QuaestioArticulus

Prima Pars. Quaestio 38.
Over de benaming « Gave » waarmede de Heilige Geest wordt aangeduid .

Prooemium

Consequenter quaeritur de dono. Et circa hoc quaeruntur duo. Primo, utrum donum possit esse nomen personale. Secundo, utrum sit proprium spiritus sancti. (Ia q. 38 pr.)

Nu moeten we nog de benaming « Gave » beschouwen. Daaromtrent stellen we twee vragen: 1e) Kan de term « Gave » de benaming van een Persoon zijn? 2e) Is die benaming een eigen benaming van de Heilige Geest?

Articulus 1.
Is « Gave » de benaming van een persoon?

Ad primum sic proceditur. Videtur quod donum non sit nomen personale. Omne enim nomen personale importat aliquam distinctionem in divinis. Sed nomen doni non importat aliquam distinctionem in divinis, dicit enim Augustinus, XV de Trin., quod spiritus sanctus ita datur sicut Dei donum, ut etiam seipsum det sicut Deus. Ergo donum non est nomen personale. (Ia q. 38 a. 1 arg. 1)

1 — Men beweert dat « Gave » niet een benaming is van een Persoon. Iedere persoonsbenaming wijst immers op een onderscheid in de Godheid. Welnu de benaming « Gave » wijst op geen onderscheid. Augustinus zegt immers in het 15e boek Over de Drievuldigheid (19e H.) dat de Heilige Geest « op zodanige wijze gegeven wordt als gave Gods dat Hij ook zichzelf als God geeft ». Gave is dus geen persoonsbenaming.

Praeterea, nullum nomen personale convenit essentiae divinae. Sed essentia divina est donum quod pater dat filio, ut patet per Hilarium, IX de Trin. Ergo donum non est nomen personale. (Ia q. 38 a. 1 arg. 2)

2 — Geen enkele persoonsbenaming komt aan de goddelijke wezenheid toe. Nochtans is de goddelijke wezenheid de gave die de Vader aan de Zoon geeft, zoals Hilarius zegt in het 9e boek Over de Drievuldigheid (n. 54). Gave is dus geen persoonsbenaming.

Praeterea, secundum Damascenum, nihil est subiectum aut serviens in divinis personis. Sed donum importat quandam subiectionem et ad eum cui datur, et ad eum a quo datur. Ergo donum non est nomen personale. (Ia q. 38 a. 1 arg. 3)

3 — Damascenus zegt in het boek Over het Waarachtig Geloof (3e B., 21e H.) dat er bij de goddelijke Personen noch onderwerping noch dienstbaarheid is. Welnu « gave » bevat een zekere onderwerping én ten opzichte van hem aan wie men geeft én ten opzichte van hem die geeft. Gave is dus geen persoonsbenaming.

Praeterea, donum importat respectum ad creaturam, et ita videtur de Deo dici ex tempore. Sed nomina personalia dicuntur de Deo ab aeterno, ut pater et filius. Ergo donum non est nomen personale. (Ia q. 38 a. 1 arg. 4)

4 — « Gave » sluit een verhouding in tot het schepsel en schijnt dus van God gezegd te worden met een begin in de tijd. Welnu de persoonsnamen worden van God gezegd van alle eeuwigheid af. Gave is dus geen persoonsbenaming.

Sed contra est quod Augustinus dicit, XV de Trin., sicut corpus carnis nihil aliud est quam caro, sic donum spiritus sancti nihil aliud est quam spiritus sanctus. Sed spiritus sanctus est nomen personale. Ergo et donum. (Ia q. 38 a. 1 s. c.)

Daartegenover staat echter dat Augustinus zegt in het 15e boek Over de Drievuldigheid (19e H.) : « Zoals een lichaam van vlees niets anders is dan vlees, zo is de gave van de Heilige Geest niets anders dan de Heilige Geest ». Welnu « Heilige Geest » is een persoonsbenaming en dus ook de naam « gave ».

Respondeo dicendum quod in nomine doni importatur aptitudo ad hoc quod donetur. Quod autem donatur, habet habitudinem et ad id a quo datur, et ad id cui datur, non enim daretur ab aliquo nisi esset eius; et ad hoc alicui datur, ut eius sit. Persona autem divina dicitur esse alicuius, vel secundum originem, sicut filius est patris; vel inquantum ab aliquo habetur. Habere autem dicimur id quo libere possumus uti vel frui, ut volumus. Et per hunc modum divina persona non potest haberi nisi a rationali creatura Deo coniuncta. Aliae autem creaturae moveri quidem possunt a divina persona; non tamen sic quod in potestate earum sit frui divina persona, et uti effectu eius. Ad quod quandoque pertingit rationalis creatura; ut puta cum sic fit particeps divini verbi et procedentis amoris, ut possit libere Deum vere cognoscere et recte amare. Unde sola creatura rationalis potest habere divinam personam. Sed ad hoc quod sic eam habeat, non potest propria virtute pervenire, unde oportet quod hoc ei desuper detur; hoc enim dari nobis dicitur, quod aliunde habemus. Et sic divinae personae competit dari, et esse donum. (Ia q. 38 a. 1 co.)

De benaming « gave » sluit ’n geschiktheid in om gegeven te worden. Welnu in datgene wat gegeven kan worden vinden we ’n verhouding én tot degene door wie gegeven wordt én tot degene aan wie gegeven wordt. Het zou immers niet gegeven worden door iemand van wie het niet is, en het wordt aan iemand gegeven opdat het van deze zou zijn. Van een goddelijke Persoon nu zegt men dat Hij van iemand is, of wel naar de oorsprong, zoals de Zoon van de Vader is, of wel in zover iemand Hem heeft. Iets hebben nu wil zeggen dat we over iets vrij mogen beschikken of ervan genieten zoals we willen. En op die wijze kan enkel het redelijk schepsel dat met God verenigd is een goddelijke Persoon hebben. De andere schepselen kunnen wel door een goddelijke Persoon bewogen worden, doch niet op zulke wijze dat het in hun macht zou liggen van een goddelijke Persoon te genieten of over een uitwerksel van Hem te kunnen beschikken. Het redelijk schepsel echter is soms daartoe in staat, zoals b v. wanneer het op zulke wijze deelachtig wordt aan het goddelijk Woord en aan de voortkomende Liefde dat het God vrij naar waarheid kan kennen en met oprechte liefde beminnen. Bijgevolg kan enkel en alleen een redelijk schepsel een goddelijke Persoon hebben. Nochtans tot het hebben van een goddelijke Persoon kan het niet door eigen kracht komen, doch dit moet aan het redelijk schepsel van hogerhand gegeven worden. Dat immers wordt ons gegeven, wat we van elders hebben. En op deze wijze komt het aan een goddelijke Persoon toe gegeven te worden en Gave te zijn.

Ad primum ergo dicendum quod nomen doni importat distinctionem personalem, secundum quod donum dicitur esse alicuius per originem. Et tamen spiritus sanctus dat seipsum, inquantum est sui ipsius, ut potens se uti, vel potius frui; sicut et homo liber dicitur esse sui ipsius. Et hoc est quod Augustinus dicit, super Ioan., quid tam tuum est quam tu? Vel dicendum, et melius, quod donum oportet esse aliquo modo dantis. Sed hoc esse huius dicitur multipliciter. Uno modo, per modum identitatis, sicut dicit Augustinus super Ioan., et sic donum non distinguitur a dante, sed ab eo cui datur. Et sic dicitur quod spiritus sanctus dat se. Alio modo dicitur aliquid esse alicuius ut possessio vel servus, et sic oportet quod donum essentialiter distinguatur a dante. Et sic donum Dei est aliquid creatum. Tertio modo dicitur hoc esse huius per originem tantum, et sic filius est patris, et spiritus sanctus utriusque. Inquantum ergo donum hoc modo dicitur esse dantis, sic distinguitur a dante personaliter, et est nomen personale. (Ia q. 38 a. 1 ad 1)

1 — De benaming « gave » sluit ’n onderscheid van Personen in, wanneer gave genomen wordt in de zin van iets dat door oorsprong van iemand is. En nochtans geeft de Heilige Geest zichzelf in zover Hij zichzelf toebehoort en over zichzelf vermag te beschikken of, beter gezegd, van zichzelf vermag te genieten, zoals men ook van een vrij man zegt dat hij zichzelf toebehoort. En dit is wat Augustinus bedoelt in zijn Commentaar op Joannes (29e Trakt., n. 3), waar hij schrijft : « Wat is er meer van u dan gijzelf? » — Of wel, en dat kan men nog beter zeggen, de gave moet enigszins van de gever zijn. Deze uitdrukking nu « van iemand zijn » kan in verschillende betekenissen gebezigd worden. Ten eerste kan iets van iemand zijn door identiteit, zoals Augustinus het zegt (t. a. pl.), en zo is de gave niet te onderscheiden van hem die geeft, doch wel van hem aan wie zij gegeven wordt. En in die zin zegt men dat de Heilige Geest zichzelf geeft. Ten tweede kan men ook zeggen dat iets van iemand is zoals een bezit of een dienaar; zo moet de gave iets zijn dat wezenlijk onderscheiden is van de gever. In die zin is de gave Gods iets dat geschapen is. Ten derde kan iets van iemand zijn alleen door oorsprong. Zo is de Zoon van de Vader, en de Heilige Geest van de Vader en de Zoon. In zover men dus de gave beschouwt als iets dat in deze laatste betekenis van de gever is, wordt ze als ’n persoon onderscheiden van de gever, en zo is « gave » een persoonsbenaming.

Ad secundum dicendum quod essentia dicitur esse donum patris primo modo, quia essentia est patris per modum identitatis. (Ia q. 38 a. 1 ad 2)

2 — De wezenheid wordt een gave van de Vader genoemd in de eerste betekenis, daar de wezenheid door identiteit van de Vader is.

Ad tertium dicendum quod donum, secundum quod est nomen personale in divinis, non importat subiectionem, sed originem tantum, in comparatione ad dantem. In comparatione vero ad eum cui datur, importat liberum usum vel fruitionem, ut dictum est. (Ia q. 38 a. 1 ad 3)

3 — « Gave », als persoonsbenaming in de Godheid gebezigd, sluit ten opzichte van de gever geen onderwerping doch enkel oorsprong in. Ten opzichte echter van degene aan wie ze gegeven wordt sluit ze vrijheid van gebruik of van genot in, zoals (in de Leerstelling) gezegd werd.

Ad quartum dicendum quod donum non dicitur ex eo quod actu datur, sed inquantum habet aptitudinem ut possit dari. Unde ab aeterno divina persona dicitur donum, licet ex tempore detur. Nec tamen per hoc quod importatur respectus ad creaturam, oportet quod sit essentiale, sed quod aliquid essentiale in suo intellectu includatur, sicut essentia includitur in intellectu personae, ut supra dictum est. (Ia q. 38 a. 1 ad 4)

4 — Men zegt niet van iets dat het een gave is omdat het inderdaad gegeven wordt, doch in zover het geschikt is om gegeven te worden. Daarom is de goddelijke Persoon van alle eeuwigheid af Gave, ofschoon Hij met een begin in de tijd gegeven wordt. Uit het feit nochtans dat de Gave een verhouding insluit tot het schepsel volgt niet dat ze als wezenheid moet worden opgevat, doch alleen dat haar betekenis iets insluit dat tot de wezenheid behoort, zoals ook de wezenheid vervat is in het begrip persoon, gelijk boven gezegd werd (34e Kw., 3e Art., Antw. op de 1e B.).

Articulus 2.
Is « Gave » een eigen benaming van de Heilige Geest?

Ad secundum sic proceditur. Videtur quod donum non sit proprium nomen spiritus sancti. Donum enim dicitur ex eo quod datur. Sed, sicut dicitur Isa. IX, filius datus est nobis. Ergo esse donum convenit filio, sicut spiritui sancto. (Ia q. 38 a. 2 arg. 1)

1 — Men beweert dat « Gave » niet een eigen benaming is van de Heilige Geest. Gave is iets dat gegeven wordt. Welnu bij Isaïas (9, 6) lezen we: « De Zoon werd ons gegeven ». Dus komt het zowel aan de Zoon toe als aan de Heilige Geest Gave te zijn.

Praeterea, omne nomen proprium alicuius personae significat aliquam eius proprietatem. Sed hoc nomen donum non significat proprietatem aliquam spiritus sancti. Ergo donum non est proprium nomen spiritus sancti. (Ia q. 38 a. 2 arg. 2)

2 — Iedere eigene benaming van een Persoon duidt een zijner eigenschappen aan. Welnu de benaming « gave » duidt geen enkele eigenschap aan van de Heilige Geest. Dus is « Gave » geen eigen benaming van de Heilige Geest.

Praeterea, spiritus sanctus potest dici spiritus alicuius hominis, ut supra dictum est. Sed non potest dici donum alicuius hominis, sed solum donum Dei. Ergo donum non est proprium nomen spiritus sancti. (Ia q. 38 a. 2 arg. 3)

3 — Men kan zeggen van de Heilige Geest dat Hij de geest is van een of anderen mens, zoals boven gezegd werd (36e Kw., 1e Art., Antw. op de 3e B.). Men kan echter niet zeggen dat Hij de gave is van een of anderen mens, doch alleen de gave van God. Dus is de benaming « Gave » geen eigen benaming van de Heilige Geest.

Sed contra est quod Augustinus dicit, in IV de Trin., sicut natum esse est filio a patre esse, ita spiritui sancto donum Dei esse est a patre et filio procedere. Sed spiritus sanctus sortitur proprium nomen inquantum procedit a patre et filio. Ergo et donum est proprium nomen spiritus sancti. (Ia q. 38 a. 2 s. c.)

Daartegenover staat echter dat Augustinus zegt in het 4e boek Over de Drievuldigheid (20e H.) : « Zoals het voor de Zoon hetzelfde is geboren te zijn als van de Vader te zijn, zo is het ook voor de Heilige Geest hetzelfde Gave Gods te zijn en van de Vader en de Zoon voort te komen ». Welnu de Heilige Geest bekomt een eigen naam in zover Hij van de Vader en de Zoon voortkomt. Dus is ook « Gave » een eigen benaming van de Heilige Geest.

Respondeo dicendum quod donum, secundum quod personaliter sumitur in divinis, est proprium nomen spiritus sancti. Ad cuius evidentiam, sciendum est quod donum proprie est datio irreddibilis, secundum philosophum, idest quod non datur intentione retributionis, et sic importat gratuitam donationem. Ratio autem gratuitae donationis est amor, ideo enim damus gratis alicui aliquid, quia volumus ei bonum. Primum ergo quod damus ei, est amor quo volumus ei bonum. Unde manifestum est quod amor habet rationem primi doni, per quod omnia dona gratuita donantur. Unde, cum spiritus sanctus procedat ut amor, sicut iam dictum est, procedit in ratione doni primi. Unde dicit Augustinus, XV de Trin., quod per donum quod est spiritus sanctus, multa propria dona dividuntur membris Christi. (Ia q. 38 a. 2 co.)

« Gave », als ’n persoonsbenaming in de Godheid aangewend, is een eigen benaming van de Heilige Geest. Om dit duidelijk in te zien moet men het volgende in acht nemen. Een gave is eigenlijk volgens de Wijsgeer (Over de Waarschijnlijkheidsoordeelen, 4e B., 4e H., n. 12) « wat gegeven wordt om niet meer te worden teruggegeven », d. i. iets dat niet gegeven wordt met de bedoeling daarvoor ’n vergelding te bekomen. Alzo betekent « gave » een geschenk om niet. De reden nu van een geschenk om niet is de liefde. Daarom immers geven we iemand iets om niet, omdat wij hem goed willen. Het eerste wat wij hem geven is dan ook de liefde waardoor wij hem goed willen. Dus is de liefde uiteraard de eerste gave waardoor alle andere om niet gegeven giften geschonken worden. Daar nu de Heilige Geest als Liefde voortkomt, zoals reeds gezegd werd (27e Kw., 4e Art. en 37e Kw., 1 Art.), komt Hij dus voort als eerste gave. Vandaar dat Augustinus in het 15e boek Over de Drievuldigheid (19e H.) zegt dat « door de Gave die de Heilige Geest is, aan de ledematen van Christus velerlei gaven worden uitgedeeld die voor hen geëigend zijn ».

Ad primum ergo dicendum quod, sicut filius, quia procedit per modum verbi, quod de ratione sua habet quod sit similitudo sui principii dicitur proprie imago, licet etiam spiritus sanctus sit similis patri; ita etiam spiritus sanctus, quia a patre procedit ut amor, dicitur proprie donum, licet etiam filius detur. Hoc enim ipsum quod filius datur, est ex patris amore, secundum illud Ioan. III, sic Deus dilexit mundum, ut filium suum unigenitum daret. (Ia q. 38 a. 2 ad 1)

1 — Daar de Zoon voortkomt als Woord, dat uiteraard de gelijkenis is van zijn beginsel, wordt Hij in eigenlijke zin Beeld van de Vader genoemd, hoewel ook de Heilige Geest aan de Vader gelijkvormig is. Evenzo wordt de Heilige Geest, omdat Hij als Liefde voortkomt, in eigenlijke zin Gave genoemd, hoewel ook de Zoon gegeven wordt. Want dat juist de Zoon gegeven wordt komt van de liefde van de Vader, naar deze woorden van Joannes (3, 16) : « Zo zeer heeft God de wereld bemind dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft ».

Ad secundum dicendum quod in nomine doni importatur quod sit dantis per originem. Et sic importatur proprietas originis spiritus sancti, quae est processio. (Ia q. 38 a. 2 ad 2)

2 — Het behoort tot de betekenis van « gave » iets te zijn dat door oorsprong van de gever is. En zo vervat die benaming de eigenschap van oorsprong van de Heilige Geest, nl. de voortkomst.

Ad tertium dicendum quod donum, antequam detur, est tantum dantis, sed postquam datur, est eius cui datur. Quia igitur donum non importat dationem in actu, non potest dici quod sit donum hominis; sed donum Dei dantis. Cum autem iam datum est, tunc hominis est vel spiritus vel datum. (Ia q. 38 a. 2 ad 3)

3 — Vooraleer de gave gegeven wordt, is zij van de gever alleen. Nadat ze echter gegeven is, is zij van degene aan wie ze gegeven werd. Daar « gave » dus niet noodzakelijk een inderdaad gegeven zijn insluit, kan men niet zeggen dat zij de gave is van de mens, maar de Gave van God die geeft. Wanneer ze echter inderdaad gegeven is, dan kan men spreken van een geest of gave van de mens.