem toe, doordat iemand Hem bezit. Geen
van beiden nu geschiedt tenzij door de heiligmakende genade. Er is immers een gewone
wijze waarop God in alle dingen is door wezenheid, macht en tegenwoordigheid, zoals
de oorzaak in de uitwerkselen die haar goedheid delen. Boven deze gewone wijze bestaat
er nog een bijzondere die aan het redelijk schepsel toekomt. Hierin immers is God
aanwezig als het gekende in de kenner en het beminde in de minnaar. En daar het redelijk
schepsel door zijn ken- en liefdedaad God zelf bereikt, zo is God, door deze bijzondere
wijze, niet slechts tegenwoordig in het schepsel, maar woont er in als in zijn tempel.
Geen enkel uitwerksel dus, tenzij de heiligmakende genade, kan de voldoende reden
zijn voor een nieuwe bestaanswijze van een goddelijke Persoon in het redelijk schepsel.
De goddelijke Persoon wordt dus gezonden en komt voort in de tijd door de heiligmakende
genade alleen. — Insgelijks alleen datgene wat wij vrijelijk kunnen gebruiken en genieten
noemen wij ons bezit. Het vermogen nu om een goddelijke Persoon te genieten komt enkel
van de heiligmakende genade. — Door de gave zelf van heiligmakende genade bezitten
wij nochtans de Heilige Geest en woont Hij in de mens. Daarom wordt de Heilige Geest
zelf geschonken en gezonden.
Ad primum ergo dicendum quod per donum gratiae gratum facientis perficitur creatura
rationalis, ad hoc quod libere non solum ipso dono creato utatur, sed ut ipsa divina
persona fruatur. Et ideo missio invisibilis fit secundum donum gratiae gratum facientis,
et tamen ipsa persona divina datur. (Ia q. 43 a. 3 ad 1)
1 — Door de gave van de heiligmakende genade wordt het redelijk schepsel vervolmaakt niet
alleen om de geschapen gave vrijelijk te kunnen gebruiken, maar ook om de goddelijke
Persoon zelf te kunnen genieten. Bijgevolg geschiedt de onzichtbare zending door de
gave van de heiligmakende genade, en wordt nochtans de goddelijke Persoon zelf geschonken.
Ad secundum dicendum quod gratia gratum faciens disponit animam ad habendam divinam
personam, et significatur hoc, cum dicitur quod spiritus sanctus datur secundum donum
gratiae. Sed tamen ipsum donum gratiae est a spiritu sancto, et hoc significatur,
cum dicitur quod caritas Dei diffunditur in cordibus nostris per spiritum sanctum. (Ia q. 43 a. 3 ad 2)
2 — De heiligmakende genade bereidt de ziel voor op het bezit van de goddelijke Persoon.
Dit geeft men te verstaan, wanneer men zegt dat de Heilige Geest door de genadegave
wordt geschonken. Nochtans komt de genadegave zelf van de Heilige Geest en dit wordt
bedoeld wanneer gezegd wordt « dat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door
de Heilige Geest ».
Ad tertium dicendum quod, licet per aliquos effectus filius cognosci possit a nobis,
non tamen per aliquos effectus nos inhabitat, vel etiam habetur a nobis. (Ia q. 43 a. 3 ad 3)
3 — Hoewel wij de Zoon kunnen kennen door andere uitwerkselen, toch woont Hij niet in
ons noch bezitten wij Hem door die uitwerkselen.
Ad quartum dicendum quod operatio miraculorum est manifestativa gratiae gratum facientis,
sicut et donum prophetiae, et quaelibet gratia gratis data. Unde I Cor. XII, gratia
gratis data nominatur manifestatio spiritus. Sic igitur apostolis dicitur datus spiritus
sanctus ad operationem miraculorum, quia data est eis gratia gratum faciens cum signo
manifestante. Si autem daretur solum signum gratiae gratum facientis sine gratia,
non diceretur dari simpliciter spiritus sanctus; nisi forte cum aliqua determinatione,
secundum quod dicitur quod alicui datur spiritus propheticus vel miraculorum, inquantum
a spiritu sancto habet virtutem prophetandi vel miracula faciendi. (Ia q. 43 a. 3 ad 4)
4 — Het uitwerken van mirakelen openbaart de heiligmakende genade, zoals ook de gave van
voorzegging en gelijk welke om-niet-gegeven genade. Daarom wordt de om-niet-gegeven
genade in de Eerste Brief aan de Korinthiërs (12, 7) « een openbaring van de Heilige
Geest » genoemd. Men zegt dus dat de Heilige Geest aan de Apostelen gegeven is om
mirakelen te doen, omdat aan hen werd geschonken de heiligmakende genade samen met
het openbarend teken ervan. — Indien echter alleen het teken van de heiligmakende
genade gegeven werd zonder de genade, dan zou men niet zonder meer zeggen dat de Heilige
Geest geschonken is, tenzij misschien met toevoeging van een bepaling: zoals men zegt
dat aan iemand de Geest van profetie of van mirakelen gegeven wordt voor zover hij
van de Heilige Geest de kracht ontvangt om te profeteren of mirakelen te doen.
Articulus 4. Komt het aan de Vader toe gezonden te worden?
Ad quartum sic proceditur. Videtur quod etiam patri conveniat mitti. Mitti enim divinam
personam est ipsam dari. Sed pater dat seipsum, cum haberi non possit, nisi se ipso
donante. Ergo potest dici quod pater mittat seipsum. (Ia q. 43 a. 4 arg. 1)
1 — Men beweert dat gezonden worden ook aan de Vader toekomt. Gezonden worden is voor
een goddelijke Persoon gegeven worden. Welnu de Vader geeft zichzelf, daar men Hem
niet kan bezitten tenzij Hij zichzelf geeft. Dus mag men zeggen dat de Vader zichzelf
zendt.
Praeterea, persona divina mittitur secundum inhabitationem gratiae. Sed per gratiam
tota Trinitas inhabitat in nobis, secundum illud Ioan. XIV, ad eum veniemus, et mansionem
apud eum faciemus. Ergo quaelibet divinarum personarum mittitur. (Ia q. 43 a. 4 arg. 2)
2 — Een goddelijke Persoon wordt gezonden door genade-inwoning. Welnu door de genade woont
heel de Drievuldigheid in ons, naar Joannes' woord (14, 23) : « Wij zullen tot hem
komen, en ons verblijf bij hem nemen ». Dus wordt iedere goddelijke Persoon gezonden.
Praeterea, quidquid convenit alicui personae, convenit omnibus, praeter notiones et
personas. Sed missio non significat aliquam personam, neque etiam notionem, cum sint
tantum quinque notiones, ut supra dictum est. Ergo cuilibet personae divinae convenit
mitti. (Ia q. 43 a. 4 arg. 3)
3 — Buiten kenmerken en personen komt al wat aan één Persoon toekomt aan allen toe. Welnu,
zending betekent niet één Persoon; ook niet één kenmerk, aangezien er slechts vijf
kenmerken zijn, zoals boven gezegd werd (32e Kw., 3e Art.). Bijgevolg komt het aan
ieder Persoon toe gezonden te worden.
Sed contra est quod Augustinus dicit, in II libro de Trin., quod solus pater nunquam
legitur missus. (Ia q. 43 a. 4 s. c.)
Daartegenover staat echter dat Augustinus zegt, in het 2e boek Over de Drievuldigheid
(5e H.) : « Alleen over de Vader leest men nooit dat Hij gezonden is ».
Respondeo dicendum quod missio in sui ratione importat processionem ab alio; et in
divinis, secundum originem, ut supra dictum est. Unde, cum pater non sit ab alio,
nullo modo convenit sibi mitti; sed solum filio et spiritui sancto, quibus convenit
esse ab alio. (Ia q. 43 a. 4 co.)
Zending, naar het begrip, sluit voortkomen uit een ander in en in God voortkomen door
oorsprong, zoals boven gezegd werd (1e Art.). Daar nu de Vader uit geen ander voortkomt,
komt het Hem geenszins toe gezonden te worden, doch alleen aan de Zoon en aan de Heilige
Geest; Die immers komen uit een ander voort.
Ad primum ergo dicendum quod si dare importet liberalem communicationem alicuius,
sic pater dat seipsum, inquantum se liberaliter communicat creaturae ad fruendum.
Si vero importet auctoritatem dantis respectu eius quod datur, sic non convenit dari
in divinis nisi personae quae est ab alio; sicut nec mitti. (Ia q. 43 a. 4 ad 1)
1 — Verstaat men « geven » als welwillende mededeling van iets, dan mag men zeggen dat
de Vader zichzelf geeft voor zover Hij zich aan een schepsel als genietbaar welwillend
meedeelt. Duidt het echter op het gezag van de gever ten opzichte van wat gegeven
wordt, dan gaat het niet aan van een goddelijke Persoon te zeggen dat Hij gegeven
en evenmin dat Hij gezonden wordt, tenzij Hij van een ander voortkomt.
Ad secundum dicendum quod, licet effectus gratiae sit etiam a patre, qui inhabitat
per gratiam, sicut et filius et spiritus sanctus; quia tamen non est ab alio, non
dicitur mitti. Et hoc est quod dicit Augustinus, IV de Trin., quod pater, cum in tempore
a quoquam cognoscitur, non dicitur missus, non enim habet de quo sit, aut ex quo procedat. (Ia q. 43 a. 4 ad 2)
2 — Daar de Vader niet van een ander voorkomt, gaat het niet aan te zeggen dat Hij gezonden
wordt, hoewel het uitwerksel van de genade ook van Hem komt, daar Hij door de heiligmakende
genade inwoont evenals de Zoon en de H. Geest. En dit bedoelt Augustinus waar hij
zegt, 4e boek Over de Drievuldigheid (20e H.) : « Men zegt niet dat de Vader gezonden
wordt, hoewel Hij in de tijd gekend is. » Hij immers is niet door een ander of komt
niet van een ander voort.
Ad tertium dicendum quod missio, inquantum importat processionem a mittente, includit
in sui significatione notionem, non quidem in speciali, sed in generali, prout esse
ab alio est commune duabus notionibus. (Ia q. 43 a. 4 ad 3)
3 — Voor zover het begrip « zending » voortkomen uit de zender beduidt, sluit het in zijn
betekenis het kenmerk in, niet in ’t bijzonder dit of dat kenmerk, maar in ’t algemeen.
Voortkomen uit een ander immers is aan twee kenmerken gemeen .
Articulus 5. Komt het aan de Zoon toe op onzichtbare wijze gezonden te worden?
Ad quintum sic proceditur. Videtur quod filio non conveniat invisibiliter mitti. Missio
enim invisibilis divinae personae attenditur secundum dona gratiae. Sed omnia dona
gratiae pertinent ad spiritum sanctum, secundum illud I Cor. XII, omnia operatur unus
atque idem spiritus. Ergo invisibiliter non mittitur nisi spiritus sanctus. (Ia q. 43 a. 5 arg. 1)
1 — Men beweert dat het aan de Zoon niet toekomt op onzichtbare wijze gezonden te worden.
De onzichtbare zending van een goddelijke Persoon geschiedt immers door genadegaven.
Welnu, alle genadegaven komen van de Heilige Geest, volgens de Eerste Brief aan de
Korinthiërs (12, 11): « Dit alles werkt één en dezelfde Geest uit ». Dus wordt alleen
de Heilige Geest op onzichtbare wijze gezonden.
Praeterea, missio divinae personae fit secundum gratiam gratum facientem. Sed dona
quae pertinent ad perfectionem intellectus, non sunt dona gratiae gratum facientis,
cum sine caritate possint haberi, secundum illud I ad Cor. XIII, si habuero prophetiam,
et noverim mysteria omnia, et omnem scientiam, et si habuero omnem fidem, ita ut montes
transferam, caritatem autem non habeam, nihil sum. Cum ergo filius procedat ut verbum
intellectus, videtur quod non conveniat sibi invisibiliter mitti. (Ia q. 43 a. 5 arg. 2)
2 — De zending van een goddelijke Persoon geschiedt door heiligmakende genade. Welnu de
gaven die het verstand vervolmaken zijn geen gaven van heiligmakende genade, daar
men ze zonder de liefde kan bezitten, volgens de Eerste Brief aan de Korinthiërs (13,
2) : « En zo ik de profetengave heb en alle geheimenissen weet en alle kennis bezit,
en zo ik alle geloof heb zodat ik bergen verzet, maar geen liefde heb, dan ben ik
niets ». Daar nu de Zoon voortkomt als Woord van het verstand, lijkt het dat het Hem
niet toekomt op onzichtbare wijze gezonden te worden.
Praeterea, missio divinae personae est quaedam processio, ut dictum est. Sed alia
est processio filii, alia spiritus sancti. Ergo et alia missio, si uterque mittitur.
Et sic altera earum superflueret, cum una sit sufficiens ad sanctificandam creaturam. (Ia q. 43 a. 5 arg. 3)
3 — De zending van een goddelijke Persoon is een voortkomst, zoals gezegd werd (1e en
4e Art.). Maar de voortkomst van de Zoon is anders dan die van de Heilige Geest. Indien
dan beiden gezonden worden, verschilt ook de zending. Daar nu ééne zending voor de
heiliging van het schepsel volstaat, is een van beiden overbodig.
Sed contra est quod Sap. IX dicitur de divina sapientia, mitte illam de caelis sanctis
tuis, et a sede magnitudinis tuae. (Ia q. 43 a. 5 s. c.)
Daartegenover staat echter wat over de goddelijke Wijsheid gezegd wordt in het Boek
der Wijsheid (9, 10): « Zendt haar van uit uw heilige hemelen en van af de zetel uwer
grootheid ».
Respondeo dicendum quod per gratiam gratum facientem tota Trinitas inhabitat mentem,
secundum illud Ioan. XIV, ad eum veniemus, et mansionem apud eum faciemus. Mitti autem
personam divinam ad aliquem per invisibilem gratiam, significat novum modum inhabitandi
illius personae, et originem eius ab alia. Unde, cum tam filio quam spiritui sancto
conveniat et inhabitare per gratiam et ab alio esse, utrique convenit invisibiliter
mitti. Patri autem licet conveniat inhabitare per gratiam, non tamen sibi convenit
ab alio esse; et per consequens nec mitti. (Ia q. 43 a. 5 co.)
Door de heiligmakende genade woont geheel de Drievuldigheid in de ziel in, naar het
woord van Joannes (14, 23) : « Wij zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem nemen
». Door onzichtbare genade tot iemand gezonden worden, betekent voor een goddelijke
Persoon een nieuwe wijze van inwonen en zijn oorsprong uit een ander. Daar het nu
aan de Zoon zowel als aan de Heilige Geest toekomt door de genade in te wonen en uit
een ander voort te komen, komt het aan beiden toe op onzichtbare wijze gezonden te
worden. De Vader echter, aan wie het weliswaar toekomt door genade in te wonen, is
niet uit een ander en bijgevolg wordt Hij ook niet gezonden.
Ad primum ergo dicendum quod, licet omnia dona, inquantum dona sunt, attribuantur
spiritui sancto, quia habet rationem primi doni, secundum quod est amor, ut supra
dictum est; aliqua tamen dona, secundum proprias rationes, attribuuntur per quandam
appropriationem filio, scilicet illa quae pertinent ad intellectum et secundum illa
dona attenditur missio filii. Unde Augustinus dicit, IV de Trin., quod tunc invisibiliter
filius cuiquam mittitur, cum a quoquam cognoscitur atque percipitur. (Ia q. 43 a. 5 ad 1)
1 — Alle gaven worden als dusdanig aan de Heilige Geest toegeschreven, omdat Hij, als
Liefde, de eerste gave is, zoals boven gezegd werd (38e Kw., 2e Art.). Sommige gaven
nochtans worden, naar wat hun eigen is, door toeëigening aan de Zoon toegekend, te
weten de gaven die tot het verstand behoren. En hierop doelend, spreekt men van de
zending van de Zoon. Daarom zegt Augustinus in het 4e boek Over de Drievuldigheid
(20e H.) : « Dan wordt de Zoon op onzichtbare wijze tot iemand gezonden, wanneer Hij
door iemand gekend en waargenomen wordt ».
Ad secundum dicendum quod anima per gratiam conformatur Deo. Unde ad hoc quod aliqua
persona divina mittatur ad aliquem per gratiam, oportet quod fiat assimilatio illius
ad divinam personam quae mittitur per aliquod gratiae donum. Et quia spiritus sanctus
est amor, per donum caritatis anima spiritui sancto assimilatur, unde secundum donum
caritatis attenditur missio spiritus sancti. Filius autem est verbum, non qualecumque,
sed spirans amorem, unde Augustinus dicit, in IX libro de Trin., verbum quod insinuare
intendimus, cum amore notitia est. Non igitur secundum quamlibet perfectionem intellectus
mittitur filius, sed secundum talem instructionem intellectus, qua prorumpat in affectum
amoris, ut dicitur Ioan. VI, omnis qui audivit a patre, et didicit, venit ad me; et
in Psalm., in meditatione mea exardescet ignis. Et ideo signanter dicit Augustinus
quod filius mittitur, cum a quoquam cognoscitur atque percipitur, perceptio enim experimentalem
quandam notitiam significat. Et haec proprie dicitur sapientia, quasi sapida scientia,
secundum illud Eccli. VI, sapientia doctrinae secundum nomen eius est. (Ia q. 43 a. 5 ad 2)
2 — Door de genade wordt de ziel gelijkvormig aan God. Opdat dan een goddelijke Persoon
zou gezonden worden door de genade, is het vereist dat degene, tot wie Hij wordt gezonden,
door genadegaven zou gelijkvormig worden aan de gezonden goddelijke Persoon. Daar
nu de Heilige Geest Liefde is, wordt de ziel door de gave van liefde gelijkvormig
aan de Heilige Geest. De zending van de Heilige Geest wordt daarom beschouwd met het
oog op de gave van liefde. De Zoon echter is het Woord, niet om 't even hetwelk, maar
het Woord dat Liefde aanademt. Daarom zegt Augustinus in het 9e boek Over de Drievuldigheid
(10e H.) : « Het Woord waarop we doelen is kennis met liefde ». Niet volgens om ’t
even welke volmaaktheid van het verstand dus wordt de Zoon gezonden, maar volgens
die verstandsverlichting die in liefdegevoelens overslaat, zoals we lezen bij Joannes
(6, 45) : « Al wie naar de Vader geluisterd heeft en door Hem onderwezen is, komt
naar Mij », en in de Psalm (38, 4) : « In mijne overweging vlamt het vuur op ». En
daarom drukt Augustinus er op (t. a. pl., Antw. op de 1e B.) dat de Zoon gezonden
wordt « wanneer Hij door iemand gekend en waargenomen wordt ». Waarnemen beduidt immers
een kennis door ondervinding. En deze wordt in eigenlijke zin wijsheid genoemd, wat
naar 'n verklaring van het Latijnse « sapientia » (wijsheid) hetzelfde is als smaakvolle
wetenschap, naar dit woord van de Ecclesiasticus (6, 23) : « De wijsheid van de lering
draagt wel haar naam ».
Ad tertium dicendum quod, cum missio importet originem personae missae et inhabitationem
per gratiam, ut supra dictum est, si loquamur de missione quantum ad originem, sic
missio filii distinguitur a missione spiritus sancti, sicut et generatio a processione.
Si autem quantum ad effectum gratiae, sic communicant duae missiones in radice gratiae,
sed distinguuntur in effectibus gratiae, qui sunt illuminatio intellectus, et inflammatio
affectus. Et sic manifestum est quod una non potest esse sine alia, quia neutra est
sine gratia gratum faciente, nec una persona separatur ab alia. (Ia q. 43 a. 5 ad 3)
3 — Oorsprong van de gezonden Persoon en inwoning door genade liggen besloten in het begrip
zending, zoals boven gezegd werd (1e en 3e Art.). Leggen wij nu bij « zending » de
nadruk op « oorsprong », dan zijn de zendingen van Zoon en Heiligen Geest onderscheiden,
evenals voortbrenging en voortkomst. Leggen wij echter meer klem op het genade-uitwerksel,
zo komen beide zendingen overeen in de genade waarin ze wortelen, maar zijn onderscheiden
in de genade-uitwerkselen: de verlichting van het verstand en het ontvlammen van het
gemoed. Hieruit blijkt dat de ene zending niet zijn kan zonder de andere, daar geen
van beiden zonder de heiligmakende genade geschiedt en de ene Persoon niet van de
andere kan gescheiden worden.
Articulus 6. Wordt de onzichtbare zending gericht tot allen die de genade delen?
Ad sextum sic proceditur. Videtur quod missio invisibilis non fiat ad omnes qui sunt
participes gratiae. Patres enim veteris testamenti gratiae participes fuerunt. Sed
ad illos non videtur fuisse facta missio invisibilis, dicitur enim Ioan. VII, nondum
erat spiritus datus, quia nondum erat Iesus glorificatus. Ergo missio invisibilis
non fit ad omnes qui sunt participes gratiae. (Ia q. 43 a. 6 arg. 1)
1 — Men beweert dat de onzichtbare zending niet gericht wordt tot allen die de genade
delen. De Vaders uit het Oude Verbond hadden deel aan de genade. Welnu, de onzichtbare
zending, zo lijkt het, was niet tot hen gericht. Joannes zegt immers (7, 39) : « De
Geest was nog niet gegeven, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was ». Dus wordt de
onzichtbare zending niet gericht tot allen die de genade delen.
Praeterea, profectus in virtute non est nisi per gratiam. Sed missio invisibilis non
videtur attendi secundum profectum virtutis, quia profectus virtutis videtur esse
continuus, cum caritas semper aut proficiat aut deficiat; et sic missio esset continua.
Ergo missio invisibilis non fit ad omnes participes gratiae. (Ia q. 43 a. 6 arg. 2)
2 — Geen vooruitgang in deugd, tenzij door genade. De onzichtbare zending nu schijnt niet
te beantwoorden aan de vooruitgang in deugd die ons als ononderbroken voorkomt, daar
de liefde onophoudelijk vermeerdert of vermindert: zo zou de zending ononderbroken
zijn. Dus wordt de onzichtbare zending niet tot allen gericht die de genade delen.
Praeterea, Christus et beati plenissime habent gratiam. Sed ad eos non videtur fieri
missio, quia missio fit ad aliquid distans; Christus autem, secundum quod homo, et
omnes beati perfecte sunt uniti Deo. Non ergo ad omnes participes gratiae fit missio
invisibilis. (Ia q. 43 a. 6 arg. 3)
3 — Christus en de gelukzaligen hebben de volheid van genade. Geen zending nochtans lijkt
tot hen gericht. Want een zending is gericht tot iets dat verwijderd is. Christus
echter als mens en al de gelukzaligen zijn volmaakt met God verenigd. Dus niet tot
allen die de genade delen wordt de onzichtbare zending gericht.
Praeterea, sacramenta novae legis continent gratiam. Nec tamen ad ea dicitur fieri
missio invisibilis. Non ergo ad omnia quae habent gratiam, fit missio invisibilis. (Ia q. 43 a. 6 arg. 4)
4 — De Sacramenten van de Nieuwe Wet bevatten de genade. Toch zegt men niet dat tot hen
een onzichtbare zending gericht wordt. Dus niet tot al wat genade heeft wordt een
onzichtbare zending gericht.
Sed contra est quod, secundum Augustinum, missio invisibilis fit ad sanctificandam
creaturam. Omnis autem creatura habens gratiam sanctificatur. Ergo ad omnem creaturam
huiusmodi fit missio invisibilis. (Ia q. 43 a. 6 s. c.)
Daartegenover staat echter dat, zoals Augustinus zegt (Over de Drievuldigheid, 15e
B., 27e H.), de onzichtbare zending geschiedt « tot heiliging van het schepsel ».
Welnu elk schepsel dat de genade bezit, wordt geheiligd. Dus wordt tot al deze schepselen
een onzichtbare zending gericht.
Respondeo dicendum quod, sicut supra dictum est, missio de sui ratione importat quod
ille qui mittitur vel incipiat esse ubi prius non fuit, sicut accidit in rebus creatis;
vel incipiat esse ubi prius fuit, sed quodam modo novo, secundum quod missio attribuitur
divinis personis. Sic ergo in eo ad quem fit missio, oportet duo considerare, scilicet
inhabitationem gratiae, et innovationem quandam per gratiam. Ad omnes ergo fit missio
invisibilis, in quibus haec duo inveniuntur. (Ia q. 43 a. 6 co.)
Zoals boven gezegd werd (1e Art), behelst zending, naar het begrip, dat hij die gezonden
wordt daar aanvangt te zijn waar hij eerst niet was, zoals bij geschapen dingen gebeurt,
of wel dat hij begint te zijn, maar op nieuwe wijze, daar waar hij te voren reeds
was en zo wordt zending aan de goddelijke Personen toegeschreven. Twee dingen moeten
daarom in aanmerking komen in hem tot wie een zending gericht wordt: inwoning en nieuwheid
door genade. Tot allen dus bij wie deze twee dingen worden aangetroffen wordt de onzichtbare
zending gericht.
Ad primum ergo dicendum quod missio invisibilis est facta ad patres veteris testamenti.
Unde dicit Augustinus, IV de Trin., quod secundum quod filius mittitur invisibiliter,
fit in hominibus aut cum hominibus; hoc autem antea factum est in patribus et prophetis.
Quod ergo dicitur, nondum erat datus spiritus, intelligitur de illa datione cum signo
visibili, quae facta est in die Pentecostes. (Ia q. 43 a. 6 ad 1)
1 — Tot de Vaders van het Oude Verbond werd een onzichtbare zending gericht. Daarom zegt
Augustinus in het 4e boek Over de Drievuldigheid (20e H.) : « Door zijn onzichtbare
zending komt de Zoon in de mensen of onder hen. Dit nu gebeurde eertijds bij Vaders
en Profeten ». Wanneer dan gezegd wordt « de Geest was nog niet gegeven », dan wordt
de schenking bedoeld die gepaard ging met een zichtbaar teken op Pinksterdag.
Ad secundum dicendum quod etiam secundum profectum virtutis, aut augmentum gratiae,
fit missio invisibilis. Unde Augustinus dicit, IV de Trin., quod tunc cuiquam mittitur
filius, cum a quoquam cognoscitur atque percipitur, quantum cognosci et percipi potest
pro captu vel proficientis in Deum, vel perfectae in Deo animae rationalis. Sed tamen
secundum illud augmentum gratiae praecipue missio invisibilis attenditur, quando aliquis
proficit in aliquem novum actum, vel novum statum gratiae, ut puta cum aliquis proficit
in gratiam miraculorum aut prophetiae, vel in hoc quod ex fervore caritatis exponit
se martyrio, aut abrenuntiat his quae possidet, aut quodcumque opus arduum aggreditur. (Ia q. 43 a. 6 ad 2)
2 — Ook door vooruitgang in deugd of vermeerdering van genade geschiedt de onzichtbare
zending. Daarom zegt Augustinus in het 4e boek Over de Drievuldigheid (t. a. pl.)
: De Zoon « wordt tot iemand gezonden, wanneer Hij door iemand gekend en waargenomen
wordt, voor zover het vermogen van een redelijke ziel, die naar God opgaat of met
Hem volmaakt één is, toelaat Hem te kennen en waar te nemen ». Nochtans spreekt men
van onzichtbare zending vooral bij die genade-vermeerdering die iemand aanzet tot
een nieuwe daad of hem verheft tot een nieuwen staat van genade, onder meer als iemand
de genade van mirakelen of profetie ontvangt of in de vurigheid van zijn liefde zich
blootstelt aan de marteldood of aan zijn bezit verzaakt of om ’t even welk moeilijk
werk aanvat.
Ad tertium dicendum quod ad beatos est facta missio invisibilis in ipso principio
beatitudinis. Postmodum autem ad eos fit missio invisibilis, non secundum intensionem
gratiae, sed secundum quod aliqua mysteria eis revelantur de novo, quod est usque
ad diem iudicii. Quod quidem augmentum attenditur secundum extensionem gratiae ad
plura se extendentis. Ad Christum autem fuit facta invisibilis missio in principio
suae conceptionis, non autem postea, cum a principio suae conceptionis fuerit plenus
omni sapientia et gratia. (Ia q. 43 a. 6 ad 3)
3 — Bij de aanvang hunner gelukzaligheid werd tot de hemelingen een onzichtbare zending
gericht. Ook nog daarna, hoewel niet door innerlijke krachtverhoging van genade, maar
door openbaring van nieuwe geheimen, tot op de dag van het oordeel. Deze vermeerdering
bestaat in een uitbreiden van de genade tot meerdere voorwerpen. — Tot Christus echter
werd een onzichtbare zending gericht in het eerste ogenblik van zijn ontvangenis,
doch nadien niet meer, daar Hij van af het eerste ogenblik zijner ontvangenis vol
wijsheid en genade was.
Ad quartum dicendum quod gratia est in sacramentis novae legis instrumentaliter, sicut
forma artificiati est in instrumentis artis, secundum quendam decursum ab agente in
patiens. Missio autem non dicitur fieri nisi respectu termini. Unde missio divinae
personae non fit ad sacramenta, sed ad eos qui per sacramenta gratiam suscipiunt. (Ia q. 43 a. 6 ad 4)
4 — In de Sacramenten der Nieuwe Wet is de genade op werktuigelijke wijze, zoals de vorm
van het kunstwerk, door een uitvloeien uit de werkende oorzaak in het ondergaand subject,
in het werktuig van de kunstenaar is. Men spreekt echter niet van zending tenzij met
het oog op een eindterm. De goddelijke Persoon wordt dus niet tot de Sacramenten gezonden,
maar tot hen die door de Sacramenten de genade ontvangen.
Articulus 7. Komt het aan de Heiligen Geest toe op zichtbare wijze gezonden te worden?
Ad septimum sic proceditur. Videtur quod spiritui sancto non conveniat visibiliter
mitti. Filius enim, secundum quod visibiliter missus est in mundum, dicitur esse minor
patre. Sed nunquam legitur spiritus sanctus minor patre. Ergo spiritui sancto non
convenit visibiliter mitti. (Ia q. 43 a. 7 arg. 1)
1 — Men beweert dat het aan de Heilige Geest niet toekomt op zichtbare wijze gezonden
te worden. Van de Zoon immers zegt men dat Hij minder is dan de Vader voor zover Hij
op zichtbare wijze in de wereld gezonden is. Over de Heilige Geest echter leest men
nergens dat Hij minder is dan de Vader. Dus komt het aan de Heilige Geest niet toe
op zichtbare wijze gezonden te worden.
Praeterea, missio visibilis attenditur secundum aliquam creaturam visibilem assumptam,
sicut missio filii secundum carnem. Sed spiritus sanctus non assumpsit aliquam creaturam
visibilem. Unde non potest dici quod in aliquibus creaturis visibilibus sit alio modo
quam in aliis, nisi forte sicut in signo; sicut est etiam in sacramentis, et in omnibus
figuris legalibus. Non ergo spiritus sanctus visibiliter mittitur, vel oportet dicere
quod secundum omnia huiusmodi, eius missio visibilis attenditur. (Ia q. 43 a. 7 arg. 2)
2 — Men spreekt van zichtbare zending voor zover een goddelijke Persoon een zichtbaar
schepsel aanneemt, zoals de zending van de Zoon naar het vlees. Welnu de Heilige Geest
heeft geen zichtbaar schepsel aangenomen. Het gaat daarom niet aan te zeggen dat Hij
in sommige zichtbare schepselen anders aanwezig is dan in andere, tenzij misschien
als in een teken, zoals ook in de Sacramenten en in alle voorafbeeldingen uit de Wet.
Dus moet men aannemen dat juist hierin de zichtbare zending van de Heilige Geest bestaat,
of anders dat Hij niet zichtbaar gezonden wordt.
Praeterea, quaelibet creatura visibilis est effectus demonstrans totam Trinitatem.
Non ergo per illas creaturas visibiles magis mittitur spiritus sanctus quam alia persona. (Ia q. 43 a. 7 arg. 3)
3 — Elk zichtbaar schepsel is een uitwerksel dat geheel de Drievuldigheid openbaart. Door
die zichtbare schepselen dus wordt niet de Heilige Geest eerder dan een andere Persoon
gezonden.
Praeterea, filius visibiliter est missus secundum dignissimam visibilium creaturarum,
scilicet secundum naturam humanam. Si igitur spiritus sanctus visibiliter mittitur,
debuit mitti secundum aliquas creaturas rationales. (Ia q. 43 a. 7 arg. 4)
4 — De zichtbare zending van de Zoon houdt verband met het waardigste onder de zichtbare
schepselen, de menselijke natuur. Indien dus de Heilige Geest op zichtbare wijze
gezonden wordt, moest ook zijn zending verband houden met redelijke schepselen.
Praeterea, quae visibiliter fiunt divinitus, dispensantur per ministerium Angelorum,
ut Augustinus dicit, III de Trin. Si ergo aliquae species visibiles apparuerunt, hoc
factum fuit per Angelos. Et sic ipsi Angeli mittuntur, et non spiritus sanctus. (Ia q. 43 a. 7 arg. 5)
5 — Wat God op zichtbare wijze uitwerkt wordt, zoals Augustinus het zegt in het 3e boek
Over de Drievuldigheid (10e en 11e H.), door de bediening van engelen uitgevoerd.
Indien dan sommige zichtbare gedaanten aan de mensen verschenen, was het door engelen.
Zo worden dan de engelen gezonden, niet de Heilige Geest.
Praeterea, si spiritus sanctus visibiliter mittatur, hoc non est nisi ad manifestandum
invisibilem missionem, quia invisibilia per visibilia manifestantur. Ergo ad quem
missio invisibilis facta non fuit, nec missio visibilis fieri debuit, et ad omnes
ad quos fit missio invisibilis, sive in novo sive in veteri testamento, missio visibilis
fieri debet, quod patet esse falsum. Non ergo spiritus sanctus visibiliter mittitur. (Ia q. 43 a. 7 arg. 6)
6 — Indien de Heilige Geest op zichtbare wijze gezonden wordt, dan gebeurt dit alleen
ter openbaring van een onzichtbare zending. Het onzichtbare immers wordt door het
zichtbare geopenbaard. Tot wie dan geen onzichtbare zending werd gericht, moest ook
geen zichtbare geschieden; tot allen, tot wie — zo in het Oude als in het Nieuwe Verbond
— een onzichtbare zending geschiedde, moest ook een zichtbare gericht worden. Dit
nu is klaarblijkelijk vals. Dus wordt de Heilige Geest niet zichtbaar gezonden.
Sed contra est quod dicitur Matth. III, quod spiritus sanctus descendit super dominum
baptizatum in specie columbae. (Ia q. 43 a. 7 s. c.)
Daartegenover staat echter wat we lezen bij Mattheus (3, 16), dat de Heilige Geest,
bij het doopsel van de Heer, op Hem neerdaalde in de gedaante van een duif.
Respondeo dicendum quod Deus providet omnibus secundum uniuscuiusque modum. Est autem
modus connaturalis hominis, ut per visibilia ad invisibilia manuducatur, ut ex supra
dictis patet, et ideo invisibilia Dei oportuit homini per visibilia manifestari. Sicut
igitur seipsum Deus, et processiones aeternas personarum, per creaturas visibiles,
secundum aliqua indicia, hominibus quodammodo demonstravit; ita conveniens fuit ut
etiam invisibiles missiones divinarum personarum secundum aliquas visibiles creaturas
manifestarentur. Aliter tamen filius et spiritus sanctus. Nam spiritui sancto, inquantum
procedit ut amor, competit esse sanctificationis donum, filio autem, inquantum est
spiritus sancti principium, competit esse sanctificationis huius auctorem. Et ideo
filius visibiliter missus est tanquam sanctificationis auctor, sed spiritus sanctus
tanquam sanctificationis indicium. (Ia q. 43 a. 7 co.)
God voorziet in alles naar de eis van elke natuur. Nu stemt het met de natuur van
de mens overeen door zichtbare dingen tot de onzichtbare gevoerd te worden, zoals
blijkt uit wat boven gezegd is (12e Kw., 12e Art.). Daarom moest het onzichtbare in
God door zichtbare dingen aan de mens worden bekend gemaakt. Zoals God dan zichzelf
en het eeuwige voortkomen van de Personen enigszins heeft doen kennen door sommige
aanwijzingen in de zichtbare schepselen, zo ook was het wenselijk dat de onzichtbare
zendingen van de goddelijke Personen door sommige zichtbare schepselen zouden worden
geopenbaard. — Toch niet de Zoon op dezelfde wijze als de Heilige Geest. Want de Heilige
Geest is heiligmakende gave, voorzover Hij als Liefde voortkomt; de Zoon echter, als
beginsel van de Heilige Geest, is de Bewerker van deze heiligmaking. Daarom werd de
Zoon op zichtbare wijze gezonden als Bewerker van de heiligmaking, de Heilige Geest
echter als het teken ervan.
Ad primum ergo dicendum quod filius creaturam visibilem in qua apparuit, in unitatem
personae assumpsit, sic ut quod de illa creatura dicitur, de filio Dei dici possit.
Et sic, ratione naturae assumptae, filius dicitur minor patre. Sed spiritus sanctus
non assumpsit creaturam visibilem in qua apparuit, in unitatem personae, ut quod illi
convenit, de illo praedicetur. Unde non potest dici minor patre propter visibilem
creaturam. (Ia q. 43 a. 7 ad 1)
1 — De Zoon heeft het zichtbaar schepsel waarin Hij verscheen, in de éénheid van zijn
persoon opgenomen op zulke wijze dat al wat van dat schepsel gezegd wordt van Gods
Zoon kan gezegd worden. Daarom zegt men dat de Zoon, door de natuur die Hij aannam,
minder is dan de Vader. Maar de Heilige Geest heeft het zichtbaar schepsel waarin
Hij verscheen niet opgenomen in de éénheid van zijn persoon, zo dat van Hem zou kunnen
gezegd worden wat aan dat schepsel toekomt. Daarom kan men, om het zichtbaar schepsel,
van Hem niet zeggen dat Hij minder is dan de Vader.
Ad secundum dicendum quod missio visibilis spiritus sancti non attenditur secundum
visionem imaginariam, quae est visio prophetica. Quia, ut Augustinus dicit, II de
Trin., visio prophetica non est exhibita corporeis oculis per formas corporeas, sed
in spiritu per spirituales corporum imagines, columbam vero illam et ignem oculis
viderunt quicumque viderunt. Neque iterum sic se habuit spiritus sanctus ad huiusmodi
species, sicut filius ad petram (quia dicitur, petra erat Christus). Illa enim petra
iam erat in creatura, et per actionis modum nuncupata est nomine Christi, quem significabat,
sed illa columba et ignis ad haec tantum significanda repente extiterunt. Sed videntur
esse similia flammae illi quae in rubo apparuit Moysi, et illi columnae quam populus
in eremo sequebatur, et fulgoribus ac tonitruis quae fiebant cum lex daretur in monte,
ad hoc enim rerum illarum corporalis extitit species, ut aliquid significaret, atque
praeteriret. Sic igitur patet quod missio visibilis neque attenditur secundum visiones
propheticas, quae fuerunt imaginariae, et non corporales, neque secundum signa sacramentalia
veteris et novi testamenti, in quibus quaedam res praeexistentes assumuntur ad aliquid
significandum. Sed spiritus sanctus visibiliter dicitur esse missus, inquantum fuit
monstratus in quibusdam creaturis, sicut in signis, ad hoc specialiter factis. (Ia q. 43 a. 7 ad 2)
2 — Men moet de zichtbare zending van de Heilige Geest niet opvatten als een visioen in
de verbeelding, het profetisch visioen. Want zoals Augustinus zegt in het 2e boek
Over de Drievuldigheid (6e H.), « het profetisch visioen wordt niet onder lichamelijke
gedaanten aan lichamelijke ogen voorgesteld, maar is iets geestelijks, dat de stoffelijke
dingen op geestelijke wijze voorstelt. Die echter de duif en het vuur zagen, hebben
ze met hun ogen gezien. Anders ook was de verhouding van de Heilige Geest tot die
gedaanten dan die van de Zoon tot de rots (waarvan gezegd wordt: « Die rots was Christus
»). Deze rots bestond inderdaad reeds in de schepping en om haar handeling verwierf
zij de naam van Christus dien zij voorafbeeldde. De duif echter en het vuur zijn plots
ontstaan en om alleen datgene te betekenen waarvoor zij gemaakt werden. Ze schijnen
gelijkenis te hebben met de vlam die in het braambos aan Mozes verscheen, en met de
zuil die in de woestijn het volk tot gids diende, en met de bliksem en donder die
op de berg de afkondiging van de wet begeleidden. Alleen om iets voor te stellen en
daarna te verdwijnen kregen deze dingen een lichamelijke gedaante ». — Wij mogen ons
dan de zichtbare zending niet voorstellen als profetische visioenen, die verbeeldingsvoorstellingen
waren en niet lichamelijke, noch als sacramentele tekens van Oud of Nieuw Verbond
waarbij voorafbestaande dingen gebruikt werden om iets te betekenen. De Heilige Geest
is op zichtbare wijze gezonden, voor zover Hij zich, als in een teken, vertoond heeft
in sommige schepselen die daarvoor opzettelijk het bestaan ontvingen.
Ad tertium dicendum quod, licet illas creaturas visibiles tota Trinitas operata sit,
tamen factae sunt ad demonstrandum specialiter hanc vel illam personam. Sicut enim
diversis nominibus significantur pater et filius et spiritus sanctus, ita etiam diversis
rebus significari potuerunt; quamvis inter eos nulla sit separatio aut diversitas. (Ia q. 43 a. 7 ad 3)
3 — Ofschoon die zichtbare schepselen het werk zijn van geheel de Drievuldigheid, werden
zij nochtans in het bestaan geroepen om in ’t bijzonder deze of gene Persoon te beduiden.
Immers, evenals door verschillende namen, konden Vader, Zoon en Heilige Geest ook
door verschillende dingen betekend worden, hoewel er noch scheiding noch verscheidenheid
tussen hen bestaat.
Ad quartum dicendum quod personam filii declarari oportuit ut sanctificationis auctorem,
ut dictum est, et ideo oportuit quod missio visibilis filii fieret secundum naturam
rationalem, cuius est agere, et cui potest competere sanctificare. Indicium autem
sanctificationis esse potuit quaecumque alia creatura. Neque oportuit quod creatura
visibilis ad hoc formata, esset assumpta a spiritu sancto in unitatem personae, cum
non assumeretur ad aliquid agendum, sed ad indicandum tantum. Et propter hoc etiam
non oportuit quod duraret, nisi quandiu perageret officium suum. (Ia q. 43 a. 7 ad 4)
4 — De persoon van de Zoon moest worden geopenbaard als Bewerker van heiligmaking, zoals
gezegd werd (in de Leerstelling) . Daarom moest de zichtbare zending van de Zoon geschieden
in een redelijke natuur, die tot handelen bekwaam en om te heiligen geschikt is. Om
’t even welk ander schepsel daarentegen kon teken van heiligmaking zijn. En hiertoe
was het niet nodig dat een zichtbaar schepsel, om dit doel gemaakt, door de Heilige
Geest in persoonseenheid werd aangenomen; het zou immers niet worden aangenomen om
te handelen maar alleen om iets te betekenen. — Om dezelfde reden moest het niet langer
bestaan dan nodig was om zijn taak te volbrengen.
Ad quintum dicendum quod illae creaturae visibiles formatae sunt ministerio Angelorum,
non tamen ad significandum personam Angeli, sed ad significandam personam spiritus
sancti. Quia igitur spiritus sanctus erat in illis creaturis visibilibus sicut signatum
in signo, propter hoc secundum eas spiritus sanctus visibiliter mitti dicitur, et
non Angelus. (Ia q. 43 a. 7 ad 5)
5 — Die zichtbare schepselen werden door bemiddeling van engelen gemaakt, niet echter
om de persoon van de engel maar wel om de persoon van de Heilige Geest te betekenen.
Omdat dus de Heilige Geest in die zichtbare schepselen aanwezig was zoals het betekende
in het teken, daarom zegt men dat niet de engel maar de Heilige Geest op zichtbare
wijze gezonden wordt.
Ad sextum dicendum quod non est de necessitate invisibilis missionis, ut semper manifestetur
per aliquod signum visibile exterius, sed, sicut dicitur I Cor. XII, manifestatio
spiritus datur alicui ad utilitatem, scilicet Ecclesiae. Quae quidem utilitas est,
ut per huiusmodi visibilia signa fides confirmetur et propagetur. Quod quidem principaliter
factum est per Christum et per apostolos, secundum illud Hebr. II, cum initium accepisset
enarrari per dominum, ab eis qui audierunt in nos confirmata est. Et ideo specialiter
debuit fieri missio visibilis spiritus sancti ad Christum et ad apostolos, et ad aliquos
primitivos sanctos, in quibus quodammodo Ecclesia fundabatur, ita tamen quod visibilis
missio facta ad Christum, demonstraret missionem invisibilem non tunc, sed in principio
suae conceptionis, ad eum factam. Facta autem est missio visibilis ad Christum, in
Baptismo quidem sub specie columbae, quod est animal fecundum, ad ostendendum in Christo
auctoritatem donandi gratiam per spiritualem regenerationem, unde vox patris intonuit,
hic est filius meus dilectus, ut ad similitudinem unigeniti alii regenerarentur. In
transfiguratione vero, sub specie nubis lucidae, ad ostendendam exuberantiam doctrinae,
unde dictum est, ipsum audite. Ad apostolos autem, sub specie flatus, ad ostendendam
potestatem ministerii in dispensatione sacramentorum, unde dictum est eis, quorum
remiseritis peccata, remittuntur eis. Sed sub linguis igneis, ad ostendendum officium
doctrinae, unde dicitur quod coeperunt loqui variis linguis. Ad patres autem veteris
testamenti, missio visibilis spiritus sancti fieri non debuit quia prius debuit perfici
missio visibilis filii quam spiritus sancti, cum spiritus sanctus manifestet filium,
sicut filius patrem. Fuerunt tamen factae visibiles apparitiones divinarum personarum
patribus veteris testamenti. Quae quidem missiones visibiles dici non possunt, quia
non fuerunt factae, secundum Augustinum, ad designandum inhabitationem divinae personae
per gratiam, sed ad aliquid aliud manifestandum. (Ia q. 43 a. 7 ad 6)
6 — Altijd door een uitwendig zichtbaar teken te worden geopenbaard is voor de onzichtbare
zending geen noodzakelijkheid. Maar zoals gezegd wordt in de Eerste Brief aan de
Korinthiërs (12, 7) : « Aan ieder wordt de uiting van de Geest gegeven tot nut » van
de Kerk. Dit nut bestaat hierin dat door deze zichtbare tekens het geloof bevestigd
wordt en verspreid. Voornamelijk Christus en de Apostelen hebben dit bewerkt, zoals
de Brief aan de Hebreeën (2, 3) zegt: « Die het eerst door de Heer werd verkondigd,
onder ons bevestigd door de mannen die haar gehoord hadden ». En daarom werd de zichtbare
zending van de Heilige Geest heel in ’t bijzonder gericht tot Christus, tot de Apostelen
en tot enige heiligen uit de eerste tijden; zij waren enigszins de grondvesten van
de Kerk. De zichtbare zending tot Christus evenwel moest niet de openbaring zijn van
een onzichtbare zending die op dit ogenblik tot Hem gericht werd, maar wel van de
onzichtbare zending in het eerste ogenblik van zijn ontvangenis. Bij Christus’ doopsel
geschiedde de zichtbare zending tot Hem in de gedaante van een duif die, als vruchtbaar
dier, Christus’ macht om door geestelijke wedergeboorte genade te verlenen moest verzinnebeelden.
Daarom riep de stem van de Vader (Matth. 3, 1 7) : « Deze is mijn welbeminde Zoon
», opdat al de anderen zouden herboren worden naar het beeld van de Eniggeborene.
Bij de gedaanteverandering echter geschiedde de zichtbare zending door een lichtende
wolk, opdat daardoor de overvloedige rijkdom van Christus’ lering zou worden aangetoond.
Vandaar het woord (Matth. 17, 5) : « Luistert naar Hem ». Tot de Apostelen werd de
Heilige Geest op zichtbare wijze gezonden in de gedaante van een rukwind om de macht
tot het toedienen van de Sacramenten aan te tonen. Daarom werd tot hen gezegd (Joan.
20, 23) : « Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven ». De vurige tongen echter
beduidden het leerambt. Daarom wordt gezegd (Hand. 2, 4) : « En zij begonnen verschillende
talen te spreken ». — Tot de Vaders van het Oude Verbond echter moest de Heilige Geest
niet op zichtbare wijze gezonden worden. Want de zichtbare zending van de Zoon moest
voltrokken worden vóór de zichtbare zending van de Heilige Geest. De Heilige Geest
immers moet de Zoon bekend maken zoals de Zoon de Vader doet kennen. Toch zijn de
goddelijke Personen zichtbaar verschenen aan de Vaders van het Oude Verbond. Deze
verschijningen echter mogen geen zendingen genoemd worden, daar zij volgens Augustinus
(Over de Drievuldigheid, 2e B., 17e H.) niet geschiedden om de inwoning van een goddelijke
Persoon door de genade te beduiden, maar om iets anders bekend te maken.
Articulus 8. Wordt een goddelijke Persoon alleen gezonden door Hem uit wie Hij eeuwig voortkomt?
Ad octavum sic proceditur. Videtur quod nulla persona divina mittatur nisi ab ea a
qua procedit aeternaliter. Quia, sicut dicit Augustinus, IV de Trin., pater a nullo
mittitur, quia a nullo est. Si ergo aliqua persona divina mittitur ab alia, oportet
quod sit ab illa. (Ia q. 43 a. 8 arg. 1)
1 — Men beweert dat geen enkele goddelijke Persoon gezonden wordt tenzij door Hem uit
wie hij eeuwig voortkomt. Augustinus zegt immers, in het 4e boek Over de Drievuldigheid
(20e H.) : « De Vader wordt door niemand gezonden, daar Hij van niemand voortkomt
». Indien dus een goddelijke Persoon gezonden wordt door een ander, dan moet Hij van
Hem voortkomen.
Praeterea, mittens habet auctoritatem respectu missi. Sed respectu divinae personae
non potest haberi auctoritas nisi secundum originem. Ergo oportet quod divina persona
quae mittitur, sit a persona mittente. (Ia q. 43 a. 8 arg. 2)
2 — Hij die zendt heeft gezag over hem die gezonden wordt. Met betrekking nu tot een goddelijke
Persoon, kan er geen ander gezag zijn dan om reden van oorsprong. Bijgevolg moet de
goddelijke Persoon die gezonden wordt voortkomen van Hem die zendt.
Praeterea, si persona divina potest mitti ab eo a quo non est, nihil prohibebit dicere
quod spiritus sanctus detur ab homine, quamvis non sit ab eo. Quod est contra Augustinum,
XV de Trin. Ergo divina persona non mittitur nisi ab ea a qua est. (Ia q. 43 a. 8 arg. 3)
3 — Indien een goddelijke Persoon kan gezonden worden door iemand van wie Hij niet voortkomt,
zou niets beletten te zeggen dat de Heilige Geest, hoewel Hij niet voortkomt van de
mens, toch door hem geschonken wordt. Dit echter is strijdig met de leer van Augustinus,
in het 15e boek Over de Drievuldigheid (26e H.). Dus wordt een goddelijke Persoon
niet gezonden tenzij door degene van wie Hij voortkomt.
Sed contra est quod filius mittitur a spiritu sancto, secundum illud Isaiae XLVIII,
et nunc misit me dominus Deus, et spiritus eius. Filius autem non est a spiritu sancto.
Ergo persona divina mittitur ab ea a qua non est. (Ia q. 43 a. 8 s. c.)
Daartegenover staat echter dat de Zoon gezonden wordt door de Heilige Geest, naar
het woord van Isaïas (48, 16): « En nu heeft de Heer God en zijn Geest mij gezonden
». De Zoon echter komt niet voort van de Heilige Geest. Dus wordt een goddelijke Persoon
gezonden door een persoon waarvan Hij niet voortkomt.
Respondeo dicendum quod circa hoc inveniuntur aliqui diversimode locuti esse. Secundum
quosdam enim, persona divina non mittitur nisi ab eo a quo est aeternaliter. Et secundum
hoc, cum dicitur filius Dei missus a spiritu sancto, referendum est hoc ad humanam
naturam, secundum quam missus est ad praedicandum a spiritu sancto. Augustinus autem
dicit, II de Trin., quod filius mittitur et a se et a spiritu sancto; et spiritus
sanctus etiam mittitur et a se et a filio, ut sic mitti in divinis non conveniat cuilibet
personae, sed solum personae ab alio existenti; mittere autem conveniat cuilibet personae.
Utrumque autem habet aliquo modo veritatem. Quia cum dicitur aliqua persona mitti,
designatur et ipsa persona ab alio existens, et effectus visibilis aut invisibilis,
secundum quem missio divinae personae attenditur. Si igitur mittens designetur ut
principium personae quae mittitur, sic non quaelibet persona mittit, sed solum illa
cui convenit esse principium illius personae. Et sic filius mittitur tantum a patre,
spiritus sanctus autem a patre et filio. Si vero persona mittens intelligatur esse
principium effectus secundum quem attenditur missio, sic tota Trinitas mittit personam
missam. Non autem propter hoc homo dat spiritum sanctum, quia nec effectum gratiae
potest causare. (Ia q. 43 a. 8 co.)
Aangaande deze kwestie werden verschillende meningen voorgestaan. Volgens sommigen
immers wordt een goddelijke Persoon alleen gezonden door de Persoon uit wie Hij eeuwig
voortkomt. Wanneer dan van de Zoon gezegd wordt dat Hij door de Heilige Geest gezonden
is, moet men dit, in deze mening althans, overbrengen op de menselijke natuur, waarin
Hij door de Heilige Geest gezonden werd om te prediken. — Augustinus echter zegt,
in het 2e boek Over de Drievuldigheid (5e H.) dat de Zoon gezonden wordt door zichzelf
en door de Heilige Geest, en de Heilige Geest eveneens door zichzelf en door de Zoon;
zodat gezonden worden, in de Godheid, niet aan ieder Persoon toekomt, maar alleen
aan Hem die uit een ander voortkomt; zenden daarentegen komt aan ieder Persoon toe.
Beide verklaringen nu houden iets van de waarheid in. Want wanneer men zegt dat een
goddelijke Persoon gezonden wordt, dan bedoelt men daardoor én de Persoon zelf die
van een anderen voortkomt, én het zichtbaar of onzichtbaar uitwerksel waardoor wij
de zending van een goddelijke Persoon kennen. Indien men dus de zender beschouwt als
beginsel van de Persoon die gezonden wordt, dan gaat het niet aan te zeggen dat ieder
Persoon zendt, maar alleen Hij die beginsel is van de gezonden Persoon. En op die
wijze wordt de Zoon alleen door de Vader gezonden, en de Heilige Geest door de Vader
en de Zoon. Beschouwt men echter de zender als beginsel van het uitwerksel dat wijst
op een zending, dan volgt hieruit dat geheel de Drievuldigheid de gezonden Persoon
zendt. — Hieruit volgt echter niet dat de mens de Heilige Geest schenkt, daar hij
zelfs geen genade-uitwerksel kan veroorzaken. En hieruit blijkt het antwoord op de
bedenkingen.
Et per hoc patet solutio ad obiecta. (Ia q. 43 a. 8 ad arg.)