Post haec considerandum est de his quae pertinent ad personam spiritus sancti. Qui
quidem non solum dicitur spiritus sanctus, sed etiam amor et donum Dei. Circa nomen
ergo spiritus sancti quaeruntur quatuor. Primo, utrum hoc nomen spiritus sanctus sit
proprium alicuius divinae personae. Secundo, utrum illa persona divina quae spiritus
sanctus dicitur, procedat a patre et filio. Tertio, utrum procedat a patre per filium.
Quarto, utrum pater et filius sint unum principium spiritus sancti. (Ia q. 36 pr.)
Nu handelen we verder over de Heilige Geest, die niet alleen « Heilige Geest » genoemd
wordt, maar ook « Liefde » en « Gave Gods ». Over de Heilige Geest stellen we vier
vragen: 1e) Is de benaming « Heilige Geest » eigen aan een Persoon? 2e) Komt de Persoon,
die Heilige Geest genoemd wordt, voort van de Vader en van de Zoon? 3e) Komt Hij voort
van de Vader door de Zoon? 4e) Zijn de Vader en de Zoon één zelfde beginsel van de
Heilige Geest?
Articulus 1. Is de benaming « Heilige Geest » eigen aan een goddelijke Persoon?
Ad primum sic proceditur. Videtur quod hoc nomen spiritus sanctus non sit proprium
nomen alicuius divinae personae. Nullum enim nomen commune tribus personis, est proprium
alicuius personae. Sed hoc nomen spiritus sanctus est commune tribus personis. Ostendit
enim Hilarius, VIII de Trin., in spiritu Dei aliquando significari patrem, ut cum
dicitur, spiritus domini super me; aliquando significari filium, ut cum dicit filius,
in spiritu Dei eiicio Daemonia, naturae suae potestate eiicere se Daemonia demonstrans;
aliquando spiritum sanctum, ut ibi, effundam de spiritu meo super omnem carnem. Ergo
hoc nomen spiritus sanctus non est proprium alicuius divinae personae. (Ia q. 36 a. 1 arg. 1)
1 — Men beweert dat de benaming « Heilige Geest » niet eigen is aan een goddelijke Persoon.
Geen enkele naam immers, die toepasselijk is op de drie Personen, kan eigen zijn aan
één Persoon. Welnu de benaming « Heilige Geest » is toepasselijk op de drie Personen.
Hilarius toont immers in het 8e boek Over de Drievuldigheid (n. 23 en 23) aan dat
de uitdrukking « Geest Gods » soms de Vader aanduidt, zoals in de woorden van Isaïas
(61, 1) : « De Geest Gods is over mij »; soms ook de Zoon, zoals in de woorden van
Christus (bij Mattheus 12, 28) : « Ik drijf de duivelen uit door de Geest Gods »,
waardoor Hij bewees dat Hij door zijn natuurlijke macht de duivelen uitdreef; soms
ook de Heilige Geest, zoals in de uitspraak van Joël (2, 28) : « Ik zal mijn Geest
over alle vlees uitstorten ». De benaming « Heilige Geest » is dus niet eigen aan
één goddelijke Persoon.
Praeterea, nomina divinarum personarum ad aliquid dicuntur, ut Boetius dicit, in libro
de Trin. Sed hoc nomen spiritus sanctus non dicitur ad aliquid. Ergo hoc nomen non
est proprium divinae personae. (Ia q. 36 a. 1 arg. 2)
2 — De namen der goddelijke Personen wijzen op de betrekkingen, zoals Boëtius zegt in
zijn boek Over de Drievuldigheid (5e H.). Welnu de benaming « Heilige Geest » duidt
geen betrekking aan en is bijgevolg niet eigen aan een goddelijke Persoon.
Praeterea, quia filius est nomen alicuius divinae personae, non potest dici filius
huius vel illius. Dicitur autem spiritus huius vel illius hominis. Ut enim habetur
Num. XI, dixit dominus ad Moysen, auferam de spiritu tuo, tradamque eis; et IV Reg.
II, requievit spiritus Eliae super Elisaeum. Ergo spiritus sanctus non videtur esse
proprium nomen alicuius divinae personae. (Ia q. 36 a. 1 arg. 3)
3 — De naam « Zoon » is eigen aan een goddelijke Persoon. Men mag dus de uitdrukking «
de Zoon van deze of gene » niet gebruiken. Men gebruikt echter wel de uitdrukking
« de geest van die of die mens », zoals voorkomt in het Boek der Getallen (11, 17)
: « De Heer zegde aan Mozes: Ik zal van uw geest nemen en aan hen geven », en in het
4e Boek der Koningen(2, 15) : « De geest van Elias rustte op Eliseus ». De benaming
« Heilige Geest » is dus niet eigen aan een goddelijke Persoon.
Sed contra est quod dicitur I Ioan. ult., tres sunt qui testimonium dant in caelo,
pater, verbum et spiritus sanctus. Ut autem Augustinus dicit, VII de Trin., cum quaeritur,
quid tres? Dicimus, tres personae. Ergo spiritus sanctus est nomen divinae personae. (Ia q. 36 a. 1 s. c.)
Daartegenover staat echter wat gezegd wordt in de Eerste Brief van Joannes (3, 7)
: « Drie zijn er die getuigenis afleggen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige
Geest ». Welnu, zoals Augustinus zegt in het 7e boek Over de Drievuldigheid (4e en
6e H.), als men vraagt: « Wat zijn die drie? », dan antwoorden we: « Drie Personen.
» De benaming « Heilige Geest » is dus de eigen naam van een goddelijke Persoon.
Respondeo dicendum quod, cum sint duae processiones in divinis, altera earum, quae
est per modum amoris, non habet proprium nomen, ut supra dictum est. Unde et relationes
quae secundum huiusmodi processionem accipiuntur, innominatae sunt, ut etiam supra
dictum est. Propter quod et nomen personae hoc modo procedentis, eadem ratione, non
habet proprium nomen. Sed sicut sunt accommodata aliqua nomina, ex usu loquentium,
ad significandum praedictas relationes, cum nominamus eas nomine processionis et spirationis,
quae, secundum proprietatem significationis, magis videntur significare actus notionales
quam relationes; ita ad significandum divinam personam quae procedit per modum amoris,
accommodatum est, ex usu Scripturae, hoc nomen spiritus sanctus. Et huius quidem convenientiae
ratio sumi potest ex duobus. Primo quidem, ex ipsa communitate eius quod dicitur spiritus
sanctus. Ut enim Augustinus dicit, XV de Trin., quia spiritus sanctus communis est
ambobus, id vocatur ipse proprie quod ambo communiter, nam et pater est spiritus,
et filius est spiritus; et pater est sanctus, et filius est sanctus. Secundo vero,
ex propria significatione. Nam nomen spiritus, in rebus corporeis, impulsionem quandam
et motionem significare videtur, nam flatum et ventum spiritum nominamus. Est autem
proprium amoris, quod moveat et impellat voluntatem amantis in amatum. Sanctitas vero
illis rebus attribuitur, quae in Deum ordinantur. Quia igitur persona divina procedit
per modum amoris quo Deus amatur, convenienter spiritus sanctus nominatur. (Ia q. 36 a. 1 co.)
Er zijn in de Godheid twee voortkomsten, waarvan de tweede, die een voortkomst is
naar de liefde, geen eigen benaming heeft, zoals boven gezegd is (27e Kw., 4e Art.,
Antw. op de 3e B.). De betrekkingen die aan deze voortkomst beantwoorden hebben dus
evenmin een eigen benaming, zoals ook boven gezegd is (28e Kw., 4e Art.). Om dezelfde
reden heeft dan ook de Persoon, die op die wijze voortkomt, geen eigen naam. Nochtans
zoals sommige benamingen door het spraakgebruik werden aangewend om die betrekkingen
aan te duiden, als b. v. de namen « voortkomst » en « aanademing », die naar hun eigenlijke
betekenis veeleer de kenmerkende persoonsdaden aanduiden dan de betrekkingen zelf,
zo wordt ook om de Persoon die naar de liefde voortkomt te betekenen de naam « Heilige
Geest » aangewend naar het spraakgebruik der Heilige Schrift. Voor de redelijkheid
van dit spraakgebruik kan men twee redenen aangeven. Ten eerste, dat door de naam
« Heilige Geest » iets gemeenschappelijks wordt uitgedrukt. Augustinus zegt immers
in het 15e boek Over de Drievuldigheid (19e H.) : « Omdat de Heilige Geest in betrekking
staat tot de twee andere Personen samen, geeft men Hem als eigen naam die welke aan
beide anderen gemeen is: want de Vader is Geest en de Zoon is Geest, en de Vader is
heilig en de Zoon is heilig. » Ten tweede, de eigenlijke betekenis van deze benaming.
Want bij stoffelijke dingen drukt het woord « geest » een zekere stuwing en beweging
uit. Zo wordt in het Latijn de tocht en de wind « spiritus » d. i. geest genoemd.
Welnu het is eigen aan de liefde de wil van de minnende te bewegen en te stuwen naar
het beminde. Wat het woord « heilig » betreft, dit wordt gebruikt voor die dingen
die naar God gericht zijn. Aangezien dus een der goddelijke Personen voortkomt als
de liefde waardoor God bemind wordt, noemt men die Persoon terecht « Heilige Geest
».
Ad primum ergo dicendum quod hoc quod dico spiritus sanctus, prout sumitur in virtute
duarum dictionum, commune est toti Trinitati. Quia nomine spiritus significatur immaterialitas
divinae substantiae, spiritus enim corporeus invisibilis est, et parum habet de materia;
unde omnibus substantiis immaterialibus et invisibilibus hoc nomen attribuimus. Per
hoc vero quod dicitur sanctus, significatur puritas divinae bonitatis. Si autem accipiatur
hoc quod dico spiritus sanctus, in vi unius dictionis, sic ex usu Ecclesiae est accommodatum
ad significandam unam trium personarum, scilicet quae procedit per modum amoris, ratione
iam dicta. (Ia q. 36 a. 1 ad 1)
1 — Indien we de benaming « Heilige Geest » nemen in de zin van twee afzonderlijke gezegden,
dan is zij toepasselijk op geheel de Drievuldigheid. Het woord « geest » betekent
dan de onstoffelijkheid van de goddelijke zelfstandigheid, daar reeds een lichamelijke
geest onzichtbaar en weinig stoffelijk is en dit woord daarom voor alle onstoffelijke
en onzichtbare zelfstandigheden wordt gebruikt. Het woord « heilig » echter zal dan
duiden op de ongereptheid van het goddelijk goed-zijn. Indien we echter de benaming
« Heilige Geest » als één gezegde beschouwen, dan dient ze, krachtens het kerkelijk
spraakgebruik, als benaming voor slechts één der drie Personen, nl. voor de Persoon
die als liefde voortkomt, om de reden die boven werd aangegeven (in de Leerstelling).
Ad secundum dicendum quod, licet hoc quod dico spiritus sanctus, relative non dicatur,
tamen pro relativo ponitur, inquantum est accommodatum ad significandam personam sola
relatione ab aliis distinctam. Potest tamen intelligi etiam in nomine aliqua relatio,
si spiritus intelligatur quasi spiratus. (Ia q. 36 a. 1 ad 2)
2 — Ofschoon in de benaming « Heilige Geest » uiteraard geen betrekkingsverhouding vervat
is, wordt ze toch als betrekkingsbenaming aangewend, in zover ze aangepast is geworden
om een Persoon te betekenen die alleen door een betrekking van de andere onderscheiden
is. Men kan nochtans een zekere betrekking onder die naam verstaan, zo we dit woord
« geest » gelijkstellen met « aangeademd ».
Ad tertium dicendum quod in nomine filii intelligitur sola relatio eius qui est a
principio, ad principium, sed in nomine patris intelligitur relatio principii; et
similiter in nomine spiritus, prout importat quandam vim motivam. Nulli autem creaturae
competit esse principium respectu alicuius divinae personae, sed e converso. Et ideo
potest dici pater noster, et spiritus noster, non tamen potest dici filius noster. (Ia q. 36 a. 1 ad 3)
3 — De benaming « Zoon » duidt enkel de betrekking aan van datgene wat van het beginsel
voortkomt tot het beginsel. De benaming « Vader » echter drukt de betrekking uit die
aan het beginsel toekomt. Zo ook de benaming « Geest », in zover deze een zekere bewegende
kracht te kennen geeft. Geen enkel schepsel nu kan beginsel zijn ten opzichte van
een goddelijke Persoon, maar wel is het tegendeel het geval. En daarom kunnen we zeggen
« onze Vader » en « onze Geest», doch niet « onze Zoon ».
Articulus 2. Komt de Heilige Geest voort van de Zoon?
Ad secundum sic proceditur. Videtur quod spiritus sanctus non procedat a filio. Quia
secundum Dionysium, non est audendum dicere aliquid de substantiali divinitate, praeter
ea quae divinitus nobis ex sacris eloquiis sunt expressa. Sed in Scriptura sacra non
exprimitur quod spiritus sanctus a filio procedat, sed solum quod procedat a patre;
ut patet Ioann. XV, spiritum veritatis, qui a patre procedit. Ergo spiritus sanctus
non procedit a filio. (Ia q. 36 a. 2 arg. 1)
1 — Men beweert dat de Heilige Geest niet voortkomt van de Zoon. Volgens Dionysius immers
in zijn boek Over de goddelijke Namen (1e H.) « moet niemand het wagen iets te zeggen
over de zelfstandige Godheid, tenzij dat wat ons door God zelf wordt voorgehouden
in de Heilige Schrift ». Welnu in de Heilige Schrift wordt niet gezegd dat de Heilige
Geest voortkomt van de Zoon, maar enkel dat Hij voortkomt van de Vader, zoals blijkt
uit Joannes (15, 26) : « De Geest der Waarheid die van de Vader voortkomt ». De Heilige
Geest komt dus niet voort van de Zoon.
Praeterea, in symbolo Constantinopolitanae synodi sic legitur, credimus in spiritum
sanctum, dominum et vivificantem, ex patre procedentem, cum patre et filio adorandum
et glorificandum. Nullo igitur modo debuit addi in symbolo nostro quod spiritus sanctus
procedat a filio, sed videntur esse anathematis rei, qui hoc addiderunt. (Ia q. 36 a. 2 arg. 2)
2 — In het Symbolum van de eerste Synode van Constantinopel leest men het volgende: «
Wij geloven in de Heilige Geest, Heer en Levenwekker, die voortkomt van de Vader,
die met de Vader en de Zoon moet aanbeden en verheerlijkt worden ». Men had dus aan
ons Symbolum niet moeten bijvoegen dat de Heilige Geest voortkomt van de Zoon. Integendeel,
degenen die dit er aan toevoegden schijnen de banvloek te hebben opgelopen.
Praeterea, Damascenus dicit, spiritum sanctum ex patre dicimus, et spiritum patris
nominamus, ex filio autem spiritum sanctum non dicimus, spiritum vero filii nominamus.
Ergo spiritus sanctus non procedit a filio. (Ia q. 36 a. 2 arg. 3)
3 — Damascenus (in zijn werk Over het ware Geloof, 1e B., 8e H.) zegt: « We zeggen dat
de Heilige Geest uitgaat van den Vader en we noemen Hem de Geest van de Vader. We
zeggen echter niet dat Hij uitgaat van de Zoon maar noemen Hem toch de Geest van de
Zoon ». De Heilige Geest komt dus niet voort van de Zoon.
Praeterea, nihil procedit ab eo in quo quiescit. Sed spiritus sanctus quiescit in
filio. Dicitur enim in legenda beati Andreae, pax vobis, et universis qui credunt
in unum Deum patrem, et in unum filium eius, unicum dominum nostrum Iesum Christum,
et in unum spiritum sanctum, procedentem ex patre, et in filio permanentem. Ergo spiritus
sanctus non procedit a filio. (Ia q. 36 a. 2 arg. 4)
4 — Wat in iets rust, komt er niet uit voort. Welnu de Heilige Geest rust in de Zoon.
Er wordt immers in de legende van de heilige Andreas gezegd: « Vrede zij u en allen
die geloven in de ene God, de Vader, in zijn ene Zoon, onze enige Heer Jezus Christus,
en in de ene Heilige Geest, die voortkomt van de Vader en verblijft in de Zoon ».
De Heilige Geest komt dus niet voort van de Zoon.
Praeterea, filius procedit ut verbum. Sed spiritus noster in nobis non videtur procedere
a verbo nostro. Ergo nec spiritus sanctus procedit a filio. (Ia q. 36 a. 2 arg. 5)
5 — De Zoon komt voort van de Vader als woord. Welnu de geest die in ons is schijnt niet
voort te komen van ons woord. De Heilige Geest komt dus ook niet voort van de Zoon.
Praeterea, spiritus sanctus perfecte procedit a patre. Ergo superfluum est dicere
quod procedit a filio. (Ia q. 36 a. 2 arg. 6)
6 — De Heilige Geest gaat volmaakt uit van de Vader. Het is dus overbodig te beweren dat
Hij voortkomt van de Zoon.
Praeterea, in perpetuis non differt esse et posse, ut dicitur in III Physic.; et multo
minus in divinis. Sed spiritus sanctus potest distingui a filio, etiam si ab eo non
procedat. Dicit enim Anselmus, in libro de processione spiritus sancti, habent utique
a patre esse filius et spiritus sanctus, sed diverso modo, quia alter nascendo, et
alter procedendo, ut alii sint per hoc ab invicem. Et postea subdit, nam si per aliud
non essent plures filius et spiritus sanctus, per hoc solum essent diversi. Ergo spiritus
sanctus distinguitur a filio, ab eo non existens. (Ia q. 36 a. 2 arg. 7)
7 — « In wat altijddurend is, is er geen onderscheid van zijn en kunnen zijn », zoals
gezegd wordt in het 3e Boek der Physica (4e H., n. 9). Dit geldt dus nog veel meer
voor het goddelijke. Welnu, men kan de Heilige Geest onderscheiden van de Zoon, zelfs
indien Hij niet van Hem voortkomt. Anselmus zegt immers in zijn boek Over de Voortkomst
van de Heilige Geest (4e H.) : « De Zoon en de Heilige Geest ontvangen beide het zijn
van de Vader, maar op verschillende wijze: de ene door geboorte, de andere door voortkomst,
zodat ze daardoor van elkaar verschillen ». En verder voegt hij er aan toe: « Want
moesten de Zoon en de Heilige Geest door niets anders van elkaar onderscheiden zijn,
dan zouden ze hierdoor alleen reeds van elkaar onderscheiden zijn ». De Heilige Geest
is dus van de Zoon onderscheiden, ofschoon Hij van Hem het zijn niet ontvangt.
Sed contra est quod dicit Athanasius, spiritus sanctus a patre et filio, non factus,
nec creatus, nec genitus, sed procedens. (Ia q. 36 a. 2 s. c.)
Daartegenover staat echter wat Athanasius zegt (in het Symbolum) : « De Heilige Geest
is niet gemaakt noch geschapen noch geteeld door de Vader en de Zoon, maar Hij komt
van Hen voort ».
Respondeo dicendum quod necesse est dicere spiritum sanctum a filio esse. Si enim
non esset ab eo, nullo modo posset ab eo personaliter distingui. Quod ex supra dictis
patet. Non enim est possibile dicere quod secundum aliquid absolutum divinae personae
ab invicem distinguantur, quia sequeretur quod non esset trium una essentia; quidquid
enim in divinis absolute dicitur, ad unitatem essentiae pertinet. Relinquitur ergo
quod solum relationibus divinae personae ab invicem distinguantur. Relationes autem
personas distinguere non possunt, nisi secundum quod sunt oppositae. Quod ex hoc patet,
quia pater habet duas relationes, quarum una refertur ad filium, et alia ad spiritum
sanctum; quae tamen, quia non sunt oppositae, non constituunt duas personas, sed ad
unam personam patris tantum pertinent. Si ergo in filio et in spiritu sancto non esset
invenire nisi duas relationes quibus uterque refertur ad patrem, illae relationes
non essent ad invicem oppositae; sicut neque duae relationes quibus pater refertur
ad illos. Unde, sicut persona patris est una, ita sequeretur quod persona filii et
spiritus sancti esset una, habens duas relationes oppositas duabus relationibus patris.
Hoc autem est haereticum, cum tollat fidem Trinitatis. Oportet ergo quod filius et
spiritus sanctus ad invicem referantur oppositis relationibus. Non autem possunt esse
in divinis aliae relationes oppositae nisi relationes originis, ut supra probatum
est. Oppositae autem relationes originis accipiuntur secundum principium, et secundum
quod est a principio. Relinquitur ergo quod necesse est dicere vel filium esse a spiritu
sancto, quod nullus dicit, vel spiritum sanctum esse a filio, quod nos confitemur.
Et huic quidem consonat ratio processionis utriusque. Dictum enim est supra quod filius
procedit per modum intellectus, ut verbum; spiritus sanctus autem per modum voluntatis,
ut amor. Necesse est autem quod amor a verbo procedat, non enim aliquid amamus, nisi
secundum quod conceptione mentis apprehendimus. Unde et secundum hoc manifestum est
quod spiritus sanctus procedit a filio. Ipse etiam ordo rerum hoc docet. Nusquam enim
hoc invenimus, quod ab uno procedant plura absque ordine, nisi in illis solum quae
materialiter differunt; sicut unus faber producit multos cultellos materialiter ab
invicem distinctos, nullum ordinem habentes ad invicem. Sed in rebus in quibus non
est sola materialis distinctio, semper invenitur in multitudine productorum aliquis
ordo. Unde etiam in ordine creaturarum productarum, decor divinae sapientiae manifestatur.
Si ergo ab una persona patris procedunt duae personae, scilicet filius et spiritus
sanctus, oportet esse aliquem ordinem eorum ad invicem. Nec potest aliquis ordo alius
assignari, nisi ordo naturae, quo alius est ex alio. Non est igitur possibile dicere
quod filius et spiritus sanctus sic procedant a patre, quod neuter eorum procedat
ab alio, nisi quis poneret in eis materialem distinctionem, quod est impossibile.
Unde etiam ipsi Graeci processionem spiritus sancti aliquem ordinem habere ad filium
intelligunt. Concedunt enim spiritum sanctum esse spiritum filii, et esse a patre
per filium. Et quidam eorum dicuntur concedere quod sit a filio, vel profluat ab eo,
non tamen quod procedat. Quod videtur vel ex ignorantia, vel ex protervia esse. Quia
si quis recte consideret, inveniet processionis verbum inter omnia quae ad originem
qualemcumque pertinent, communissimum esse. Utimur enim eo ad designandum qualemcumque
originem; sicut quod linea procedit a puncto, radius a sole, rivus a fonte; et similiter
in quibuscumque aliis. Unde ex quocumque alio ad originem pertinente, potest concludi
quod spiritus sanctus procedit a filio. (Ia q. 36 a. 2 co.)
De Heilige Geest moet noodzakelijk van de Zoon uitgaan. Anders is het volstrekt onmogelijk
Hem als Persoon te onderscheiden van de Zoon, zoals blijkt uit wat boven gezegd is
(28e Kw., 3e Art. en 30e Kw., 2e Art.). Men kan immers niet zeggen dat de goddelijke
Personen door ’n absoluut iets van elkaar onderscheiden zijn, want daaruit zou volgen
dat de drie Personen niet meer één zouden zijn naar de wezenheid. Al wat immers aan
de Godheid als iets absoluut wordt toegeschreven, behoort tot de éne wezenheid. De
goddelijke Personen kunnen dus alleen door de betrekkingen van elkaar onderscheiden
zijn. — De betrekkingen onderscheiden echter de Personen niet, tenzij in zover ze
aan elkaar tegengesteld zijn. Dit blijkt uit het feit dat de Vader, die twee betrekkingen
heeft, één tot de Zoon en een andere tot de Heilige Geest, geen twee Personen vormt,
maar één enkelen, omdat die betrekkingen niet aan elkaar zijn tegengesteld. Moesten
er dus in de Zoon en de Heilige Geest niet meer dan de twee betrekkingen zijn waardoor
de een en de andere zich verhoudt tot de Vader, dan zouden deze betrekkingen niet
aan elkaar tegengesteld zijn, evenmin als de twee betrekkingen waardoor de Vader zich
tot de Zoon en de Heilige Geest verhoudt. Zoals dus de Vader maar één Persoon vormt,
zo zouden ook de Zoon en de Heilige Geest samen maar één Persoon vormen met twee betrekkingen,
die aan de twee aan elkaar tegengestelde betrekkingen van de Vader zouden beantwoorden.
Dit is echter ketterij, want hierdoor wordt het geloof in de drie Personen vernietigd.
De betrekkingen waardoor de Zoon en de Heilige Geest zich wederzijds tot elkaar verhouden
moeten dus noodzakelijk aan elkaar tegengestelde betrekkingen zijn. — Er kunnen echter
in de Godheid geen aan elkaar tegengestelde betrekkingen zijn, tenzij de oorsprongsbetrekkingen,
zoals boven gezegd is (28e Kw., 4e Art.). De betrekkingen van oorsprong nu stellen
we elkaar tegen in zover we iets als beginsel en iets als van het beginsel voortkomend
opvatten. We moeten dus hoofdzakelijk besluiten of wel dat de Zoon voortkomt van de
Heilige Geest, wat niemand staande houdt, of wel dat de Heilige Geest voortkomt van
de Zoon, en dit is wat wij belijden. Deze stelling komt overigens overeen met de aard
van beider voortkomst. We hebben immers vroeger gezegd (27 Kw., 2e en 4e Art., en
28e Kw., 4e Art.) dat de Zoon voortkomt door een daad van het verstand, als woord,
en de Heilige Geest door een daad van de wil, als liefde. De liefde komt echter niet
voort tenzij van het woord, want we kunnen slechts iets beminnen in zover we het in
ons verstand hebben opgevat. Ook hieruit blijkt dus dat de Heilige Geest voortkomt
van de Zoon. Ook de natuur zelf der dingen maakt ons dit duidelijk. Want nergens zien
we dat er uit één beginsel verscheidene dingen ontstaan zonder onderling verband,
behalve wanneer het dingen betreft die stoffelijk van elkaar verschillen. Zo kan b.
v. een ambachtsman verscheidene messen maken die stoffelijk van elkaar verschillen
en volstrekt geen verband houden met elkaar. Bij de dingen echter die niet alleen
stoffelijk onderscheiden zijn, hoe talrijk ze ook worden geproduceerd, kan men altijd
een zekere orde waarnemen. Zo straalt reeds uit de orde van de geschapen dingen de
heerlijkheid van de goddelijke wijsheid uit. Indien er dus twee Personen voortkomen
van de ene Persoon van de Vader, te weten de Zoon en de Heilige Geest, dan moet er
ook tussen beide een zekere orde tot elkaar bestaan. Er kan echter geen andere orde
worden aangewezen dan de orde van natuur, volgens dewelke de ene van de andere voortkomt.
Men mag dus niet zeggen dat de Zoon en de Heilige Geest op zulke wijze van de Vader
voortkomen dat geen van beide van de andere voortkomt, tenzij iemand in hen een stoffelijk
onderscheid zou aannemen, wat volstrekt niet mag. Vandaar dan ook dat zelfs de Grieken
een zekere orde aanvaarden waardoor de voortkomst van de Heilige Geest in verband
staat met de Zoon. Want ze geven toe dat de Heilige Geest de Geest is van de Zoon,
en dat Hij van de Vader voortkomt door de Zoon. En men zegt dat sommigen onder hen
toegeven dat Hij van de Zoon is, of dat Hij uit Hem voortvloeit maar niet dat Hij
voortkomt. Zo spreken steunt blijkbaar op onwetendheid of onwil. Want indien iemand
goed nagaat zal hij bevinden dat de term « voortkomst » onder al degene die een voortkomst,
welke dan ook, te kennen geven, de meest algemene is. We bezigen hem immers om gelijk
welke oorsprong aan te wijzen, zoals we b v. zeggen dat de lijn voortkomt van het
punt, de straal van de zon, de beek van de bron, en zo verder voor gelijk welke andere
dingen. Bijgevolg kunnen we uit om even welk ander gegeven dat tot de oorsprong behoort
besluiten dat de Heilige Geest voortkomt van de Zoon.
Ad primum ergo dicendum quod de Deo dicere non debemus quod in sacra Scriptura non
invenitur vel per verba, vel per sensum. Licet autem per verba non inveniatur in sacra
Scriptura quod spiritus sanctus procedit a filio, invenitur tamen quantum ad sensum;
et praecipue ubi dicit filius, Ioan. XVI, de spiritu sancto loquens, ille me clarificabit,
quia de meo accipiet. Regulariter etiam in sacra Scriptura tenendum est, quod id quod
de patre dicitur, oportet de filio intelligi, etiam si dictio exclusiva addatur, nisi
solum in illis in quibus pater et filius secundum oppositas relationes distinguuntur.
Cum enim dominus, Matth. XI, dicit, nemo novit filium nisi pater, non excluditur quin
filius seipsum cognoscat. Sic igitur cum dicitur quod spiritus sanctus a patre procedit,
etiam si adderetur quod a solo patre procedit, non excluderetur inde filius, quia
quantum ad hoc quod est esse principium spiritus sancti, non opponuntur pater et filius;
sed solum quantum ad hoc, quod hic est pater et ille filius. (Ia q. 36 a. 2 ad 1)
1 — We mogen van God niet zeggen wat we niet aantreffen in de Heilige Schrift, hetzij
in dezelfde bewoordingen, hetzij met dezelfde betekenis. Ofschoon we nu niet woordelijk
in de Heilige Schrift lezen dat de Heilige Geest van de Zoon voortkomt, vinden we
er dit nochtans met dezelfde betekenis, voornamelijk daar waar de Zoon, sprekende
over de Heilige Geest, zegt wat we lezen bij Joannes (16, 14) : « Hij zal Mij verheerlijken,
want van het mijne zal Hij ontvangen ». — In de regel moeten we ook bij het verklaren
van de Heilige Schrift houden dat wat van de Vader gezegd wordt, ook van de Zoon mag
verstaan worden, zelfs dan wanneer er een woord met uitsluitende betekenis is bij
gevoegd, met uitzondering alleen van datgene wat de Vader en de Zoon door aan elkaar
tegengestelde betrekkingen onderscheidt. Immers wanneer de Heer zegt bij Mattheus
(11, 27) : « Niemand kent de Zoon, behalve de Vader », wordt daardoor niet uitgesloten
dat de Zoon zichzelf kent. Zo ook wanneer gezegd wordt dat de Heilige Geest van de
Vader voortkomt, zelfs indien er aan toegevoegd werd dat Hij van de Vader alleen voortkomt,
zou daardoor de Zoon niet uitgesloten worden. Immers wat betreft het beginsel zijn
van de Heilige Geest, hierin zijn de Vader en de Zoon aan elkaar niet tegengesteld,
doch enkel wat het feit betreft dat deze de Vader is en gene de Zoon.
Ad secundum dicendum quod in quolibet Concilio institutum fuit symbolum aliquod, propter
errorem aliquem qui in Concilio damnabatur. Unde sequens Concilium non faciebat aliud
symbolum quam primum, sed id quod implicite continebatur in primo symbolo, per aliqua
addita explanabatur contra haereses insurgentes. Unde in determinatione Chalcedonensis
synodi dicitur, quod illi qui fuerunt congregati in Concilio Constantinopolitano,
doctrinam de spiritu sancto tradiderunt, non quod minus esset in praecedentibus (qui
apud Nicaeam congregati sunt), inferentes; sed intellectum eorum adversus haereticos
declarantes. Quia igitur in tempore antiquorum Conciliorum nondum exortus fuerat error
dicentium spiritum sanctum non procedere a filio; non fuit necessarium quod hoc explicite
poneretur. Sed postea, insurgente errore quorundam, in quodam Concilio in Occidentalibus
partibus congregato, expressum fuit auctoritate Romani pontificis; cuius auctoritate
etiam antiqua Concilia congregabantur et confirmabantur. Continebatur tamen implicite
in hoc ipso quod dicebatur spiritus sanctus a patre procedere. (Ia q. 36 a. 2 ad 2)
2 — In iedere Kerkvergadering werd er naar aanleiding van een of andere ketterij die op
de Kerkvergadering was veroordeeld geworden een geloofssymbolum uitgevaardigd. Een
volgende Kerkvergadering stelde echter geen ander symbolum op als de vorige, maar
men trachtte door het toevoegen van sommige verklaringen, tegenover de nieuw opgerezen
ketterijen meer uitdrukkelijk te bepalen wat in het vorig symbolum impliciet vervat
was. Zo lezen we in een bepaling van de Kerkvergadering van Chalcedon dat zij die
samengekomen waren op de Kerkvergadering van Constantinopel de leer over de Heilige
Geest uiteengezet hadden, « niet alsof zij oordeelden dat de vorigen (degene nl. die
te Nicea vergaderd hadden) iets minder hadden voorgehouden, maar om die leer met meer
nadruk voor te stellen tot verweer tegen de ketters ». Daar er nu ten tijde van de
oudere Kerkvergaderingen geen dwaling was opgerezen volgens dewelke de Heilige Geest
niet zou voortkomen van de Zoon, was het ook niet nodig geweest daaromtrent iets uitdrukkelijk
te bepalen. Later echter, toen sommigen daaromtrent begonnen te dwalen, werd die leer
op een Kerkvergadering die in het Westen was bijeengeroepen uitdrukkelijk vastgesteld
en bekrachtigd door het gezag van de Roomse Kerkvoogd, op wiens gezag ook de oudere
Kerkvergaderingen werden bijeengeroepen en goedgekeurd. — Die leer was nochtans impliciet
reeds vervat in de uitspraak volgens dewelke de Heilige Geest van de Vader voortkomt.
Ad tertium dicendum quod spiritum sanctum non procedere a filio, primo fuit a Nestorianis
introductum; ut patet in quodam symbolo Nestorianorum damnato in Ephesina synodo.
Et hunc errorem secutus fuit Theodoretus Nestorianus, et plures post ipsum; inter
quos fuit etiam Damascenus. Unde in hoc eius sententiae non est standum. Quamvis a
quibusdam dicatur quod Damascenus, sicut non confitetur spiritum sanctum esse a filio,
ita etiam non negat, ex vi illorum verborum. (Ia q. 36 a. 2 ad 3)
3 — Dat de Heilige Geest niet zou voortkomen van de Zoon, werd voor ’t eerst door de Nestorianen
voorgehouden, zoals blijkt uit een symbolum van de Nestorianen dat op de Kerkvergadering
van Ephese veroordeeld werd. Diezelfde dwaalleer heeft onder haar aanhangers de Nestoriaan
Theodoretus en na hem verschillende anderen geteld, waaronder we ook Damascenus vinden.
Hierin moeten we dus niet met de leer van deze Kerkvader meegaan. — Nochtans beweren
sommigen dat Damascenus, in de aangehaalde woorden, wel is waar niet belijdt maar
evenmin ontkent dat de Heilige Geest van de Zoon voortkomt.
Ad quartum dicendum quod per hoc quod spiritus sanctus dicitur quiescere vel manere
in filio, non excluditur quin ab eo procedat, quia et filius in patre manere dicitur,
cum tamen a patre procedat. Dicitur etiam spiritus sanctus in filio quiescere, vel
sicut amor amantis quiescit in amato; vel quantum ad humanam naturam Christi, propter
id quod scriptum est, Ioan. I, super quem videris spiritum descendentem, et manentem
super eum, hic est qui baptizat. (Ia q. 36 a. 2 ad 4)
4 — Wanneer van de Heilige Geest gezegd wordt dat Hij rust of verblijft in de Zoon, wordt
daardoor niet uitgesloten dat Hij van de Zoon zou voortkomen, daar ook van de Zoon
gezegd wordt dat Hij in de Vader verblijft, terwijl Hij nochtans van de Vader voortkomt.
— Dat de Heilige Geest in de Zoon rust wordt ook gezegd of wel in deze zin dat de
liefde van de minnende rust in de beminde, of wel om hetgeen geschreven staat bij
Joannes (1, 33) aangaande de menselijke natuur van Christus: « Op wie gij de Geest
zult zien nederdalen en op hem rusten, die is het die doopt ».
Ad quintum dicendum quod verbum in divinis non accipitur secundum similitudinem verbi
vocalis, a quo non procedit spiritus, quia sic tantum metaphorice diceretur, sed secundum
similitudinem verbi mentalis, a quo amor procedit. (Ia q. 36 a. 2 ad 5)
5 — We vatten het Woord in de Godheid niet op in vergelijking met het mondeling woord,
waarvan niets geestelijks voortkomt. Zo immers zou men slechts zinnebeeldig spreken.
Maar we vatten het op in vergelijking met het verstandswoord, waarvan de liefde uitgaat.
Ad sextum dicendum quod per hoc quod spiritus sanctus perfecte procedit a patre, non
solum non superfluum est dicere quod spiritus sanctus procedat a filio; sed omnino
necessarium. Quia una virtus est patris et filii; et quidquid est a patre, necesse
est esse a filio, nisi proprietati filiationis repugnet. Non enim filius est a seipso,
licet sit a patre. (Ia q. 36 a. 2 ad 6)
6 — Om het feit dat de Heilige Geest volmaakt voortkomt van de Vader is het niet alleen
niet overbodig te zeggen dat de Heilige Geest voortkomt van de Zoon, maar volstrekt
noodzakelijk. Want de kracht van de Vader en van de Zoon is er een en dezelfde, en
al wat van de Vader voortkomt, komt ook van de Zoon voort, behalve wanneer het in
strijd is met de eigenschap van het zoonschap. De Zoon komt immers niet van zichzelf
voort, ofschoon Hij van de Vader voortkomt.
Ad septimum dicendum quod spiritus sanctus distinguitur personaliter a filio in hoc,
quod origo unius distinguitur ab origine alterius. Sed ipsa differentia originis est
per hoc, quod filius est solum a patre, spiritus sanctus vero a patre et filio. Non
enim aliter processiones distinguerentur, sicut supra ostensum est. (Ia q. 36 a. 2 ad 7)
7 — Daardoor juist wordt de Heilige Geest als Persoon onderscheiden van de Zoon, dat de
oorsprong van de ene onderscheiden is van de oorsprong van de andere. Maar dat verschil
van oorsprong zelf ligt hierin dat de Zoon voortkomt van de Vader alleen, de Heilige
Geest echter van de Vader en van de Zoon. De voortkomsten kunnen immers op geen andere
wijze onderscheiden worden, zoals boven werd aangetoond (in de Leerstelling).
Articulus 3. Komt de Heilige Geest voort van de Vader door de Zoon?
Ad tertium sic proceditur. Videtur quod spiritus sanctus non procedat a patre per
filium. Quod enim procedit ab aliquo per aliquem, non procedit ab eo immediate. Si
igitur spiritus sanctus procedit a patre per filium, non procedit a patre immediate.
Quod videtur inconveniens. (Ia q. 36 a. 3 arg. 1)
1 — Men beweert dat de Heilige Geest niet voortkomt van de Vader door de Zoon. Wat immers
van iemand voortkomt door iemand, komt niet onmiddellijk voort. Indien dus de Heilige
Geest van de Vader voortkomt door de Zoon, dan komt Hij niet onmiddellijk van de Vader
voort, wat bezwaarlijk kan gezegd worden.
Praeterea, si spiritus sanctus procedit a patre per filium, non procedit a filio nisi
propter patrem. Sed propter quod unumquodque, et illud magis. Ergo magis procedit
a patre quam a filio. (Ia q. 36 a. 3 arg. 2)
2 — Indien de Heilige Geest voortkomt van de Vader door de Zoon, dan komt Hij van de Zoon
niet voort tenzij om de Vader. Welnu datgene waarom iets is, is meer dan dit (Tweede
werk Over de Redenering, 1e B., 2e H., n. 15). Dus komt Hij meer voort van de Vader
dan van de Zoon.
Praeterea, filius habet esse per generationem. Si igitur spiritus sanctus est a patre
per filium, sequitur quod prius generetur filius, et postea procedat spiritus sanctus.
Et sic processio spiritus sancti non est aeterna. Quod est haereticum. (Ia q. 36 a. 3 arg. 3)
3 — De Zoon heeft het zijn door voortbrenging. Indien dus de Heilige Geest van de Vader
voortkomt door de Zoon, dan volgt daaruit dat eerst de Zoon voortgebracht wordt en
daarna de Heilige Geest voortkomt. Alzo is de voortkomst van de Heilige Geest niet
eeuwig. Dit is echter ketterij.
Praeterea, cum aliquis dicitur per aliquem operari, potest e converso dici, sicut
enim dicimus quod rex operatur per ballivum, ita potest dici quod ballivus operatur
per regem. Sed nullo modo dicimus quod filius spiret spiritum sanctum per patrem.
Ergo nullo modo potest dici quod pater spiret spiritum sanctum per filium. (Ia q. 36 a. 3 arg. 4)
4 — Wanneer men van iemand zegt dat hij door iemand werkt, kan dit ook andersom gezegd
worden. Zoals we immers zeggen dat de koning werkt door de baljuw, zo kunnen we ook
zeggen dat de baljuw werkt door de koning. We zeggen echter geenszins dat de Zoon
de Heilige Geest aanademt door de Vader. Dus is het ook geenszins geoorloofd te zeggen
dat de Vader de Heilige Geest aanademt door de Zoon.
Sed contra est quod Hilarius dicit, in libro de Trin., conserva hanc, oro, fidei meae
religionem, ut semper obtineam patrem, scilicet te; et filium tuum una tecum adorem;
et spiritum sanctum tuum, qui est per unigenitum tuum, promerear. (Ia q. 36 a. 3 s. c.)
Daartegenover staal echter wat Hilarius zegt in zijn boek Over de Drievuldigheid (12e
B., n. 57) : « Wil, o mijn God, in mijn hart het geloof bewaren, zodat ik altijd de
Vader erken, nl. U zelf; en de Zoon samen met U aanbid; en verdien de Heilige Geest
te ontvangen die door uw eeniggeboren Zoon voortkomt ».
Respondeo dicendum quod in omnibus locutionibus in quibus dicitur aliquis per aliquem
operari, haec praepositio per designat in causali aliquam causam seu principium illius
actus. Sed cum actio sit media inter faciens et factum, quandoque illud causale cui
adiungitur haec praepositio per, est causa actionis secundum quod exit ab agente.
Et tunc est causa agenti quod agat; sive sit causa finalis, sive formalis, sive effectiva
vel motiva, finalis quidem, ut si dicamus quod artifex operatur per cupiditatem lucri;
formalis vero, ut si dicamus quod operatur per artem suam; motiva vero, si dicamus
quod operatur per imperium alterius. Quandoque vero dictio causalis cui adiungitur
haec praepositio per, est causa actionis secundum quod terminatur ad factum; ut cum
dicimus, artifex operatur per martellum. Non enim significatur quod martellus sit
causa artifici quod agat, sed quod sit causa artificiato ut ab artifice procedat;
et quod hoc ipsum habeat ab artifice. Et hoc est quod quidam dicunt, quod haec praepositio
per quandoque notat auctoritatem in recto, ut cum dicitur, rex operatur per ballivum,
quandoque autem in obliquo, ut cum dicitur, ballivus operatur per regem. Quia igitur
filius habet a patre quod ab eo procedat spiritus sanctus, potest dici quod pater
per filium spirat spiritum sanctum; vel quod spiritus sanctus procedat a patre per
filium, quod idem est. (Ia q. 36 a. 3 co.)
In al de verschillende zegswijzen die aangewend worden om uit te drukken dat iets
door iets anders werkt of handelt, wijst het voorzetsel « door », geplaatst in 'n
oorzakelijkheidsverband, op een oorzaak of beginsel van die handeling. Daar echter
de handeling het midden houdt tussen hem die handelt en dat wat uitgewerkt wordt,
beduidt de term die 'n oorzaak te kennen geeft en waaraan het voorzetsel « door »
wordt toegevoegd, soms de oorzaak van de handeling, in zover deze uitgaat van hem
die handelt. Alsdan is de oorzaak voor hem die handelt oorzaak dat hij handelt, hetzij
eindoorzaak, hetzij vormoorzaak, hetzij bewerkende of bewegende oorzaak: eindoorzaak
nl., wanneer we b. v. zeggen dat de ambachtsman door geldzucht zijn werk doet; vormoorzaak
echter, wanneer we b v. zeggen dat hij door zijn kunst het werk uitvoert; bewegende
oorzaak eindelijk, wanneer we b. v. zeggen dat hij door het gebod van een ander het
werk volbrengt. Soms echter kan de term die 'n oorzaak te kennen geeft en waaraan
het voorzetsel « door » wordt toegevoegd, de oorzaak van de handeling beduiden, in
zover deze tot haar resultaat komt. Zo b. v. wanneer we zeggen dat de ambachtsman
iets uitwerkt door een hamer. Dit betekent immers niet dat de hamer oorzaak is dat
de ambachtsman werkt, maar dat hij de oorzaak is dat het maaksel voortkomt van de
ambachtsman, en eveneens dat de hamer dit kan dank zij de ambachtsman. En dit is het
wat sommigen bedoelen wanneer ze zeggen dat het voorzetsel « door » soms rechtstreeks
het gezag aanwijst, zoals b. v. in de uitdrukking: « de koning handelt door de baljuw
», soms echter zijdelings, zoals b. v. in de uitdrukking: « de baljuw handelt door
de koning ». Omdat nu de Zoon het aan de Vader dankt dat de Heilige Geest van Hem
voortkomt, mogen we zeggen dat de Vader door de Zoon de Heilige Geest aanademt, of
wel dat de Heilige Geest voortkomt van de Vader door de Zoon, wat hetzelfde is.
Ad primum ergo dicendum quod in qualibet actione est duo considerare, scilicet suppositum
agens, et virtutem qua agit; sicut ignis calefacit calore. Si igitur in patre et filio
consideretur virtus qua spirant spiritum sanctum, non cadit ibi aliquod medium, quia
haec virtus est una et eadem. Si autem considerentur ipsae personae spirantes, sic,
cum spiritus sanctus communiter procedat a patre et filio, invenitur spiritus sanctus
immediate a patre procedere, inquantum est ab eo; et mediate, inquantum est a filio.
Et sic dicitur procedere a patre per filium. Sicut etiam Abel processit immediate
ab Adam, inquantum Adam fuit pater eius; et mediate, inquantum Eva fuit mater eius,
quae processit ab Adam; licet hoc exemplum materialis processionis ineptum videatur
ad significandam immaterialem processionem divinarum personarum. (Ia q. 36 a. 3 ad 1)
1 — In iedere handeling moeten we twee dingen beschouwen: het handelend subject en de
kracht waardoor het handelt; zoals we zeggen dat het vuur warmt door de warmte. Beschouwen
we dus in de Vader en in de Zoon de kracht waar door zij de Heilige Geest aanademen,
dan is er geen spraak van iets dat daartussen het midden zou houden, omdat die kracht
in beiden een en dezelfde is. Beschouwen we echter de Personen zelf die de Heilige
Geest aanademen, dan zien we dat de Heilige Geest, daar Hij van de Vader en van de
Zoon samen voortkomt, van de Vader onmiddellijk voortkomt in zover Hij van de Vader
zelf voortkomt, en middellijk in zover Hij van de Zoon voortkomt. Zo komt Abel van
Adam onmiddellijk voort, daar Adam zijn vader is, tevens middellijk in zover Eva,
die uit Adam genomen is, zijn moeder is, hoewel dit stoffelijk voorbeeld weinig geschikt
lijkt om de onstoffelijke voortkomst van de goddelijke Personen te verbeelden.
Ad secundum dicendum quod, si filius acciperet a patre aliam virtutem numero ad spirandum
spiritum sanctum, sequeretur quod esset sicut causa secunda et instrumentalis, et
sic magis procederet a patre quam a filio. Sed una et eadem numero virtus spirativa
est in patre et filio, et ideo aequaliter procedit ab utroque. Licet aliquando dicatur
principaliter vel proprie procedere de patre, propter hoc quod filius habet hanc virtutem
a patre. (Ia q. 36 a. 3 ad 2)
2 — Indien de Zoon om de Heilige Geest aan te ademen, daartoe een numeriek verschillende
kracht van de Vader ontving, dan zou daaruit volgen dat Hij als een tweede of bij
wijze van een werktuig oorzaak was en zo zou de Heilige Geest meer voortkomen van
de Vader dan van de Zoon. De aanademingskracht is echter een en dezelfde in de Vader
en in de Zoon. Daarom komt de Heilige Geest op gelijke wijze voort van beide Personen,
ofschoon soms gezegd wordt dat Hij hoofdzakelijk of eigenlijk van de Vader voortkomt,
aangezien de Zoon die kracht van de Vader ontvangt.
Ad tertium dicendum quod, sicut generatio filii est coaeterna generanti, unde non
prius fuit pater quam gigneret filium; ita processio spiritus sancti est coaeterna
suo principio. Unde non fuit prius filius genitus, quam spiritus sanctus procederet,
sed utrumque aeternum est. (Ia q. 36 a. 3 ad 3)
3 — Zoals de voortbrenging van de Zoon mede-eeuwig is met de Voortbrenger (de Vader was
dus niet vóór Hij de Zoon voortbracht), zo is ook de voortkomst van de Heilige Geest
mede-eeuwig met zijn beginsel. De Zoon werd dus niet voortgebracht vooraleer de Heilige
Geest voortkwam maar beide voortkomsten zijn eeuwig.
Ad quartum dicendum quod, cum aliquis dicitur per aliquid operari, non semper recipitur
conversio, non enim dicimus quod martellus operetur per fabrum. Dicimus autem quod
ballivus operatur per regem, quia ballivi est agere, cum sit dominus sui actus. Martelli
autem non est agere, sed solum agi, unde non designatur nisi ut instrumentum. Dicitur
autem ballivus operari per regem, quamvis haec praepositio per denotet medium, quia,
quanto suppositum est prius in agendo, tanto virtus eius est immediatior effectui,
quia virtus causae primae coniungit causam secundam suo effectui, unde et prima principia
dicuntur immediata in demonstrativis scientiis. Sic igitur, inquantum ballivus est
medius secundum ordinem suppositorum agentium, dicitur rex operari per ballivum, secundum
ordinem vero virtutum, dicitur ballivus operari per regem, quia virtus regis facit
quod actio ballivi consequatur effectum. Ordo autem non attenditur inter patrem et
filium quantum ad virtutem; sed solum quantum ad supposita. Et ideo dicitur quod pater
spirat per filium, et non e converso. (Ia q. 36 a. 3 ad 4)
4 — Wanneer men van iemand zegt dat hij handelt door iets, dan kan dit niet altijd andersom
gezegd worden. We zeggen immers niet dat de hamer iets uitwerkt door de werkman, maar
wel dat de baljuw handelt door de koning. Want het komt de baljuw toe te handelen,
daar hij meester is van zijn daad, terwijl het de hamer niet toekomt te handelen of
iets uit te werken, doch enkel gebezigd te worden; daarom duiden we hem niet anders
aan dan als een werktuig. Nochtans zegt men dat de baljuw handelt door de koning,
niettegenstaande het voorzetsel « door » hier een middel betekent. Want hoe meer een
subject in het veroorzaken van ’n handeling nadert tot de eerste oorzaak, hoe onmiddellijker
zijn kracht het uitwerksel bereikt. De kracht van de eerste oorzaak verbindt immers
de tweede oorzaak met haar uitwerksel. Daardoor komt het dat in de deductieve wetenschappen
de eerste beginselen ook onmiddellijke beginselen heten. Zo dus, wanneer men de baljuw
als een schakel beschouwt tussen de verschillende subjecten die handelen, dan zegt
men dat de koning handelt door de baljuw. Maar wanneer men de rangorde van de werkende
krachten in ’t oog vat, dan zegt men dat de baljuw handelt door de koning. Want de
kracht van de koning bewerkt dat de daad van de baljuw haar uitwerksel bereikt. Welnu,
tussen de Vader en de Zoon treft men geen rangschikking van krachten aan maar alleen
van Personen, en daarom zegt men dat de Vader de Heilige Geest aanademt door de Zoon,
en niet andersom.
Articulus 4. Vormen de Vader en de Zoon één beginsel ten opzichte van de Heilige Geest?
Ad quartum sic proceditur. Videtur quod pater et filius non sint unum principium spiritus
sancti. Quia spiritus sanctus non videtur a patre et filio procedere inquantum sunt
unum, neque in natura, quia spiritus sanctus sic etiam procederet a seipso, qui est
unum cum eis in natura; neque etiam inquantum sunt unum in aliqua proprietate, quia
una proprietas non potest esse duorum suppositorum, ut videtur. Ergo spiritus sanctus
procedit a patre et filio ut sunt plures. Non ergo pater et filius sunt unum principium
spiritus sancti. (Ia q. 36 a. 4 arg. 1)
1 — Men beweert dat de Vader en de Zoon niet één beginsel vormen ten opzichte van de Heilige
Geest. De Heilige Geest schijnt immers niet voort te komen van de Vader en de Zoon
in zover deze één zijn: niet in zover ze één zijn in natuur, want alzo zou de Heilige
Geest van zich zelf voortkomen, daar Hij één is in natuur met de andere Personen;
ook niet in zover de twee Personen één zijn door een of andere eigenschap, want één
eigenschap kan blijkbaar niet gemeen zijn aan twee Personen. De Heilige Geest komt
dus voort van de Vader en de Zoon, als van twee onderscheiden Personen. Dus zijn de
Vader en de Zoon niet één beginsel van de Heilige Geest.
Praeterea, cum dicitur, pater et filius sunt unum principium spiritus sancti, non
potest ibi designari unitas personalis, quia sic pater et filius essent una persona.
Neque etiam unitas proprietatis, quia si propter unam proprietatem pater et filius
sunt unum principium spiritus sancti, pari ratione, propter duas proprietates pater
videtur esse duo principia filii et spiritus sancti; quod est inconveniens. Non ergo
pater et filius sunt unum principium spiritus sancti. (Ia q. 36 a. 4 arg. 2)
2 — Wanneer men zegt dat de Vader en de Zoon één beginsel zijn van de Heilige Geest, dan
wordt daardoor geen eenheid van persoon bedoeld, want op die manier zouden de Vader
en de Zoon één Persoon zijn. Men wil ook geen eenheid van eigenschap te kennen geven.
Indien immers de Vader en de Zoon één beginsel waren van de Heilige Geest krachtens
één eigenschap, dan zou de Vader om ’n gelijke reden, nl. omdat Hij twee eigenschappen
bezit, ’n dubbel beginsel zijn, te weten van de Zoon en van de Heilige Geest, wat
niet aanneembaar is. De Vader en de Zoon zijn dus niet één beginsel van de Heilige
Geest.
Praeterea, filius non magis convenit cum patre quam spiritus sanctus. Sed spiritus
sanctus et pater non sunt unum principium respectu alicuius divinae personae. Ergo
neque pater et filius. (Ia q. 36 a. 4 arg. 3)
3 — De Zoon heeft niet meer overeenkomst met de Vader dan met de Heilige Geest. De Heilige
Geest en de Vader zijn echter niet één beginsel ten opzichte van een goddelijke Persoon.
Dus ook de Vader en de Zoon niet.
Praeterea, si pater et filius sunt unum principium spiritus sancti aut unum quod est
pater; aut unum quod non est pater. Sed neutrum est dare, quia si unum quod est pater,
sequitur quod filius sit pater; si unum quod non est pater, sequitur quod pater non
est pater. Non ergo dicendum est quod pater et filius sint unum principium spiritus
sancti. (Ia q. 36 a. 4 arg. 4)
4 — Indien de Vader en de Zoon één beginsel zijn van de Heilige Geest, dan zijn ze of
wel één beginsel dat de Vader is, of wel één beginsel dat de Vader niet is. Welnu
noch het een noch het andere is houdbaar. Want indien ze één beginsel zijn dat de
Vader is, dan volgt daaruit dat de Zoon de Vader is; indien ze één beginsel zijn dat
de Vader niet is, dan volgt daaruit dat de Vader de Vader niet is. Men kan dus niet
zeggen dat de Vader en de Zoon het éne beginsel zijn ten opzichte van de Heilige Geest.
Praeterea, si pater et filius sunt unum principium spiritus sancti videtur e converso
dicendum quod unum principium spiritus sancti sit pater et filius. Sed haec videtur
esse falsa, quia hoc quod dico principium, oportet quod supponat vel pro persona patris,
vel pro persona filii; et utroque modo est falsa. Ergo etiam haec est falsa, pater
et filius sunt unum principium spiritus sancti. (Ia q. 36 a. 4 arg. 5)
5 — Indien de Vader en de Zoon één beginsel zijn van de Heilige Geest, dan moet ook het
omgekeerde kunnen gezegd worden, dat nl. het éne beginsel van de Heilige Geest de
Vader en de Zoon is. Welnu deze zegswijze schijnt verkeerd te zijn. Want wat ik beginsel
heet moet de plaats bekleden of wel van de Persoon van de Vader of wel van de Persoon
van de Zoon, en in beide gevallen is de zegswijze verkeerd. Dus is ook deze zegswijze
verkeerd: de Vader en de Zoon zijn één beginsel van de Heilige Geest.
Praeterea, unum in substantia facit idem. Si igitur pater et filius sunt unum principium
spiritus sancti, sequitur quod sint idem principium. Sed hoc a multis negatur. Ergo
non est concedendum quod pater et filius sint unum principium spiritus sancti. (Ia q. 36 a. 4 arg. 6)
6 — Wat in zelfstandigheid één is, is een en hetzelfde. Indien dus de Vader en de Zoon
één beginsel zijn van de Heilige Geest, dan volgt daaruit dat zij hetzelfde beginsel
zijn. Dit wordt echter door velen ontkend. Men mag dus ook niet toegeven dat de Vader
en de Zoon één beginsel zijn van de Heilige Geest.
Praeterea, pater et filius et spiritus sanctus, quia sunt unum principium creaturae,
dicuntur esse unus creator. Sed pater et filius non sunt unus spirator, sed duo spiratores,
ut a multis dicitur. Quod etiam consonat dictis Hilarii, qui dicit, in II de Trin.,
quod spiritus sanctus a patre et filio auctoribus confitendus est. Ergo pater et filius
non sunt unum principium spiritus sancti. (Ia q. 36 a. 4 arg. 7)
7 — Daar de Vader en de Zoon en de Heilige Geest één beginsel zijn van de schepping, zegt
men dat ze één Schepper zijn. Welnu de Vader en de Zoon zijn niet één aanademer doch
vormen twee aanademers van de Heilige Geest, zoals velen dit uitdrukken. Dit stemt
ook overeen met wat Hilarius zegt in zijn boek Over de Drievuldigheid (2e B., n. 29)
dat de Heilige Geest « van de Vader en van de Zoon als van zijn levenwekkers voortkomt
». De Vader en de Zoon zijn dus niet één beginsel van de Heilige Geest.
Sed contra est quod Augustinus dicit, in V de Trin., quod pater et filius non sunt
duo principia, sed unum principium spiritus sancti. (Ia q. 36 a. 4 s. c.)
Daartegenover staat echter wat Augustinus zegt in zijn 5e boek Over de Drievuldigheid
(14e H.), dat de Vader en de Zoon geen twee beginselen doch één beginsel zijn ten
opzichte van de Heilige Geest.
Respondeo dicendum quod pater et filius in omnibus unum sunt, in quibus non distinguit
inter eos relationis oppositio. Unde, cum in hoc quod est esse principium spiritus
sancti, non opponantur relative, sequitur quod pater et filius sunt unum principium
spiritus sancti. Quidam tamen dicunt hanc esse impropriam, pater et filius sunt unum
principium spiritus sancti. Quia cum hoc nomen principium, singulariter acceptum,
non significet personam, sed proprietatem, dicunt quod sumitur adiective, et quia
adiectivum non determinatur per adiectivum, non potest convenienter dici quod pater
et filius sint unum principium spiritus sancti, nisi unum intelligatur quasi adverbialiter
positum, ut sit sensus, sunt unum principium, idest uno modo. Sed simili ratione posset
dici pater duo principia filii et spiritus sancti, idest duobus modis. Dicendum est
ergo quod, licet hoc nomen principium significet proprietatem, tamen significat eam
per modum substantivi, sicut hoc nomen pater vel filius etiam in rebus creatis. Unde
numerum accipit a forma significata, sicut et alia substantiva. Sicut igitur pater
et filius sunt unus Deus, propter unitatem formae significatae per hoc nomen Deus;
ita sunt unum principium spiritus sancti, propter unitatem proprietatis significatae
in hoc nomine principium. (Ia q. 36 a. 4 co.)
De Vader en de Zoon zijn één in al datgene waarin aan elkaar tegengestelde betrekkingsverhoudingen
geen onderscheid teweeg brengen. Hierom immers zijn de Vader en de Zoon één beginsel
van de Heilige Geest, omdat ze als beginsel van de Heilige Geest niet aan elkaar zijn
tegengesteld. Sommigen zeggen nochtans dat de zegswijze: « de Vader en de Zoon zijn
één beginsel van de Heilige Geest », niet in eigenlijke zin moet genomen worden. Immers
daar het woord « beginsel », op zich beschouwd, geen Persoon beduidt doch een eigenschap,
zou men moeten zeggen dat het als hoedanigheidswoord gebezigd wordt. En daar een hoedanigheidswoord
niet bepaald wordt door een hoedanigheidswoord, mag men niet zeggen dat de Vader en
de Zoon één beginsel zijn van de Heilige Geest, tenzij men het woord «één » als bijwoord
beschouwt, zodat de zin zou zijn. « Ze zijn één beginsel, d. i. Ze zijn op één zelfde
wijze beginsel ». Doch dan zou men om dezelfde reden ook mogen zeggen dat de Vader
'n dubbel beginsel is, van de Zoon en van de Heilige Geest, nl. op twee verschillende
wijzen. Ofschoon dus het woord « beginsel » een eigenschap te kennen geeft, moeten
we nochtans zeggen dat het die eigenschap als een zelfstandig naamwoord uitdrukt,
zoals ook de woorden « vader » on « zoon » bij de schepselen. Vandaar dat het, zoals
de overige zelfstandige naamwoorden, in ’t enkelvoud of in 't meervoud gezegd wordt
naar gelang van de eenheid of van de veelheid van en vorm die het betekent. Zoals
dus de Vader en de Zoon één God zijn, omdat de vorm, die door de benaming « God »
beduid wordt, één is, zo ook zijn de Vader en de Zoon één beginsel van de Heilige
Geest, omdat de eigenschap, die door deze benaming « beginsel » beduid wordt, één
is.
Ad primum ergo dicendum quod, si attendatur virtus spirativa, spiritus sanctus procedit
a patre et filio inquantum sunt unum in virtute spirativa, quae quodammodo significat
naturam cum proprietate, ut infra dicetur. Neque est inconveniens unam proprietatem
esse in duobus suppositis, quorum est una natura. Si vero considerentur supposita
spirationis, sic spiritus sanctus procedit a patre et filio ut sunt plures, procedit
enim ab eis ut amor unitivus duorum. (Ia q. 36 a. 4 ad 1)
1 — Gelet op de aanademingskracht, moet men zeggen dat de Heilige Geest voortkomt van
de Vader en de Zoon, in zover deze hierin één zijn, want daardoor wordt enigszins
de natuur met ’n eigenschap ervan aangeduid, zoals we verder zullen zien (41e Kw.,
5e Art.). Er is immers niets op tegen dat één eigenschap in twee subjecten, die een
en dezelfde natuur hebben, zou worden aangetroffen. Indien we echter de subjecten
van de aanademing beschouwen, dan moeten we zeggen dat de Heilige Geest voortkomt
van de Vader en van de Zoon als van onderscheiden Personen. Want Hij komt van hen
voort als de liefde die beiden verenigt.
Ad secundum dicendum quod, cum dicitur, pater et filius sunt unum principium spiritus
sancti, designatur una proprietas, quae est forma significata per nomen. Non tamen
sequitur quod propter plures proprietates possit dici pater plura principia, quia
implicaretur pluralitas suppositorum. (Ia q. 36 a. 4 ad 2)
2 — Wanneer we zeggen dat de Vader en de Zoon één beginsel zijn van de Heilige Geest,
dan wijzen we één eigenschap aan, de vorm die door de benaming « beginsel » wordt
uitgedrukt. Daaruit volgt nochtans niet dat we van de Vader, om reden van zijn verscheidene
eigenschappen, zouden mogen zeggen dat Hij verscheidene beginselen is, want dit zou
een veelheid van subjecten medebrengen.
Ad tertium dicendum quod secundum relativas proprietates non attenditur in divinis
similitudo vel dissimilitudo, sed secundum essentiam. Unde, sicut pater non est similior
sibi quam filio, ita nec filius similior patri quam spiritus sanctus. (Ia q. 36 a. 4 ad 3)
3 — Niet met 't oog op de eigenschappen die uit betrekkingen bestaan, maar met ’t oog
op de wezenheid, spreken we van gelijken of niet gelijken. En bijgevolg evenals de
Vader niet méér op zichzelf gelijkt dan op de Zoon, zo gelijkt ook de Zoon niet méér
op de Vader dan de Heilige Geest.
Ad quartum dicendum quod haec duo, scilicet, pater et filius sunt unum principium
quod est pater, aut, unum principium quod non est pater, non sunt contradictorie opposita.
Unde non est necesse alterum eorum dare. Cum enim dicimus, pater et filius sunt unum
principium, hoc quod dico principium, non habet determinatam suppositionem, imo confusam
pro duabus personis simul. Unde in processu est fallacia figurae dictionis, a confusa
suppositione ad determinatam. (Ia q. 36 a. 4 ad 4)
4 — Deze twee zegswijzen: « de Vader en de Zoon zijn een beginsel dat de Vader is » of
« één beginsel dat de Vader niet is », zijn niet tegenstrijdig. Dus moeten we niet
het een of het ander houden. Want als we zeggen: « de Vader en de Zoon zijn één beginsel
» dan slaat dit woord « beginsel » niet op een bepaald subject, maar bevat op onbepaalde
wijze de twee Personen. Bijgevolg sluit die opwerping in haar zegswijze een sophisme
in, daar ze van een onbepaald subject overgaat tot een bepaald subject.
Ad quintum dicendum quod haec etiam est vera, unum principium spiritus sancti est
pater et filius. Quia hoc quod dico principium non supponit pro una persona tantum,
sed indistincte pro duabus, ut dictum est. (Ia q. 36 a. 4 ad 5)
5 — Men mag zeggen dat ook deze zegswijze: « het ene beginsel van de Heilige Geest is
de Vader en de Zoon », waar is. Het woord « beginsel » gaat hier immers niet terug
op één bepaalden Persoon, maar slaat zonder onderscheid op de twee Personen, zoals
we gezegd hebben (Antw. op de vorige bedenking).
Ad sextum dicendum quod convenienter potest dici quod pater et filius sunt idem principium,
secundum quod ly principium supponit confuse et indistincte pro duabus personis simul. (Ia q. 36 a. 4 ad 6)
6 — Men mag zeggen dat de Vader en de Zoon hetzelfde beginsel zijn, in zover het woord
« beginsel » de twee Personen samen betekent zonder meer te bepalen of te onderscheiden.
Ad septimum dicendum quod quidam dicunt quod pater et filius, licet sint unum principium
spiritus sancti, sunt tamen duo spiratores, propter distinctionem suppositorum, sicut
etiam duo spirantes, quia actus referuntur ad supposita. Nec est eadem ratio de hoc
nomine creator. Quia spiritus sanctus procedit a patre et filio ut sunt duae personae
distinctae, ut dictum est, non autem creatura procedit a tribus personis ut sunt personae
distinctae, sed ut sunt unum in essentia. Sed videtur melius dicendum quod, quia spirans
adiectivum est, spirator vero substantivum, possumus dicere quod pater et filius sunt
duo spirantes, propter pluralitatem suppositorum; non autem duo spiratores, propter
unam spirationem. Nam adiectiva nomina habent numerum secundum supposita, substantiva
vero a seipsis, secundum formam significatam. Quod vero Hilarius dicit, quod spiritus
sanctus est a patre et filio auctoribus, exponendum est quod ponitur substantivum
pro adiectivo. (Ia q. 36 a. 4 ad 7)
7 — Sommigen zeggen dat de Vader en de Zoon, ofschoon ze één beginsel zijn van de Heilige
Geest, nochtans wegens het onderscheid van subjecten twee aanademers van de Heilige
Geest vormen, zoals ze ook twee « aanademenden » vormen, omdat de daden toegeschreven
worden aan de subjecten. Men mag echter niet hetzelfde zeggen van het woord « Schepper
». Want de Heilige Geest komt voort van de Vader en van de Zoon in zover zij twee
onderscheiden Personen zijn, zoals gezegd is (Antw. op de 1e B.). Het schepsel echter
komt niet voort van de drie Personen in zover ze onderscheiden zijn, maar in zover
ze één zijn in wezenheid. — Nochtans, aangezien het woord « aanademend » een hoedanigheidswoord
is en « aanademer » een zelfstandig naamwoord, zeggen we beter dat de Vader en de
Zoon twee aanademenden zijn, om reden van de veelheid van subjecten, maar niet dat
ze twee aanademers zijn, omdat er maar één aanademing is. Immers hoedanigheidswoorden
worden in ’t meervoud gezet in overeenkomst met de subjecten, de zelfstandige naamwoorden
daarentegen overeenkomstig hun eigen vorm die ze betekenen. — Wat nu Hilarius zegt,
nl. dat de Heilige Geest van de Vader en van de Zoon als van zijn levenwekkers voortkomt,
moet uitgelegd worden in die zin dat Hilarius een zelfstandig naamwoord gebruikt voor
een hoedanigheidswoord.