Prima Pars. Quaestio 103. Het heelalbestuur in het algemeen .
Prooemium
Postquam praemissum est de creatione rerum et distinctione earum, restat nunc tertio
considerandum de rerum gubernatione. Et primo, in communi; secundo, in speciali de
effectibus gubernationis. Circa primum quaeruntur octo. Primo, utrum mundus ab aliquo
gubernetur. Secundo, quis sit finis gubernationis ipsius. Tertio, utrum gubernetur
ab uno. Quarto, de effectibus gubernationis. Quinto, utrum omnia divinae gubernationi
subsint. Sexto, utrum omnia immediate gubernentur a Deo. Septimo, utrum divina gubernatio
cassetur in aliquo. Octavo, utrum aliquid divinae providentiae contranitatur. (Ia q. 103 pr.)
Na de uiteenzetting van de schepping en het onderscheid der dingen, rest nog een derde
beschouwing, nl. over het bestuur der dingen. En wel vooreerst, in het algemeen; en
vervolgens over de gevolgen van dat bestuur in het bijzonder. Met betrekking tot het
eerste punt stellen we de volgende acht vragen: 1) Wordt het heelal door iemand bestuurd?
2) Wat is het doel van dat bestuur? 3) Is er slechts één bestuurder? 4) De gevolgen
van dit bestuur. 5) Zijn alle dingen aan het Godsbestuur onderworpen? 6) Worden alle
dingen onmiddellijk door God bestuurd? 7) Kan het Godsbestuur in het een of ander
verijdeld worden? 8) Is er iets, dat de goddelijke Voorzienigheid zou weerstreven?
Articulus 1. Wordt het heelal door iemand bestuurd?
Ad primum sic proceditur. Videtur quod mundus non gubernetur ab aliquo. Illorum enim
est gubernari, quae moventur vel operantur propter finem. Sed res naturales, quae
sunt magna pars mundi, non moventur aut operantur propter finem, quia non cognoscunt
finem. Ergo mundus non gubernatur. (Ia q. 103 a. 1 arg. 1)
1 — Men beweert, dat het heelal niet bestuurd wordt. Bestuurd worden immers die dingen,
die bewogen worden of handelen om wille van een doel. De natuurdingen echter — en
deze maken een groot gedeelte van het heelal uit — worden niet bewogen om een doel,
noch handelen daarom: zij kennen immers geen doel. Het heelal wordt derhalve niet
bestuurd.
Praeterea, eorum est proprie gubernari, quae ad aliquid moventur. Sed mundus non videtur
ad aliquid moveri, sed in se stabilitatem habet. Ergo non gubernatur. (Ia q. 103 a. 1 arg. 2)
2 — Bestuurd wordt in eigenlijke zin slechts wat ergens heen bewogen wordt. Maar de wereld
schijnt nergens heen bewogen te worden, doch stabiel te zijn: zij wordt dus niet bestuurd.
Praeterea, id quod in se habet necessitatem qua determinatur ad unum, non indiget
exteriori gubernante. Sed principaliores mundi partes quadam necessitate determinantur
ad unum in suis actibus et motibus. Ergo mundus gubernatione non indiget. (Ia q. 103 a. 1 arg. 3)
3 — Al wat in zichzelf de noodzaak draagt, die het tot iets bepaalds determineert, heeft
geen behoefte aan uitwendige leiding. Maar de voornaamste delen van het heelal worden
door zekere noodzaak in werking en beweging tot iets bepaalds gedetermineerd. Dus
heeft het heelal geen behoefte aan bestuur.
Sed contra est quod dicitur Sap. XIV, tu autem, pater, gubernas omnia providentia.
Et Boetius dicit, in libro de Consol., o qui perpetua mundum ratione gubernas. (Ia q. 103 a. 1 s. c.)
Daartegenover staat echter, wat in het Boek der Wijsheid (14, 3) gezegd wordt: “Gij
echter, Vader, bestuurt alles door uw Voorzienigheid”. En Boëtius zegt: “O Gij, die
de wereld volgens uw eeuwig plan bestuurt”.
Respondeo dicendum quod quidam antiqui philosophi gubernationem mundo subtraxerunt,
dicentes omnia fortuito agi. Sed haec positio ostenditur esse impossibilis ex duobus.
Primo quidem, ex eo quod apparet in ipsis rebus. Videmus enim in rebus naturalibus
provenire quod melius est, aut semper aut in pluribus, quod non contingeret, nisi
per aliquam providentiam res naturales dirigerentur ad finem boni, quod est gubernare.
Unde ipse ordo certus rerum manifeste demonstrat gubernationem mundi, sicut si quis
intraret domum bene ordinatam, ex ipsa domus ordinatione ordinatoris rationem perpenderet;
ut, ab Aristotele dictum, Tullius introducit in libro de natura deorum. Secundo autem
apparet idem ex consideratione divinae bonitatis, per quam res in esse productae sunt,
ut ex supra dictis patet. Cum enim optimi sit optima producere, non convenit summae
Dei bonitati quod res productas ad perfectum non perducat. Ultima autem perfectio
uniuscuiusque est in consecutione finis. Unde ad divinam bonitatem pertinet ut, sicut
produxit res in esse, ita etiam eas ad finem perducat. Quod est gubernare. (Ia q. 103 a. 1 co.)
Sommige oude wijsgeren ontzegden het heelal een bestuur, daar, naar zij beweerden,
alles door het toeval geschiedt. Maar de onmogelijkheid van deze opvatting blijkt
uit twee dingen: vooreerst uit hetgeen in de dingen zelf duidelijk is. We zien nl.,
hoe bij de natuurdingen ofwel altijd ofwel in de meeste gevallen, wat het beste is,
gebeurt: en dit zou niet het geval zijn, als de natuurdingen niet door een of andere
voorzienigheid op hun welzijn als op een doel gericht werden; en dit is bestuurd worden.
De zekere orde der dingen toont dus duidelijk een heelalbestuur aan; zoals wanneer
iemand een goed ingericht huis binnenkomt, hij uit de inrichting zelf het plan van
de inrichter afweegt, Op de tweede plaats blijkt het ook uit de beschouwing der goddelijke
Goedheid, waardoor, zoals uit hetgeen boven gezegd werd (44e Kw., 4e Art.; 45e Kw.,
2e Art.) duidelijk is, de dingen zijn voortgebracht. Omdat het “de beste eigen is
het beste voort te brengen”, is het niet in overeenstemming met de goddelijke Goedheid
de voortgebrachte dingen niet tot hun volkomenheid te brengen. De hoogste volmaaktheid
van ieder ding ligt in de bereiking van het doel. Vandaar behoort het tot de goddelijke
Goedheid om, zoals zij de dingen het aanzijn gaf, hen ook tot hun doel te brengen.
Dit is echter besturen.
Ad primum ergo dicendum quod aliquid movetur vel operatur propter finem dupliciter.
Uno modo, sicut agens seipsum in finem, ut homo et aliae creaturae rationales, et
talium est cognoscere rationem finis, et eorum quae sunt ad finem. Aliquid autem dicitur
moveri vel operari propter finem, quasi ab alio actum vel directum in finem, sicut
sagitta movetur ad signum directa a sagittante, qui cognoscit finem, non autem sagitta.
Unde sicut motus sagittae ad determinatum finem demonstrat aperte quod sagitta dirigitur
ab aliquo cognoscente; ita certus cursus naturalium rerum cognitione carentium, manifeste
declarat mundum ratione aliqua gubernari. (Ia q. 103 a. 1 ad 1)
1 — Op tweevoudige wijze wordt iets tot een doel bewogen, of handelt erom. Vooreerst zichzelf
brengend tot het doel, zoals de mens en de overige redelijke schepselen: en deze kennen
én het doel als zodanig én wat tot het doel leidt. — Vervolgens zegt men dat iets
werkt om een doel, of ertoe bewogen wordt, gedreven en gericht door een ander: zoals
een pijl naar het doelwit gedreven wordt, gericht door de schutter, die het doel kent
— de pijl echter niet. Zoals dus de beweging van de pijl naar een heel bepaald doelwit
duidelijk bewijst, dat hij door een kenner gericht wordt, zo bewijst ook de zekere
loop der natuurdingen, die iedere kennis ontberen, heel duidelijk, dat de wereld volgens
een bepaald plan wordt bestuurd.
Ad secundum dicendum quod in omnibus rebus creatis est aliquid stabile, ad minus prima
materia; et aliquid ad motum pertinens, ut sub motu etiam operationem comprehendamus.
Et quantum ad utrumque, res indiget gubernatione, quia hoc ipsum quod in rebus est
stabile, in nihilum decideret (quia ex nihilo est), nisi manu gubernatoris servaretur,
ut infra patebit. (Ia q. 103 a. 1 ad 2)
2 — In alle schepselen is iets stabiels, minstens de eerste stof; en iets dat op beweging
betrekking heeft, in zover dan onder beweging ook de handeling begrepen wordt. En
voor allebei heeft het ding behoefte aan bestuur: want zelfs wat stabiel is in de
dingen, zou terugvallen in het niet (omdat het uit het niet geworden is) als het niet,
zoals later zal blijken (104e Kw., 1e Art.), door de hand van de Bestuurder behouden
werd.
Ad tertium dicendum quod necessitas naturalis inhaerens rebus quae determinantur ad
unum, est impressio quaedam Dei dirigentis ad finem, sicut necessitas qua sagitta
agitur ut ad certum signum tendat, est impressio sagittantis, et non sagittae. Sed
in hoc differt, quia id quod creaturae a Deo recipiunt, est earum natura; quod autem
ab homine rebus naturalibus imprimitur praeter earum naturam, ad violentiam pertinet.
Unde sicut necessitas violentiae in motu sagittae demonstrat sagittantis directionem;
ita necessitas naturalis creaturarum demonstrat divinae providentiae gubernationem. (Ia q. 103 a. 1 ad 3)
3 — De natuurlijke noodzaak, die inherent is aan alle dingen, die tot iets bepaalds gedetermineerd
zijn, is een indruk van God, die hen op hun doel richt: zoals ook de noodzaak krachtens
welke de pijl bewogen wordt om op het gestelde doelwit af te gaan, een indruk is van
de schutter, niet van de pijl. Dit echter is het onderscheid: wat de schepselen van
God ontvangen, is hun natuur, maar wat door de mens in de natuurdingen buiten hun
natuur wordt uitgewerkt, is dwang. Zoals dus de dwangnoodzaak in de beweging van de
pijl de richtinggeving van de schutter doet zien, zo toont de natuurnoodzaak in de
schepselen de leiding der goddelijke Voorzienigheid.
Articulus 2. Wat is het doel van dat bestuur?
Ad secundum sic proceditur. Videtur quod finis gubernationis mundi non sit aliquid
extra mundum existens. Illud enim est finis gubernationis rei, ad quod res gubernata
perducitur. Sed illud ad quod res aliqua perducitur, est aliquod bonum in ipsa re,
sicut infirmus perducitur ad sanitatem, quae est aliquod bonum in ipso. Ergo finis
gubernationis rerum non est aliquod bonum extrinsecum, sed aliquod bonum in ipsis
rebus existens. (Ia q. 103 a. 2 arg. 1)
1 — Men beweert, dat het doel van het heelalbestuur niet iets is buiten het heelal. Dat
immers is het doel van de besturing van één zaak, waartoe de bestuurde zaak geleid
wordt. Maar dat waartoe de zaak bestuurd wordt, is iets in het ding zelf: zoals een
zieke tot gezondheid gebracht wordt, wat een goed is in hem zelf. Derhalve is het
doel van het bestuur der dingen niet een of ander uiterlijk goed, maar een goed in
de dingen zelf.
Praeterea, philosophus dicit, I Ethic., quod finium quidam sunt operationes, quidam
opera, idest operata. Sed nihil extrinsecum a toto universo potest esse operatum,
operatio autem est in ipsis operantibus. Ergo nihil extrinsecum potest esse finis
gubernationis rerum. (Ia q. 103 a. 2 arg. 2)
2 — Naar de Wijsgeer beweert, zijn er “onder de doelsoorten sommige werkingen, andere
werken”, dat is, wat uitgewerkt is. Maar buiten het hele heelal kan geen enkel werk
zijn; en de werking is in de werkoorzaken zelf. Dus kan het doel van het bestuur der
dingen niet iets zijn wat daarbuiten staat.
Praeterea, bonum multitudinis videtur esse ordo et pax, quae est tranquillitas ordinis.
Ut Augustinus dicit XIX de Civ. Dei. Sed mundus in quadam rerum multitudine consistit.
Ergo finis gubernationis mundi est pacificus ordo, qui est in ipsis rebus. Non ergo
finis gubernationis rerum est quoddam bonum extrinsecum. (Ia q. 103 a. 2 arg. 3)
3 — Het welzijn der menigte schijnt orde en vrede te zijn, die, naar Augustinus zegt,
de “rust der orde” is. Maar de wereld bestaat uit een bepaalde veelheid van dingen.
Het doel van het heelalbestuur is derhalve de vredige orde, die in de dingen zelf
is. Het doel van het bestuur der dingen is derhalve geen goed, dat daarbuiten staat.
Sed contra est quod dicitur Prov. XVI, universa propter se operatus est dominus. Ipse
autem est extra totum ordinem universi. Ergo finis rerum est quoddam bonum extrinsecum. (Ia q. 103 a. 2 s. c.)
Daartegenover staat echter wat in het Boek der Spreuken (16. 4) gezegd wordt: “De
Heer heeft alles gemaakt om Zichzelf”. Hij echter staat buiten heel de orde van het
heelal. Derhalve is het doel der dingen een goed, dat daarbuiten staat.
Respondeo dicendum quod, cum finis respondeat principio, non potest fieri ut, principio
cognito, quid sit rerum finis ignoretur. Cum igitur principium rerum sit aliquid extrinsecum
a toto universo, scilicet Deus, ut ex supra dictis patet; necesse est quod etiam finis
rerum sit quoddam bonum extrinsecum. Et hoc ratione apparet. Manifestum est enim quod
bonum habet rationem finis. Unde finis particularis alicuius rei est quoddam bonum
particulare, finis autem universalis rerum omnium est quoddam bonum universale. Bonum
autem universale est quod est per se et per suam essentiam bonum, quod est ipsa essentia
bonitatis, bonum autem particulare est quod est participative bonum. Manifestum est
autem quod in tota universitate creaturarum nullum est bonum quod non sit participative
bonum. Unde illud bonum quod est finis totius universi, oportet quod sit extrinsecum
a toto universo. (Ia q. 103 a. 2 co.)
Daar het doel aan het beginsel beantwoordt, is het uitgesloten, dat bij kennis van
het beginsel niet geweten wordt, wat het doel der dingen is. Daar dus het beginsel
der dingen, nl. God, buiten heel het heelal staat, zoals uit hetgeen boven gezegd
werd blijkt (44e Kw. 1e Art.), is noodzakelijk ook het doel der dingen een goed dat
daarbuiten staat. En dit blijkt uit de definitie. Het is duidelijk, dat het goede
doelkarakter heeft. Zodoende is het particuliere doel van een of ander ding een particulier
goed; maar het algemene doel van alle dingen, een algemeen goed. Algemeen goed is
echter wat krachtens zichzelf en door eigen wezenheid goed is, nl. het wezen zelf
der goedheid: particulier goed echter neemt deel aan het goede. Vandaar moet het goed,
dat doel is van heel het heelal, iets zijn dat buiten het heelal staat.
Ad primum ergo dicendum quod bonum aliquod consequimur multipliciter, uno modo, sicut
formam in nobis existentem, ut sanitatem aut scientiam; alio modo, ut aliquid per
nos operatum, sicut aedificator consequitur finem faciendo domum; alio modo, sicut
aliquod bonum habitum vel possessum, ut ille qui emit, consequitur finem possidendo
agrum. Unde nihil prohibet illud ad quod perducitur universum, esse quoddam bonum
extrinsecum. (Ia q. 103 a. 2 ad 1)
1 — Op vele wijzen kunnen we een doel bereiken: eerstens, bij wijze van een vorm in ons,
als gezondheid en wetenschap; vervolgens als iets, dat door ons wordt uitgewerkt,
zoals een bouwheer zijn doel bereikt door een huis te bouwen; op een andere manier
door het hebben of bezitten van het goed, zoals de koper zijn doel bereikt door het
bezit van de akker. Er is dus niets op tegen, dat hetgeen waartoe het heelal geleid
wordt, een goed is, dat daarbuiten staat.
Ad secundum dicendum quod philosophus loquitur de finibus artium, quarum quaedam habent
pro finibus operationes ipsas, sicut citharistae finis est citharizare; quaedam vero
habent pro fine quoddam operatum, sicut aedificatoris finis non est aedificare, sed
domus. Contingit autem aliquid extrinsecum esse finem non solum sicut operatum, sed
etiam sicut possessum seu habitum, vel etiam sicut repraesentatum, sicut si dicamus
quod Hercules est finis imaginis, quae fit ad eum repraesentandum. Sic igitur potest
dici quod bonum extrinsecum a toto universo est finis gubernationis rerum sicut habitum
et repraesentatum, quia ad hoc unaquaeque res tendit, ut participet ipsum, et assimiletur
ei, quantum potest. (Ia q. 103 a. 2 ad 2)
2 — De Wijsgeer spreekt over het doel der kunsten, waarvan sommige de kunsthandeling zelve
als doel hebben: zo is het doel van de citerspeler op de citer te spelen; andere hebben
een maaksel als doel; zoals het doel van de bouwheer niet het bouwen is, maar het
bouwsel. Nu komt zulk een buitenstaand doel niet uitsluitend als uitwerksel voor,
maar ook als iets, dat men heeft of bezit, en eveneens als iets, dat uitgebeeld wordt:
zo zeggen we, dat Hercules het doel is van een beeld, dat gemaakt wordt om hem uit
te beelden. Zo nu kan men zeggen, dat het buiten heel het heelal staande goed doel
van het bestuur der dingen is, als iets dat men bezit en uitbeeldt: want ieder ding
streeft ernaar om er deel aan te hebben, en zover maar mogelijk is, erop te gelijken.
Ad tertium dicendum quod finis quidem universi est aliquod bonum in ipso existens,
scilicet ordo ipsius universi, hoc autem bonum non est ultimus finis, sed ordinatur
ad bonum extrinsecum ut ad ultimum finem; sicut etiam ordo exercitus ordinatur ad
ducem, ut dicitur in XII Metaphys. (Ia q. 103 a. 2 ad 3)
3 — Het doel van het heelal is inderdaad een goed daarin vervat, nl. de orde van het heelal:
maar dit goed is geen einddoel, doch wordt op het daarbuiten staande goed gericht
als op het einddoel, zoals ook de orde in een leger gericht wordt op de aanvoerder,
naar gezegd wordt in de Metafysica.
Articulus 3. Is er slechts één bestuurder?
Ad tertium sic proceditur. Videtur quod mundus non gubernetur ab uno. De causa enim
per effectus iudicamus. Sed in gubernatione rerum apparet quod res non uniformiter
moventur et operantur, quaedam enim contingenter, quaedam vero ex necessitate, et
secundum alias diversitates. Ergo mundus non gubernatur ab uno. (Ia q. 103 a. 3 arg. 1)
1 — Men beweert, dat er niet slechts één bestuurder van het heelal is. Wij beoordelen
een ding immers naar de uitwerksels. Maar bij het wereldbestuur blijken niet alle
dingen op dezelfde wijze bewogen te worden of te handelen: sommige nl. al naar het
uitvalt, andere uit noodzaak, (weer andere) op andere manier. De wereld heeft derhalve
niet slechts één bestuurder.
Praeterea, ea quae gubernantur ab uno, a se invicem non dissentiunt nisi propter imperitiam
aut impotentiam gubernantis, quae a Deo sunt procul. Sed res creatae a se invicem
dissentiunt, et contra se invicem pugnant; ut in contrariis apparet. Non ergo mundus
gubernatur ab uno. (Ia q. 103 a. 3 arg. 2)
2 — Dingen, die één bestuurder hebben komen niet met elkaar in strijd, dan door gebrek
aan ervaring of onmacht van de bestuurder, wat verre zij van God. Maar geschapen dingen
stemmen niet overeen, doch zijn met elkaar in strijd, zoals uit de tegenstrijdigheden
blijkt. Er is dus niet één wereldbestuurder.
Praeterea, in natura semper invenitur quod melius est. Sed melius est simul esse duos
quam unum, ut dicitur Eccle. IV. Ergo mundus non gubernatur ab uno, sed a pluribus. (Ia q. 103 a. 3 arg. 3)
3 — In de natuur vindt men altijd het betere. Maar naar in de Prediker (4. 9) gezegd wordt,
“is het beter dat twee tezamen zijn, dan één alleen”. Derhalve wordt het heelal niet
door één, maar door meerderen bestuurd.
Sed contra est quod unum Deum et unum dominum confitemur; secundum illud apostoli
I ad Cor. VIII, nobis est unus Deus, pater, et dominus unus. Quorum utrumque ad gubernationem
pertinet, nam ad dominum pertinet gubernatio subditorum; et Dei nomen ex providentia
sumitur, ut supra dictum est. Ergo mundus gubernatur ab uno. (Ia q. 103 a. 3 s. c.)
Daartegenover staat echter, dat wij één God en één Heer belijden, naar het woord van
de Apostel: “Voor ons is er slechts één God, de Vader, en één Heer” (1 Cor. 8. 6).
Deze beide namen houden verband met bestuur: want bij de heer behoort de leiding der
ondergeschikten, en de naam God wordt, zoals boven gezegd is (13e Kw. 8e Art.), ontleend
aan voorzienigheid. Derhalve is er slechts één wereldbestuurder.
Respondeo dicendum quod necesse est dicere quod mundus ab uno gubernetur. Cum enim
finis gubernationis mundi sit quod est essentialiter bonum, quod est optimum, necesse
est quod mundi gubernatio sit optima. Optima autem gubernatio est quae fit per unum.
Cuius ratio est, quia gubernatio nihil aliud est quam directio gubernatorum ad finem,
qui est aliquod bonum. Unitas autem pertinet ad rationem bonitatis; ut Boetius probat,
in III de Consol., per hoc quod. Sicut omnia desiderant bonum, ita desiderant unitatem,
sine qua esse non possunt. Nam unumquodque intantum est, inquantum unum est, unde
videmus quod res repugnant suae divisioni quantum possunt, et quod dissolutio uniuscuiusque
rei provenit ex defectu illius rei. Et ideo id ad quod tendit intentio multitudinem
gubernantis, est unitas sive pax. Unitatis autem causa per se est unum. Manifestum
est enim quod plures multa unire et concordare non possunt, nisi ipsi aliquo modo
uniantur. Illud autem quod est per se unum, potest convenientius et melius esse causa
unitatis, quam multi uniti. Unde multitudo melius gubernatur per unum quam per plures.
Relinquitur ergo quod gubernatio mundi, quae est optima, sit ab uno gubernante. Et
hoc est quod philosophus dicit in XII Metaphys., entia nolunt disponi male, nec bonum
pluralitas principatuum, unus ergo princeps. (Ia q. 103 a. 3 co.)
Het is absoluut noodzakelijk te zeggen, dat er slechts één wereldbestuurder is. Daar
immers het doel van het wereldbestuur iets is, dat bij eigen wezenheid goed is — en
dat is het allerbeste — is noodzakelijk ook het wereldbestuur allervolmaaktst. Het
volmaaktste bestuur echter berust bij één bestuurder. De reden hiervan is, dat bestuur
niets anders is dan de leiding der bestuurde dingen naar hun doel, dat een goed is.
De eenheid, echter behoort tot het wezen zelf der goedheid, zoals Boëtius hieruit
bewijst, dat gelijk alle dingen het goede begeren, zo ook hun eenheid, zonder welke
ze niet kunnen zijn. Want ieder ding is slechts in zover als het één is: vandaar zien
we, dat alle dingen zich zoveel ze kunnen tegen hun verdeling verzetten, en aan de
ontbinding van ieder ding, eigen te kort schieten ten grondslag ligt. Vandaar gaat
de intentie van iemand, die een veelheid bestuurt, naar eenheid of vrede uit. De eigen
oorzaak echter van eenheid is wat één is. Het is toch duidelijk, dat meerderen velen
niet kunnen verenigen en tot overeenstemming brengen, tenzij ze zelf op de een of
andere manier één zijn. Wat echter op zichzelf één is, kan geschikter en beter oorzaak
van eenheid zijn, dan velen, die slechts verenigd zijn. Een veelheid zal dus beter
door één dan door velen bestuurd worden. — Zo rest dus, dat het heelalbestuur, dat
allervolmaaktst is, door één bestuurder geschiedt. En dit is juist wat de Wijsgeer
zegt: “De dingen willen niet verkeerd gedisponeerd worden, en opdat dus de veelheid
der regeerders het goede niet wegneemt: zij één de regeerder”.
Ad primum ergo dicendum quod motus est actus mobilis a movente. Difformitas ergo motuum
est ex diversitate mobilium, quam requirit perfectio universi, ut supra dictum est;
non ex diversitate gubernantium. (Ia q. 103 a. 3 ad 1)
1 — Beweging is de “actualiteit, die het beweegbare van de beweger ontvangt”. De verscheidenheid
dus der bewegingen stamt uit de verscheidenheid der beweegbare dingen, welke, zoals
boven gezegd (47e Kw. 1e en 2e Art.; 48e Kw. 2e Art.), de volkomenheid van het heelal
vraagt; niet echter ontstaat deze uit de verscheidenheid der bestuurders.
Ad secundum dicendum quod contraria, etsi dissentiant quantum ad fines proximos, conveniunt
tamen quantum ad finem ultimum, prout concluduntur sub uno ordine universi. (Ia q. 103 a. 3 ad 2)
2 — Tegengestelden komen weliswaar niet betreffende het naaste doel overeen, maar wel
betreffende het laatste doel, in zover ze in één orde van het heelal besloten zijn.
Ad tertium dicendum quod in particularibus bonis duo sunt meliora quam unum, sed ei
quod est essentialiter bonum, non potest fieri aliqua additio bonitatis. (Ia q. 103 a. 3 ad 3)
3 — In de orde van het particuliere goed zijn twee beter dan één; maar geen toevoeging
van goedheid kan plaats hebben bij datgene, wat krachtens eigen wezenheid goed is.
Articulus 4. De gevolgen van dit bestuur
Ad quartum sic proceditur. Videtur quod effectus gubernationis mundi sit unus tantum,
et non plures. Effectus enim gubernationis esse videtur id quod per gubernationem
in rebus gubernatis causatur. Hoc autem est unum, scilicet bonum ordinis; ut in exercitu
patet. Ergo gubernationis mundi est unus effectus. (Ia q. 103 a. 4 arg. 1)
1 — Men beweert, dat er slechts één gevolg van het heelalbestuur is, en niet meerdere.
Het gevolg immers van een bestuur schijnt te zijn wat door het bestuur in de bestuurde
dingen veroorzaakt wordt. En dit is slechts één, nl. het goed der orde, zoals bij
een leger duidelijk is. Dus heeft het heelalbestuur slechts één gevolg.
Praeterea, ab uno natum est unum tantum procedere. Sed mundus gubernatur ab uno, ut
ostensum est. Ergo et gubernationis effectus est unus tantum. (Ia q. 103 a. 4 arg. 2)
2 — Uiteraard komt van één slechts één voort. Maar de wereld wordt, zoals aangetoond is
(in het vorig Art.), slechts door één bestuurd. Dus is ook het gevolg van dat bestuur
slechts één.
Praeterea, si effectus gubernationis non est unus tantum propter unitatem gubernantis,
oportet quod multiplicetur secundum multitudinem gubernatorum. Haec autem sunt nobis
innumerabilia. Ergo gubernationis effectus non possunt comprehendi sub aliquo certo
numero. (Ia q. 103 a. 4 arg. 3)
3 — Als het gevolg van het bestuur om wille van de eenheid van bestuurder niet slechts
één is, is het veelvoudig naar het veelvoud der bestuurde dingen. Maar deze kunnen
wij niet tellen. De gevolgen van het wereldbestuur kunnen dus niet in cijfers worden
uitgedrukt.
Sed contra est quod Dionysius dicit, quod deitas providentia et bonitate perfecta
omnia continet, et seipsa implet. Gubernatio autem ad providentiam pertinet. Ergo
gubernationis divinae sunt aliqui determinati effectus. (Ia q. 103 a. 4 s. c.)
Daartegenover staat echter het gezegde van Dionysius: “De Godheid omvat alles door
Voorzienigheid en volkomen Goedheid, en vervult alles van Zichzelf”. Bestuur behoort
echter bij voorzienigheid. Dus zijn de gevolgen van het Godsbestuur enkele bepaalde.
Respondeo dicendum quod effectus cuiuslibet actionis ex fine eius pensari potest,
nam per operationem efficitur ut pertingatur ad finem. Finis autem gubernationis mundi
est bonum essentiale, ad cuius participationem et assimilationem omnia tendunt. Effectus
igitur gubernationis potest accipi tripliciter. Uno modo, ex parte ipsius finis, et
sic est unus effectus gubernationis, scilicet assimilari summo bono. Alio modo potest
considerari effectus gubernationis secundum ea quibus ad Dei assimilationem creatura
perducitur. Et sic in generali sunt duo effectus gubernationis. Creatura enim assimilatur
Deo quantum ad duo, scilicet quantum ad id quod Deus bonus est, inquantum creatura
est bona; et quantum ad hoc quod Deus est aliis causa bonitatis, inquantum una creatura
movet aliam ad bonitatem. Unde duo sunt effectus gubernationis, scilicet conservatio
rerum in bono, et motio earum ad bonum. Tertio modo potest considerari effectus gubernationis
in particulari, et sic sunt nobis innumerabiles. (Ia q. 103 a. 4 co.)
De gevolgen van iedere handeling kunnen afgewogen worden naar het doel: want door
de handeling bereikt men juist, dat het doel bereikt wordt. Het doel nu van het wereldbestuur
is het wezenlijk goede, naar welks deelachtigheid en gelijkenis ieder ding streeft.
Vandaar kunnen de gevolgen van een bestuur op drie wijzen worden opgevat. Vooreerst
van de kant van het doel zelf: en zo is er slechts één gevolg van het wereldbestuur,
nl. gelijkvormig worden aan het hoogste goed. —Vervolgens kan het gevolg van het wereldbestuur
gezien worden van de kant dier dingen, waardoor het schepsel tot de Gods-gelijkenis
wordt opgevoerd. En zo zijn er, in het algemeen gesproken, twee gevolgen van dit bestuur.
Het schepsel wordt in twee dingen Godgelijkvormig: nl. in zover God goed is, en het
schepsel goed is; en in zover God oorzaak is van de goedheid van anderen, en het ene
schepsel het andere ten goede beïnvloedt. Daarom zijn er twee gevolgen van het wereldbestuur,
te weten: het behoud der dingen in hun goedheid, en hun beïnvloeding ten goede. —
Ten derde kan het gevolg van het wereldbestuur in. bijzonderheden bezien worden, maar
zo zijn de gevolgen voor ons ontelbaar.
Ad primum ergo dicendum quod ordo universi includit in se et conservationem rerum
diversarum a Deo institutarum, et motionem earum, quia secundum haec duo invenitur
ordo in rebus, secundum scilicet quod una est melior alia, et secundum quod una ab
alia movetur. (Ia q. 103 a. 4 ad 1)
1 — De orde van het heelal omvat zowel het behoud der door God gemaakte en onderscheiden
dingen, als hun beïnvloeding: want men vindt orde onder de dingen naar gelang het
ene beter is dan het andere, en het ene door het andere beïnvloed wordt. Het antwoord
op de beide andere bedenkingen blijkt uit wat gezegd is (in de leerstelling).
Ad alia duo patet responsio per ea quae dicta sunt. (Ia q. 103 a. 4 ad 2)
Articulus 5. Zijn alle dingen aan het Godsbestuur onderworpen?
Ad quintum sic proceditur. Videtur quod non omnia divinae gubernationi subdantur.
Dicitur enim Eccle. IX, vidi sub sole nec velocium esse cursum, nec fortium bellum,
nec sapientium panem, nec doctorum divitias, nec artificum gratiam, sed tempus casumque
in omnibus. Quae autem gubernationi alicuius subsunt, non sunt casualia. Ergo ea quae
sunt sub sole, non subduntur divinae gubernationi. (Ia q. 103 a. 5 arg. 1)
1 — Men beweert, dat niet alle dingen aan het Godsbestuur onderworpen zijn. In de Prediker
(9. 11) wordt gezegd: “Ik zag dat onder de zon de vluggen niet beschikken over de
loop, noch de sterken over de oorlog, noch de wijzen over het brood, noch de geleerden
over de rijkdom, noch de kunstenaars over de gunst, maar tijd en toeval over alles”.
Wat echter aan iemands bestuur onderworpen is, is niet toevallig. Niets dus van wat
er onder de zon is, is aan het Godsbestuur onderworpen.
Praeterea, apostolus, I ad Cor. IX, dicit quod non est Deo cura de bobus. Sed unicuique
est cura eorum quae gubernantur ab ipso. Non ergo omnia subduntur divinae gubernationi. (Ia q. 103 a. 5 arg. 2)
2 — De Apostel zegt, dat “God geen zorg heeft over de ossen” (1 Cor. 9. 9). Maar eenieder
heeft zorg over de dingen, die door hem bestuurd worden. Niet alles valt dus onder
het Godsbestuur.
Praeterea, illud quod seipsum gubernare potest, non videtur alterius gubernatione
indigere. Sed creatura rationalis seipsam gubernare potest, cum habeat dominium sui
actus, et per se agat; et non solum agatur ab alio, quod videtur esse eorum quae gubernantur.
Ergo non omnia subsunt divinae gubernationi. (Ia q. 103 a. 5 arg. 3)
3 — Iets dat zichzelf kan besturen, schijnt geen behoefte te hebben aan het bestuur van
een ander. Maar het redelijke schepsel kan zichzelf besturen, daar het zeggingschap
over eigen daden heeft, en uit zichzelf handelt, en niet slechts door een ander behandeld
wordt, wat schijnt toe te komen aan dingen, die bestuurd worden. Niet alles dus is
aan het Godsbestuur onderworpen.
Sed contra est quod Augustinus dicit, V de Civ. Dei, quod Deus non solum caelum et
terram, nec solum hominem et Angelum, sed nec exigui et contemptibilis animantis viscera,
nec avis pennulam, nec herbae flosculum, nec arboris folium, sine suarum partium convenientia
dereliquit. Omnia ergo eius gubernationi subduntur. (Ia q. 103 a. 5 s. c.)
Daartegenover staat echter wat Augustinus zegt: “God laat niet slechts hemel en aarde
niet zonder wat aan ieder deel toekomt, maar evenmin de ingewanden van een klein en
nietig diertje, evenmin een vogelveertje, of grasbloem, of boomblad”. Alles is dus
aan zijn bestuur onderworpen.
Respondeo dicendum quod secundum eandem rationem competit Deo esse gubernatorem rerum,
et causam earum, quia eiusdem est rem producere, et ei perfectionem dare, quod ad
gubernantem pertinet. Deus autem est causa non quidem particularis unius generis rerum,
sed universalis totius entis, ut supra ostensum est. Unde sicut nihil potest esse
quod non sit a Deo creatum, ita nihil potest esse quod eius gubernationi non subdatur.
Patet etiam hoc idem ex ratione finis. Intantum enim alicuius gubernatio se extendit,
inquantum se extendere potest finis gubernationis. Finis autem divinae gubernationis
est ipsa sua bonitas, ut supra ostensum est. Unde cum nihil esse possit quod non ordinetur
in divinam bonitatem sicut in finem, ut ex supra dictis patet; impossibile est quod
aliquod entium subtrahatur gubernationi divinae. Stulta igitur fuit opinio dicentium
quod haec inferiora corruptibilia, vel etiam singularia, aut etiam res humanae non
gubernantur a Deo. Ex quorum persona dicitur Ezech. IX, dereliquit dominus terram. (Ia q. 103 a. 5 co.)
Onder hetzelfde opzicht komt het aan God toe Maker en Bestuurder der dingen te zijn:
want degene die een ding voortbrengt, komt het ook toe het zijn volkomenheid te geven;
en dit behoort bij de bestuurder. God is echter niet slechts een particuliere oorzaak
van een of andere soort van dingen, maar de algemene oorzaak van al wat is, zoals
boven gezegd is (44e Kw. 1e en 2e Art.). Zoals dus niets zijn kan, dat niet door God
geschapen is, zo kan er ook niets zijn, dat niet aan zijn bestuur onderworpen is.
Hetzelfde blijkt uit het doelbegrip. Een bestuur strekt zich zover uit als het doel
van de bestuurder reikt. Het doel nu van het Godsbestuur is Gods eigen Goedheid, zoals
boven uiteengezet is (in het 2e Art.). Daar dus niets zijn kan, dat niet tot Gods
Goedheid als tot zijn doel geordend is, zoals uit het bovenstaande blijkt (44e Kw.
4e Art.; 43e Kw. 2e Art.), is het uitgesloten, dat ook maar een enkel ding aan het
Godsbestuur is onttrokken. Onverstandig was derhalve de mening van hen die zeiden,
dat de lagere vergankelijke dingen, of ook de individuen, of zelfs de menselijke aangelegenheden,
niet door God bestuurd worden. In hun geest staat er bij Ezechiël (9. 9): “De Heer
heeft de aarde verlaten”.
Ad primum ergo dicendum quod sub sole dicuntur esse ea quae secundum motum solis generantur
et corrumpuntur. In quibus omnibus casus invenitur; non ita quod omnia quae in eis
fiunt, sint casualia; sed quia in quolibet eorum aliquid casuale inveniri potest.
Et hoc ipsum quod aliquid casuale invenitur in huiusmodi rebus, demonstrat ea alicuius
gubernationi esse subiecta. Nisi enim huiusmodi corruptibilia ab aliquo superiori
gubernarentur, nihil intenderent, maxime quae non cognoscunt, et sic non eveniret
in eis aliquid praeter intentionem, quod facit rationem casus. Unde ad ostendendum
quod casualia secundum ordinem alicuius superioris causae proveniunt, non dicit simpliciter
quod vidit casum esse in omnibus, sed dicit tempus et casum; quia scilicet secundum
aliquem ordinem temporis, casuales defectus inveniuntur in his rebus. (Ia q. 103 a. 5 ad 1)
1 — Men zegt van de dingen, die volgens de bewegingen van de zon ontstaan en vergaan,
dat ze “onder de zon” zijn. Bij al die dingen wordt toeval gevonden; niet in deze
zin, alsof alles daarin toeval ware, maar dat bij ieder daarvan iets toevalligs gevonden
worden kan. En juist dit voorkomen van toeval bij dergelijke dingen, bewijst dat ze
aan een bestuur onderworpen zijn. Als immers die vergankelijke dingen niet door een
hoger wezen werden bestuurd, zouden ze vooral die geen kennis hebben — niets bedoelen;
en zo zou er ook niets buiten de bedoeling om gebeuren, wat juist het toevalsbegrip
uitmaakt. Om dus aan te tonen, dat die toevalligheden volgens de orde van een hogere
oorzaak gebeuren, zegt hij niet zonder meer in alles toeval te zien, maar “tijd en
toeval”, omdat nl. in deze dingen naar zekere tijdsorde toevallige tekortkomingen
gevonden worden.
Ad secundum dicendum quod gubernatio est quaedam mutatio gubernatorum a gubernante.
Omnis autem motus est actus mobilis a movente, ut dicitur in III Physic. Omnis autem
actus proportionatur ei cuius est actus. Et sic oportet quod diversa mobilia diversimode
moveantur, etiam secundum motionem unius motoris. Sic igitur secundum unam artem Dei
gubernantis, res diversimode gubernantur, secundum earum diversitatem. Quaedam enim
secundum suam naturam sunt per se agentia, tanquam habentia dominium sui actus, et
ista gubernantur a Deo non solum per hoc quod moventur ab ipso Deo in eis interius
operante, sed etiam per hoc quod ab eo inducuntur ad bonum et retrahuntur a malo per
praecepta et prohibitiones, praemia et poenas. Hoc autem modo non gubernantur a Deo
creaturae irrationales, quae tantum aguntur, et non agunt. Cum ergo apostolus dicit
quod Deo non est cura de bobus, non totaliter subtrahit boves a cura gubernationis
divinae; sed solum quantum ad modum qui proprie competit rationali creaturae. (Ia q. 103 a. 5 ad 2)
2 — Bestuur is een bepaalde verandering der bestuurde dingen door de bestuurder. Iedere
verandering is echter de “actualiteit, die het beweegbare van de beweger ontvangt”,
zoals in de Physica gezegd wordt. Iedere actualiteit is echter geproportioneerd aan
datgene waarvan het de actualiteit is. En zo moeten de onderscheiden beweegbare dingen
op onderscheiden wijze bewogen worden, ook als de beweging van slechts één beweger
voortkomt. Zo worden dus door de ene bestuurskunst van God de dingen op verscheiden
wijze naar hun eigen verscheidenheid bestuurd. Sommige handelen, volgens eigen natuur,
uit zichzelf, daar ze zeggingschap over hun daden hebben: en deze worden door God
bestuurd, niet alleen doordat Hij hen innerlijk beïnvloedend beweegt, maar ook doordat
ze door Hem ten goede geleid en van het kwade worden afgehouden, door geboden en verboden,
beloningen en straffen. Op deze manier worden echter de onredelijke schepselen, die
alleen behandeld worden maar niet handelen, niet door God bestuurd. Als dus de Apostel
zegt, dat God geen zorg voor ossen heeft, onttrekt hij de ossen niet geheel aan het
Godsbestuur, maar alleen aan die wijze, die eigen is aan het redelijke schepsel.
Ad tertium dicendum quod creatura rationalis gubernat seipsam per intellectum et voluntatem,
quorum utrumque indiget regi et perfici ab intellectu et voluntate Dei. Et ideo supra
gubernationem qua creatura rationalis gubernat seipsam tanquam domina sui actus, indiget
gubernari a Deo. (Ia q. 103 a. 5 ad 3)
3 — Het redelijke schepsel bestuurt zichzelf door verstand en wil, die er beide behoefte
aan hebben geleid en vervolmaakt te worden door het verstand en de wil van God. En
dus heeft het redelijke schepsel er boven het bestuur, waardoor het als zeggingschap
over eigen daden hebbend, zichzelf bestuurt, behoefte aan door God bestuurd te worden.
Articulus 6. Worden alle dingen onmiddellijk door God bestuurd?
Ad sextum sic proceditur. Videtur quod omnia immediate gubernentur a Deo. Gregorius
enim Nyssenus reprehendit opinionem Platonis, qui divisit providentiam in tria, primam
quidem primi Dei, qui providet rebus caelestibus, et universalibus omnibus; secundam
vero providentiam esse dixit secundorum deorum, qui caelum circumeunt, scilicet respectu
eorum quae sunt in generatione et corruptione; tertiam vero providentiam dixit quorundam
Daemonum, qui sunt custodes circa terram humanarum actionum. Ergo videtur quod omnia
immediate a Deo gubernentur. (Ia q. 103 a. 6 arg. 1)
1 — Men beweert, dat alles onmiddellijk door God bestuurd wordt. Gregorius van Nyssa keurt
namelijk de opinie van Plato af, die een drievoudige voorzienigheid aannam: vooreerst
de Voorzienigheid van de Eersten God, die zich op de hemelse en alle algemene dingen
betrekt; de tweede voorzienigheid is, naar hij zei, van de secundaire godheden, die
langs de hemel rondgaan, en betreft het ontstaan en vergaan der dingen; de derde is,
volgens zijn zeggen, der demonen, die het terrein der menselijke handelingen bewaken.
Het heeft er dus de schijn van, dat alles onmiddellijk door God wordt bestuurd.
Praeterea, melius est aliquid fieri per unum quam per multa, si sit possibile, ut
dicitur in VIII Physic. Sed Deus potest per seipsum absque mediis causis omnia gubernare.
Ergo videtur quod omnia immediate gubernet. (Ia q. 103 a. 6 arg. 2)
2 — Het is beter, dat, zo mogelijk, iets door één dan door meerderen geschiedt, zoals
in de Physica gezegd wordt. God kan echter alles zelf zonder tussen-oorzaken besturen.
Het schijnt dus dat Hij alles onmiddellijk bestuurt.
Praeterea, nihil in Deo est deficiens et imperfectum. Sed ad defectum gubernatoris
pertinere videtur quod mediantibus aliquibus gubernet, sicut rex terrenus, quia non
sufficit ad omnia agenda, nec ubique est praesens in suo regno, propter hoc oportet
quod habeat suae gubernationis ministros. Ergo Deus immediate omnia gubernat. (Ia q. 103 a. 6 arg. 3)
3 — In God is tekortkoming noch onvolmaaktheid. Maar het schijnt tekortkoming van een
bestuurder, dat hij door middel van anderen bestuurt: zo heeft een aards koning bij
zijn bestuur dienaars nodig, omdat hij niet alles zelf doen kan; noch overal in zijn
rijk aanwezig is. Dus bestuurt God alles onmiddellijk.
Sed contra est quod Augustinus dicit, in III de Trin., quemadmodum corpora crassiora
et inferiora per subtiliora et potentiora quodam ordine reguntur; ita omnia corpora
per spiritum vitae rationalem, et spiritus vitae rationalis desertor atque peccator
per spiritum vitae rationalem pium et iustum, et ille per ipsum Deum. (Ia q. 103 a. 6 s. c.)
Daartegenover staat echter, dat Augustinus zegt: “Zoals de grovere en lagere lichamelijke
dingen door de fijnere en sterkere krachtens zekere orde geleid worden, zo worden
alle lichamelijke dingen door de redelijke levensgeest bestuurd; en de afvallige en
zondige geest door de vromen en rechtvaardigen; en deze door God zelf”.
Respondeo dicendum quod in gubernatione duo sunt consideranda, scilicet ratio gubernationis,
quae est ipsa providentia; et executio. Quantum igitur ad rationem gubernationis pertinet,
Deus immediate omnia gubernat, quantum autem pertinet ad executionem gubernationis,
Deus gubernat quaedam mediantibus aliis. Cuius ratio est quia, cum Deus sit ipsa essentia
bonitatis, unumquodque attribuendum est Deo secundum sui optimum. Optimum autem in
omni genere vel ratione vel cognitione practica, qualis est ratio gubernationis, in
hoc consistit, quod particularia cognoscantur, in quibus est actus, sicut optimus
medicus est, non qui considerat sola universalia, sed qui potest etiam considerare
minima particularium; et idem patet in ceteris. Unde oportet dicere quod Deus omnium
etiam minimorum particularium rationem gubernationis habeat. Sed cum per gubernationem
res quae gubernantur sint ad perfectionem perducendae; tanto erit melior gubernatio,
quanto maior perfectio a gubernante rebus gubernatis communicatur. Maior autem perfectio
est quod aliquid in se sit bonum, et etiam sit aliis causa bonitatis, quam si esset
solummodo in se bonum. Et ideo sic Deus gubernat res, ut quasdam aliarum in gubernando
causas instituat, sicut si aliquis magister discipulos suos non solum scientes faceret,
sed etiam aliorum doctores. (Ia q. 103 a. 6 co.)
Bij het bestuur zijn twee dingen in acht te nemen: nl. het bestuursplan, en dit is
de voorzienigheid zelve, en de uitvoering daarvan. Wat het bestuursplan betreft, bestuurt
God alles onmiddellijk; wat echter de uitvoering daarvan aangaat, bestuurt God sommige
dingen door middel van andere. De reden hiervan is, dat, daar God het wezen zelf der
goedheid is, alles in hoogste graad aan God moet worden toegeschreven. Het hoogste
echter in iedere soort van plan of praktische kennis, zoals een bestuursplan is,
bestaat hierin, dat de dingen, die voorwerp der handelingen zijn, afzonderlijk gekend
worden: zo is de beste medicus niet hij, die alleen maar aan algemeenheden denkt,
maar hij, die ook oog heeft voor de kleinste bijzonderheden; en hetzelfde blijkt in
andere gevallen. Daarom moeten we zeggen, dat God een bestuursplan heeft van alles,
ook van de kleinste bijzonderheden. Daar echter door het bestuur de dingen naar hun
volkomenheid geleid moeten worden, zal het bestuur des te beter zijn, naar mate door
de bestuurder aan de bestuurde dingen een groter volkomenheid gegeven wordt. Het is
evenwel een groter volkomenheid, dat iets in zich goed is en oorzaak der goedheid
van anderen, dan wanneer het alleen maar in zich goed is. Vandaar bestuurt God de
dingen zo, dat Hij bij zijn bestuur sommige tot oorzaken van andere aanstelt: juist
als een leraar, die zijn leerlingen niet alleen knap maakt, maar tot leraren van anderen.
Ad primum ergo dicendum quod opinio Platonis reprehenditur, quia etiam quantum ad
rationem gubernationis, posuit Deum non immediate omnia gubernare. Quod patet per
hoc, quod divisit in tria providentiam, quae est ratio gubernationis. (Ia q. 103 a. 6 ad 1)
1 — De opinie van Plato wordt afgekeurd, omdat hij ook met betrekking tot het bestuursplan
van opvatting was, dat God niet onmiddellijk alles bestuurt. En dat blijkt hieruit,
dat hij de voorzienigheid, die het bestuursplan is, in drieën deelde.
Ad secundum dicendum quod, si solus Deus gubernaret, subtraheretur perfectio causalis
a rebus. Unde non totum fieret per unum, quod fit per multa. (Ia q. 103 a. 6 ad 2)
2 — Als God alleen bestuurde, zou aan de dingen de volmaaktheid van oorzaak te zijn onttrokken
worden, en dus zou niet alles beter door één geschieden, wat nu door velen gebeurt.
Ad tertium dicendum quod non solum pertinet ad imperfectionem regis terreni quod executores
habeat suae gubernationis, sed etiam ad regis dignitatem, quia ex ordine ministrorum
potestas regia praeclarior redditur. (Ia q. 103 a. 6 ad 3)
3 — Dat een aards koning uitvoerders van zijn bestuur heeft, komt niet alleen van zijn
onvolmaaktheid, maar behoort ook bij de koninklijke waardigheid: in de orde der dienaars
toch schittert de koninklijke macht meer uit.
Articulus 7. Kan het Godsbestuur in het een of ander verijdeld worden?
Ad septimum sic proceditur. Videtur quod aliquid praeter ordinem divinae gubernationis
contingere possit. Dicit enim Boetius, in III de Consol., quod Deus per bonum cuncta
disponit. Si ergo nihil in rebus contingit praeter ordinem divinae gubernationis,
sequeretur quod nihil esset malum in rebus. (Ia q. 103 a. 7 arg. 1)
1 — Men beweert, dat er iets buiten de orde van het Godsbestuur om kan gebeuren. Boëtius
zegt immers, dat “God door het goede alles beschiet”. Als er dus niets buiten de orde
van het Godsbestuur om gebeurde, zou hieruit volgen, dat er in de dingen niets verkeerds
was.
Praeterea, nihil est casuale quod evenit secundum praeordinationem alicuius gubernantis.
Si igitur nihil accidit in rebus praeter ordinem gubernationis divinae, sequitur quod
nihil in rebus sit fortuitum et casuale. (Ia q. 103 a. 7 arg. 2)
2 — Niets dat volgens het plan van een bestuurder gebeurt, is toevallig. Als dus in de
dingen niets buiten het Godsbestuur om gebeurt, volgt hieruit, dat in de dingen geen
geluk of toeval is.
Praeterea, ordo divinae gubernationis est certus et immutabilis, quia est secundum
rationem aeternam. Si igitur nihil possit contingere in rebus praeter ordinem divinae
gubernationis, sequitur quod omnia ex necessitate eveniant, et nihil sit in rebus
contingens, quod est inconveniens. Potest igitur in rebus aliquid contingere praeter
ordinem gubernationis divinae. (Ia q. 103 a. 7 arg. 3)
3 — De orde van het Godsbestuur is zeker en onveranderlijk, want zij is volgens een eeuwig
plan. Als dus in de dingen niets buiten de orde van het Godsbestuur om kan gebeuren
volgt hieruit, dat alles noodzakelijk gebeurt, en in de dingen niets geschiedt al
naar het uitvalt; maar dit klopt niet. Het is dus mogelijk, dat in de dingen iets
buiten de orde van het Godsbestuur om gebeurt.
Sed contra est quod dicitur Esther XIII, domine Deus, rex omnipotens, in ditione tua
cuncta sunt posita, et non est qui possit resistere tuae voluntati. (Ia q. 103 a. 7 s. c.)
Daartegenover staat echter wat in het Boek Esther gezegd wordt (13. 9): “Heer, God,
almachtige Koning, alles is aan uw macht onderworpen, en er is niets dat aan uw Wil
kan weerstaan”.
Respondeo dicendum quod praeter ordinem alicuius particularis causae, aliquis effectus
evenire potest; non autem praeter ordinem causae universalis. Cuius ratio est, quia
praeter ordinem particularis causae nihil provenit nisi ex aliqua alia causa impediente,
quam quidem causam necesse est reducere in primam causam universalem, sicut indigestio
contingit praeter ordinem virtutis nutritivae, ex aliquo impedimento, puta ex grossitie
cibi, quam necesse est reducere in aliquam aliam causam, et sic usque ad causam primam
universalem. Cum igitur Deus sit prima causa universalis non unius generis tantum,
sed universaliter totius entis; impossibile est quod aliquid contingat praeter ordinem
divinae gubernationis, sed ex hoc ipso quod aliquid ex una parte videtur exire ab
ordine divinae providentiae qui consideratur secundum aliquam particularem causam,
necesse est quod in eundem ordinem relabatur secundum aliam causam. (Ia q. 103 a. 7 co.)
Een gevolg kan wel ontstaan buiten de orde van een particuliere oorzaak om, maar niet
buiten de orde van de algemene oorzaak. De reden hiervan is, dat buiten de orde van
een particuliere oorzaak om niets gebeurt dan door een andere, verhinderende, oorzaak,
die echter noodzakelijk op de eerste algemene oorzaak wordt teruggebracht: zo ontstaat
indigestie buiten de orde der vertering om door een of ander beletsel b.v. zwaar voedsel,
dat weer teruggebracht moet worden op een andere oorzaak enz., tot aan de eerste algemene
oorzaak. Daar dus God de eerste algemene oorzaak is, met alleen van een enkele soort,
maar van al het bestaande, is het onmogelijk, dat er iets buiten de orde van het Godsbestuur
om gebeurt; maar uit het feit zelf, dat het een of ander gedeeltelijk aan de orde
der goddelijke Voorzienigheid schijnt te ontsnappen — in zover die orde nl. naar een
particuliere oorzaak wordt beschouwd — moet het weer volgens een andere oorzaak in
die orde terugvallen.
Ad primum ergo dicendum quod nihil invenitur in mundo quod sit totaliter malum, quia
malum semper fundatur in bono, ut supra ostensum est. Et ideo res aliqua dicitur mala,
per hoc quod exit ab ordine alicuius particularis boni. Si autem totaliter exiret
ab ordine gubernationis divinae, totaliter nihil esset. (Ia q. 103 a. 7 ad 1)
1 — Er is niets op de wereld te vinden, dat helemaal verkeerd is, omdat het kwaad altijd
in het goede gefundeerd is, zoals boven werd aangetoond (48e Kw. 3e Art.). En dus
wordt een ding verkeerd genoemd, omdat het aan de orde van een of andere particuliere
oorzaak ontsnapt. Zou het echter helemaal aan de orde van het Godsbestuur ontsnappen,
dan zou het helemaal niets meer zijn.
Ad secundum dicendum quod aliqua dicuntur esse casualia in rebus, per ordinem ad causas
particulares, extra quarum ordinem fiunt. Sed quantum ad divinam providentiam pertinet,
nihil fit casu in mundo, ut Augustinus dicit in libro octoginta trium quaest. (Ia q. 103 a. 7 ad 2)
2 — Sommige dingen worden toevallig genoemd met betrekking tot de particuliere oorzaken
buiten welker orde zij gebeuren. Maar wat de goddelijke Voorzienigheid aangaat, is
er, zoals Augustinus zegt, “niets toevalligs in de wereld”.
Ad tertium dicendum quod dicuntur aliqui effectus contingentes, per comparationem
ad proximas causas, quae in suis effectibus deficere possunt, non propter hoc quod
aliquid fieri possit extra totum ordinem gubernationis divinae. Quia hoc ipsum quod
aliquid contingit praeter ordinem causae proximae, est ex aliqua causa subiecta gubernationi
divinae. (Ia q. 103 a. 7 ad 3)
3 — Sommige gevolgen zijn al naar het uitvalt, om hun verband met de naaste oorzaken,
die in hun gevolgen kunnen te kort schieten, maar niet omdat iets buiten heel de orde
van het Godsbestuur om gebeuren kan. Want dat iets buiten de orde der naaste oorzaak
gebeurt, is door een oorzaak, die aan het Godsbestuur onderworpen is.
Articulus 8. Is er iets dat de goddelijke Voorzienigheid weerstreeft?
Ad octavum sic proceditur. Videtur quod aliquid possit reniti contra ordinem gubernationis
divinae. Dicitur enim Isaiae III, lingua eorum et adinventiones eorum contra dominum. (Ia q. 103 a. 8 arg. 1)
1 — Men beweert, dat het een of ander de orde van het Godsbestuur kan weerstreven. Bij
Isaïas (3. 8) immers wordt gezegd: “Hun woorden en hun daden zijn tegen de Heer gericht”.
Praeterea, nullus rex iuste punit eos qui eius ordinationi non repugnant. Si igitur
nihil contraniteretur divinae ordinationi, nullus iuste puniretur a Deo. (Ia q. 103 a. 8 arg. 2)
2 — Geen koning straft gerecht degenen, die zijn verordeningen niet weerstreven. Als dus
niets Gods plan weerstreeft, zou niemand gerecht door God gestraft worden.
Praeterea, quaelibet res est subiecta ordini divinae gubernationis. Sed una res ab
alia impugnatur. Ergo aliqua sunt quae contranituntur divinae gubernationi. (Ia q. 103 a. 8 arg. 3)
3 — Ieder ding is onderworpen aan het Godsbestuur. Maar het een wordt door het ander bestreden.
Dus zijn er enkele dingen, die het Godsbestuur weerstreven.
Sed contra est quod dicit Boetius, in III de Consol., non est aliquid quod summo huic
bono vel velit vel possit obsistere. Est igitur summum bonum quod regit cuncta fortiter,
suaviterque disponit; ut dicitur Sap. VIII, de divina sapientia. (Ia q. 103 a. 8 s. c.)
Daartegenover staat echter, wat Boëtius zegt: “Er is niets dat dit hoogste goed kan
of wil weerstaan. Het is dus het hoogste goed, dat alles krachtig beheerst en met
zachtheid regelt”, zoals in het Boek der Wijsheid (8. 1) over de goddelijke Wijsheid
gezegd wordt.
Respondeo dicendum quod ordo divinae providentiae dupliciter potest considerari, uno
modo in generali, secundum scilicet quod progreditur a causa gubernativa totius; alio
modo in speciali, secundum scilicet quod progreditur ex aliqua causa particulari,
quae est executiva divinae gubernationis. Primo igitur modo, nihil contranititur ordini
divinae gubernationis. Quod ex duobus patet. Primo quidem, ex hoc quod ordo divinae
gubernationis totaliter in bonum tendit, et unaquaeque res in sua operatione et conatu
non tendit nisi ad bonum, nullus enim respiciens ad malum operatur, ut Dionysius dicit.
Alio modo apparet idem ex hoc quod, sicut supra dictum est, omnis inclinatio alicuius
rei vel naturalis vel voluntaria, nihil est aliud quam quaedam impressio a primo movente,
sicut inclinatio sagittae ad signum determinatum, nihil aliud est quam quaedam impressio
a sagittante. Unde omnia quae agunt vel naturaliter vel voluntarie, quasi propria
sponte perveniunt in id ad quod divinitus ordinantur. Et ideo dicitur Deus omnia disponere
suaviter. (Ia q. 103 a. 8 co.)
De orde der goddelijke Voorzienigheid kan tweevoudig beschouwd worden: vooreerst in
het algemeen, voor zover ze nl. bij de bestuursoorzaak van het geheel begint; en vervolgens
in het bijzonder, voor zover ze bij een particuliere oorzaak begint, die de uitvoerster
van het Godsbestuur is. Op de eerste manier gezien, weerstreeft niets de orde van
het Godsbestuur. En dat blijkt op twee wijzen. Vooreerst hieruit, dat de orde van
het Godsbestuur heel en gans op het goede gericht is, terwijl ieder ding in werking
en pogen niet dan naar het goede streeft: “Niemand immers werkt met het oog op iets
kwaads”, zoals Dionysius zegt. Op een andere manier blijkt hetzelfde hieruit, dat
zoals boven gezegd (1e Art. 3e Antw.; 5e Art. 2e Antw.), iedere neiging van een ding,
hetzij natuurlijke hetzij wilsneiging, niets anders is dan een indruk van de eerste
beweger: zoals de neiging van de pijl naar het doelwit niets anders is dan de indruk
van de schutter. Vandaar dat alles wat werkt, natuurlijk of bij wilsbesluit, als vanzelf
komt tot datgene wat van Godswege verordend wordt. En daarom zeggen we, dat God alles
met zachtheid regelt.
Ad primum ergo dicendum quod dicuntur aliqui vel cogitare vel loqui vel agere contra
Deum, non quia totaliter renitantur ordini divinae gubernationis, quia etiam peccantes
intendunt aliquod bonum, sed quia contranituntur cuidam determinato bono, quod est
eis conveniens secundum suam naturam aut statum. Et ideo puniuntur iuste a Deo. (Ia q. 103 a. 8 ad 1)
1 — Men zegt van sommigen, dat ze denken of spreken of doen tegen God, niet omdat ze de
orde van het Godsbestuur geheel weerstreven, want ook de zondaars streven naar iets
goeds, maar omdat ze een bepaald goed, dat hun volgens natuur en staat betaamt, weerstreven.
Vandaar worden ze terecht door God gestraft. — En hieruit is het antwoord op de tweede
bedenking duidelijk.
Et per hoc patet solutio ad secundum. (Ia q. 103 a. 8 ad 2)
2 — Uit het feit, dat het ene ding strijdig is met het andere, blijkt dat iets de orde,
die van een particuliere oorzaak afhangt, kan weerstreven, niet echter de orde die
van de algemene oorzaak van het geheel afhangt.
Ad tertium dicendum quod ex hoc quod una res alteri contrapugnat, ostenditur quod
aliquid reniti potest ordini qui est ex aliqua causa particulari, non autem ordini
qui dependet a causa universali totius. (Ia q. 103 a. 8 ad 3)