Prima Secundae. Quaestio 106. Over de evangelische wet, die Nieuwe Wet genoemd wordt, op zichzelf beschouwd .
Prooemium
Consequenter considerandum est de lege Evangelii, quod dicitur lex nova. Et primo,
de ipsa secundum se; secundo, de ipsa per comparationem ad legem veterem; tertio,
de his quae in lege nova continentur. Circa primum quaeruntur quatuor. Primo, qualis
sit, utrum scilicet scripta vel indita. Secundo, de virtute eius, utrum iustificet.
Tertio, de principio eius, utrum debuerit dari a principio mundi. Quarto, de termino
eius utrum scilicet sit duratura usque ad finem, an debeat ei alia lex succedere. (Ia-IIae q. 106 pr.)
Na de behandeling van de Oude Wet, moeten we overgaan tot de behandeling van de Evangelische
Wet, die Nieuwe Wet genoemd wordt, en wel ten eerste over de Nieuwe Wet op zichzelf;
ten tweede, over de Nieuwe Wet in vergelijking tot de Oude, en ten derde, over de
voorschriften daarin vervat. Met betrekking tot het eerste stellen we vier vragen:
1) Over het hoe der Nieuwe Wet, nl. of ze geschreven of aangeboren is. 2) Over haar
kracht, nl. of ze rechtvaardig maakt. 3) Over haar begin, nl. of ze bij het begin
der wereld had moeten gegeven worden. 4) Over haar eindterm, nl. of ze zal duren tot
aan het einde, of door een andere wet zal vervangen worden.
Articulus 1. Is de Nieuwe Wet een geschreven wet?
Ad primum sic proceditur. Videtur quod lex nova sit lex scripta. Lex enim nova est
ipsum Evangelium. Sed Evangelium est descriptum, Ioan. XX, haec autem scripta sunt
ut credatis. Ergo lex nova est lex scripta. (Ia-IIae q. 106 a. 1 arg. 1)
1 — Men beweert, dat de Nieuwe Wet een geschreven wet is. De Nieuwe Wet immers is het
Evangelie zelf. Welnu het Evangelie is neergeschreven, volgens het woord van Johannes
(20, 31): « Dit nu is geschreven opdat gij zoudt geloven. » Dus is de Nieuwe Wet
een geschreven wet.
Praeterea, lex indita est lex naturae; secundum illud Rom. II, naturaliter ea quae
legis sunt faciunt, qui habent opus legis scriptum in cordibus suis. Si igitur lex
Evangelii esset lex indita, non differret a lege naturae. (Ia-IIae q. 106 a. 1 arg. 2)
2 — De aangeboren wet is de natuurwet, overeenkomstig het woord van de Apostel in zijn
Brief aan de Romeinen (2, 14, v.): « Zij (nl. de heidenen), in wier hart de geboden
der wet geschreven staan, doen natuurlijker wijze wat in de Wet staat. » Indien dus
de wet van het Evangelie een aangeboren wet zou zijn, zou ze niet verschillen van
de natuurwet.
Praeterea, lex Evangelii propria est eorum qui sunt in statu novi testamenti. Sed
lex indita communis est et eis qui sunt in novo testamento, et eis qui sunt in veteri
testamento, dicitur enim Sap. VII, quod divina sapientia per nationes in animas sanctas
se transfert, amicos Dei et prophetas constituit. Ergo lex nova non est lex indita. (Ia-IIae q. 106 a. 1 arg. 3)
3 — De wet van het Evangelie is eigen aan diegenen, die leven in de tijd van het Nieuwe
Testament. Welnu de aangeboren wet hebben zij, die in het Nieuwe Verbond leven, gemeen
met diegenen, die in het Oude Verbond leefden. Wij lezen immers in het Boek der Wijsheid
(7, 27), dat de goddelijke Wijsheid door de volkeren in heilige zielen overgaat, en
ze tot vrienden en profeten van God maakt. Dus is de Nieuwe Wet geen aangeboren wet.
Sed contra est quod lex nova est lex novi testamenti. Sed lex novi testamenti est
indita in corde. Apostolus enim, ad Heb. VIII, dicit, inducens auctoritatem quae habetur
Ierem. XXXI, ecce dies venient, dicit dominus, et consummabo super domum Israel et
super domum Iuda testamentum novum, et exponens quid sit hoc testamentum, dicit, quia
hoc est testamentum quod disponam domui Israel, dando leges meas in mentem eorum,
et in corde eorum superscribam eas. Ergo lex nova est lex indita. (Ia-IIae q. 106 a. 1 s. c.)
Maar daartegenover staat, dat de Nieuwe Wet de wet van het Nieuwe Verbond is. Welnu
de wet van het Nieuwe Verbond is in de harten gelegd. De Apostel immers zegt in zijn
Brief aan de Hebreeërs (8, 8-10), terwijl hij zich beroept op Jeremias (31, 31-33):
« Zie de dagen zullen komen, zegt de Heer, dat ik het Nieuw Verbond aan het huis van
Israël en het huis van Juda zal voltrekken », daar aan toevoegende als verklaring:
« Daar dit het Verbond is, dat Ik voor het huis van Israël zal bereiden, dat Ik, terwijl
Ik hen mijne wetten gegeven heb, zal griffen in hun hart en in hun geest. » Dus is
de Nieuwe Wet een aangeboren wet.
Respondeo dicendum quod unaquaeque res illud videtur esse quod in ea est potissimum,
ut philosophus dicit, in IX Ethic. Id autem quod est potissimum in lege novi testamenti,
et in quo tota virtus eius consistit, est gratia spiritus sancti, quae datur per fidem
Christi. Et ideo principaliter lex nova est ipsa gratia spiritus sancti, quae datur
Christi fidelibus. Et hoc manifeste apparet per apostolum, qui, ad Rom. III, dicit,
ubi est ergo gloriatio tua? Exclusa est. Per quam legem? Factorum? Non, sed per legem
fidei, ipsam enim fidei gratiam legem appellat. Et expressius ad Rom. VIII dicitur,
lex spiritus vitae in Christo Iesu liberavit me a lege peccati et mortis. Unde et
Augustinus dicit, in libro de spiritu et littera, quod sicut lex factorum scripta
fuit in tabulis lapideis, ita lex fidei scripta est in cordibus fidelium. Et alibi
dicit in eodem libro, quae sunt leges Dei ab ipso Deo scriptae in cordibus, nisi ipsa
praesentia spiritus sancti? Habet tamen lex nova quaedam sicut dispositiva ad gratiam
spiritus sancti, et ad usum huius gratiae pertinentia, quae sunt quasi secundaria
in lege nova, de quibus oportuit instrui fideles Christi et verbis et scriptis, tam
circa credenda quam circa agenda. Et ideo dicendum est quod principaliter nova lex
est lex indita, secundario autem est lex scripta. (Ia-IIae q. 106 a. 1 co.)
Zoals de Wijsgeer zegt in het negende Boek der Ethica (VIIIe H.), is ieder ding datgene,
wat er het voornaamste van is. Welnu datgene wat in de Wet van het Nieuw Verbond het
voornaamste is, en waarin haar gehele kracht bestaat, is de genade van de H. Geest,
die door het geloof van Christus gegeven wordt. Daarom is de Nieuwe Wet hoofdzakelijk
de genade zelf van de H. Geest, die aan de gelovigen in Christus gegeven wordt. Dit
blijkt duidelijk uit het gezegde van de Apostel in zijn Brief aan de Romeinen (3,
27): « Waar blijft dan de grootsprekerij ? — Zij is uitgesloten. — Door welke wet?
Door die der werken? — Neen, maar door de Wet van het geloof. » (De genade van het
geloof wordt zelf wet genoemd.) En in dezelfde Brief (8, 2) wordt uitdrukkelijk gezegd:
« De Wet van de geest des levens in Christus Jezus heeft u bevrijd van de wet der
zonde en des doods. » Vandaar zegt ook Augustinus in zijn Boek Over de geest en de
letter (XVIIe en XXVIe H.), dat, gelijk de wet der feiten geschreven was op stenen
tafelen, zo ook de wet van het geloof geschreven is in de harten der gelovigen; en
elders zegt hij in hetzelfde Boek (XXIe H.): « Wat zijn de wetten van God, die door
Hem in de harten geschreven zijn, anders, dan de tegenwoordigheid van de H. Geest?
» De Nieuwe Wet bevat echter dingen, die als het ware de geschiktheid geven tot de
genade van de H. Geest, en die behoren tot het gebruik er van. Deze zijn secundair
aan de Nieuwe Wet. Hieromtrent moeten de gelovigen van Christus onderricht worden,
mondeling en schriftelijk, zowel met betrekking tot de dingen, die geloofd, als met
betrekking tot de dingen, die gedaan moeten worden. Volgens dit alles moet men dus
zeggen, dat de Nieuwe Wet op de eerste plaats een aangeboren wet is, en slechts op
de tweede plaats een geschreven wet.
Ad primum ergo dicendum quod in Scriptura Evangelii non continentur nisi ea quae pertinent
ad gratiam spiritus sancti vel sicut dispositiva, vel sicut ordinativa ad usum huius
gratiae. Sicut dispositiva quidem quantum ad intellectum per fidem, per quam datur
spiritus sancti gratia, continentur in Evangelio ea quae pertinent ad manifestandam
divinitatem vel humanitatem Christi. Secundum affectum vero, continentur in Evangelio
ea quae pertinent ad contemptum mundi, per quem homo fit capax gratiae spiritus sancti,
mundus enim, idest amatores mundi, non potest capere spiritum sanctum, ut habetur
Ioan. XIV. Usus vero spiritualis gratiae est in operibus virtutum, ad quae multipliciter
Scriptura novi testamenti homines exhortatur. (Ia-IIae q. 106 a. 1 ad 1)
1 — In het Evangelie zijn slechts die dingen vervat, die betrekking hebben op de genade
van de H. Geest, zowel voor zover ze een geschiktheid geven, als voor zover ze een
orde zeggen tot het gebruik van die genade. Voor zover ze een geschiktheid geven,
moeten we onderscheid maken: ze geven nl. een geschiktheid met betrekking tot het
verstand, door het geloof, waardoor de genade van de H. Geest gegeven wordt, en zó
zijn in het Evangelie die dingen vervat, die betrekking hebben op de manifestatie
der Godheid of der mensheid van Christus; met betrekking tot het streefvermogen geven
die dingen een geschiktheid, die betrekking hebben op de verachting der wereld, waardoor
de mens geschikt wordt om de genade van de H. Geest te ontvangen. De wereld immers,
d.i.: de minnaars der wereld, kan de H. Geest niet vatten, zoals staat bij Joannes
(14, 17). Maar het gebruik der geestelijke genade ligt in de deugddaden, waartoe de
H. Schrift de mensen op vele manieren aanspoort.
Ad secundum dicendum quod dupliciter est aliquid inditum homini. Uno modo, pertinens
ad naturam humanam, et sic lex naturalis est lex indita homini. Alio modo est aliquid
inditum homini quasi naturae superadditum per gratiae donum. Et hoc modo lex nova
est indita homini, non solum indicans quid sit faciendum, sed etiam adiuvans ad implendum. (Ia-IIae q. 106 a. 1 ad 2)
2 — Op twee manieren kan de mens iets aangeboren zijn. Ten eerste, in zover iets behoort
tot de menselijke natuur, en in die zin is de natuurwet de mens aangeboren. Ten tweede
kan de mens iets aangeboren zijn, in zover door een vrije gave iets aan de natuur
wordt toegevoegd, en in die zin is de Nieuwe Wet de mens aangeboren, niet alleen door
aan te tonen wat gedaan moet worden, maar ook door bij de vervulling er van te helpen.
Ad tertium dicendum quod nullus unquam habuit gratiam spiritus sancti nisi per fidem
Christi explicitam vel implicitam. Per fidem autem Christi pertinet homo ad novum
testamentum. Unde quibuscumque fuit lex gratiae indita, secundum hoc ad novum testamentum
pertinebant. (Ia-IIae q. 106 a. 1 ad 3)
3 — Niemand heeft ooit de genade van de H. Geest gehad, dan door het geloof in Christus,
hetzij impliciet, hetzij expliciet. Welnu door het geloof in Christus behoort de mens
tot het Nieuwe Verbond, en vandaar behoorden allen tot het nieuwe Verbond, aan wie
Wet der Genade is aangeboren.
Articulus 2. Maakt de Nieuwe Wet rechtvaardig?
Ad secundum sic proceditur. Videtur quod lex nova non iustificet. Nullus enim iustificatur
nisi legi Dei obediat; secundum illud ad Heb. V, factus est, scilicet Christus, omnibus
obtemperantibus sibi causa salutis aeternae. Sed Evangelium non semper hoc operatur
quod homines ei obediant, dicitur enim Rom. X, non omnes obediunt Evangelio. Ergo
lex nova non iustificat. (Ia-IIae q. 106 a. 2 arg. 1)
1 — Men beweert, dat de Nieuwe Wet niet rechtvaardig maakt. Niemand immers wordt gerechtvaardigd,
tenzij hij aan de Wet Gods gehoorzaamt, wat blijkt uit het gezegde van de Apostel
in zijn Brief aan de Hebreeën (5, 9): « Hij (nl. Christus) bezorgt de eeuwige zaligheid
aan allen, die aan Hem gehoorzamen ». Welnu niet altijd bewerkt het Evangelie, dat
de mens er aan gehoorzaamt, wat blijkt uit de Brief aan de Romeinen (10, 16): « Niet
allen gehoorzamen aan het Evangelie ». Dus maakt de Nieuwe Wet niet rechtvaardig.
Praeterea, apostolus probat, ad Rom., quod lex vetus non iustificabat, quia ea adveniente
praevaricatio crevit, habetur enim ad Rom. IV, lex iram operatur, ubi enim non est
lex, nec praevaricatio. Sed multo magis lex nova praevaricationem addidit, maiori
enim poena est dignus qui post legem novam datam adhuc peccat; secundum illud Heb.
X, irritam quis faciens legem Moysi, sine ulla miseratione, duobus vel tribus testibus,
moritur. Quanto magis putatis deteriora mereri supplicia, qui filium Dei conculcaverit,
et cetera? Ergo lex nova non iustificat, sicut nec vetus. (Ia-IIae q. 106 a. 2 arg. 2)
2 — De Apostel toont aan, dat de Oude Wet niet rechtvaardig maakt, omdat bij haar komst
de overtreding toenam. Dit blijkt uit de Brief aan de Romeinen (4, 15): « De Wet brengt
toorn voort; waar geen wet is, kan ook geen overtreding zijn ». Welnu de Nieuwe Wet
heeft veel meer overtreding met zich meegebracht; immers een grotere straf verdient
hij die onder de Nieuwe Wet nog zondigt, wat blijkt uit de Brief aan de Hebreeën (10,
28-29): « Wie de Wet van Mozes overtreedt, moet zonder genade sterven op het woord
van twee of drie getuigen. Hoeveel ergere straf meent gij dat iemand verdient, die
de Zoon van God vertrapt heeft? », enz. Dus maakt de Nieuwe Wet niet rechtvaardig,
gelijk ook de Oude Wet niet.
Praeterea, iustificare est proprius effectus Dei; secundum illud ad Rom. VIII, Deus
qui iustificat. Sed lex vetus fuit a Deo, sicut et lex nova. Ergo lex nova non magis
iustificat quam lex vetus. (Ia-IIae q. 106 a. 2 arg. 3)
3 — Rechtvaardig maken is het eigen uitwerksel van God, wat blijkt uit de Brief aan de
Romeinen (8, 33): « God is het, die rechtvaardig maakt ». Welnu zowel de Nieuwe Wet
als de Oude Wet was van God. Dus maakt de Nieuwe Wet niet méér rechtvaardig dan de
Oude.
Sed contra est quod apostolus dicit, ad Rom. I, non erubesco Evangelium, virtus enim
Dei est in salutem omni credenti. Non autem est salus nisi iustificatis. Ergo lex
Evangelii iustificat. (Ia-IIae q. 106 a. 2 s. c.)
Maar daartegenover staat het gezegde van de Apostel in zijn Brief aan de Romeinen
(1, 16): « Ik ben niet beschaamd over het Evangelie. Een kracht van God is het immers,
tot zaligheid voor allen, die geloven ». Welnu er is geen zaligheid zonder rechtvaardigmaking.
Dus maakt de Wet van het Evangelie rechtvaardig.
Respondeo dicendum quod, sicut dictum est, ad legem Evangelii duo pertinent. Unum
quidem principaliter, scilicet ipsa gratia spiritus sancti interius data. Et quantum
ad hoc, nova lex iustificat. Unde Augustinus dicit, in libro de spiritu et littera,
ibi, scilicet in veteri testamento, lex extrinsecus posita est, qua iniusti terrerentur,
hic, scilicet in novo testamento, intrinsecus data est, qua iustificarentur. Aliud
pertinet ad legem Evangelii secundario, scilicet documenta fidei, et praecepta ordinantia
affectum humanum et humanos actus. Et quantum ad hoc, lex nova non iustificat. Unde
apostolus dicit, II ad Cor. III, littera occidit, spiritus autem vivificat. Et Augustinus
exponit, in libro de spiritu et littera, quod per litteram intelligitur quaelibet
Scriptura extra homines existens, etiam moralium praeceptorum qualia continentur in
Evangelio. Unde etiam littera Evangelii occideret, nisi adesset interius gratia fidei
sanans. (Ia-IIae q. 106 a. 2 co.)
Gelijk (in het vorig Artikel) gezegd is, kunnen we in het Evangelie twee dingen onderscheiden.
Ten eerste, iets wat er primair in is, nl. de genade zelf van de H. Geest, die innerlijk
gegeven wordt, en met betrekking hiertoe maakt de Nieuwe Wet rechtvaardig. Vandaar
zegt Augustinus in zijn Boek Over de geest en de letter (XVIIe H.): « Daar (nl. in
het Oude Verbond) was de wet uiterlijk, waardoor de onrechtvaardigen werden afgeschrikt;
hier (nl. in de Nieuwe Wet) is ze innerlijk, waardoor ze gerechtvaardigd worden ».
Ten tweede wordt iets secundair in de Wet van het Evangelie gevonden, nl. wat tot
het geloof behoort, en de bevelen die het streefvermogen en de daden van de mens ordenen,
en met betrekking hiertoe maakt de Nieuwe Wet niet rechtvaardig. Vandaar zegt de Apostel
in zijn IIe Brief aan de Corinthiërs (3, 6): « De letter maakt dood, de geest echter
maakt levend », en Augustinus verklaart in zijn Boek Over de geest en de letter (XIVe
en XVIIe H.), dat met de letter bedoeld wordt ieder geschreven woord, dat buiten de
mensen bestaat, ook de voorschriften op zedelijk gebied, gelijk die in het Evangelie
vervat zijn; daarom zou ook de wet van het Evangelie doodmaken, wanneer de innerlijke
gezondmakende genade van bet geloof er niet bijkwam.
Ad primum ergo dicendum quod illa obiectio procedit de lege nova non quantum ad id
quod est principale in ipsa, sed quantum ad id quod est secundarium in ipsa, scilicet
quantum ad documenta et praecepta exterius homini proposita vel verbo vel scripto. (Ia-IIae q. 106 a. 2 ad 1)
1 — Deze opwerping gaat niet uit van datgene, wat primair is in de Nieuwe Wet, maar van
datgene, wat er secundair in is, nl. van wat behoort tot het geloof en van de voorschriften,
die aan de mensen gegeven worden, mondeling of schriftelijk.
Ad secundum dicendum quod gratia novi testamenti, etsi adiuvet hominem ad non peccandum,
non tamen ita confirmat in bono ut homo peccare non possit, hoc enim pertinet ad statum
gloriae. Et ideo si quis post acceptam gratiam novi testamenti peccaverit, maiori
poena est dignus, tanquam maioribus beneficiis ingratus, et auxilio sibi dato non
utens. Nec tamen propter hoc dicitur quod lex nova iram operatur, quia quantum est
de se, sufficiens auxilium dat ad non peccandum. (Ia-IIae q. 106 a. 2 ad 2)
2 — Ofschoon de mens de genade van het Nieuw Verbond heeft om niet te zondigen, bevestigt
zij hem toch niet zozeer in het goede, dat hij met meer zou kunnen zondigen. Dit toch
behoort tot de staat der glorie, en daarom verdient iemand, wanneer hij na het ontvangen
van de genade van het Nieuw Verbond gezondigd heeft, een grotere straf, daar hij ondankbaar
is voor grotere weldaden, en de hem gegeven hulp niet gebruikt. Maar daarom zegt de
Apostel niet, dat de Nieuwe Wet toom voortbrengt, want op zichzelf geeft zij voldoende
hulp om niet te zondigen.
Ad tertium dicendum quod legem novam et veterem unus Deus dedit, sed aliter et aliter.
Nam legem veterem dedit scriptam in tabulis lapideis, legem autem novam dedit scriptam
in tabulis cordis carnalibus, ut apostolus dicit, II ad Cor. III. Proinde sicut Augustinus
dicit, in libro de spiritu et littera, litteram istam extra hominem scriptam, et ministrationem
mortis et ministrationem damnationis apostolus appellat. Hanc autem, scilicet novi
testamenti legem, ministrationem spiritus et ministrationem iustitiae dicit, quia
per donum spiritus operamur iustitiam, et a praevaricationis damnatione liberamur. (Ia-IIae q. 106 a. 2 ad 3)
3 — Een en dezelfde God heeft de Oude en de Nieuwe 'Wet gegeven, maar op verschillende
manier. Want de Oude Wet heeft Hij gegeven, geschreven op stenen tafelen; de Nieuwe
Wet echter, op de vleselijke tafelen van het hart, gelijk de Apostel zegt in zijn
IIe Brief aan de Corinthiërs (3, 3). En, zoals Augustinus zegt in zijn Boek Over de
geest en de letter (XVIIIe H.), noemt de Apostel die buiten de mens geschreven letter
de bedienaarster van de dood en van de verdoemenis; de andere letter, nl. de wet van
het Nieuw Verbond, noemt hij de bedienaarster van de geest en van de gerechtigheid,
omdat wij door de gave van de Geest rechtvaardige werken doen en van de straf der
zonde verlost worden.
Articulus 3. Had de Nieuwe Wet bij het begin der wereld moeten gegeven worden? :
Ad tertium sic proceditur. Videtur quod lex nova debuerit dari a principio mundi.
Non enim est personarum acceptio apud Deum, ut dicitur ad Rom. II. Sed omnes homines
peccaverunt, et egent gloria Dei, ut dicitur ad Rom. III. Ergo a principio mundi lex
Evangelii dari debuit, ut omnibus per eam subveniretur. (Ia-IIae q. 106 a. 3 arg. 1)
1 — Men beweert, dat de Nieuwe Wet bij het begin van de wereld had moeten gegeven worden.
Immers voorkeur naar het aangezicht bestaat bij God niet, zoals in de Brief aan de
Romeinen (2, 11) wordt gezegd. Welnu « allen hebben gezondigd en moeten de glans van
God derven », zoals in de Brief aan de Romeinen (3, 23) gezegd wordt. Dus had de Nieuwe
Wet bij het begin der wereld moeten gegeven worden, opdat allen door haar zouden geholpen
worden.
Praeterea, sicut in diversis locis sunt diversi homines, ita etiam in diversis temporibus.
Sed Deus, qui vult omnes homines salvos fieri, ut dicitur I ad Tim. II, mandavit Evangelium
praedicari in omnibus locis; ut patet Matth. ult., et Marc. ult. Ergo omnibus temporibus
debuit adesse lex Evangelii, ita quod a principio mundi daretur. (Ia-IIae q. 106 a. 3 arg. 2)
2 — Evenals op verscheidene plaatsen verschillende mensen zijn, zo ook op verschillende
tijden. Welnu God die wil, dat alle mensen zalig worden, zoals in de Ie Brief aan
Timotheüs (2, 4) gezegd wordt, heeft bevolen, dat het Evangelie op alle plaatsen gepredikt
zou worden, zoals blijkt uit het laatste hoofdstuk van Mattheus en Marcus. Dus moest
ook ten allen tijde de Wet van het Evangelie aanwezig zijn, zodat zij bij het begin
der wereld zou moeten gegeven zijn.
Praeterea, magis est necessaria homini salus spiritualis, quae est aeterna, quam salus
corporalis, quae est temporalis. Sed Deus ab initio mundi providit homini ea quae
sunt necessaria ad salutem corporalem, tradens eius potestati omnia quae erant propter
hominem creata, ut patet Gen. I. Ergo etiam lex nova, quae maxime est necessaria ad
salutem spiritualem, debuit hominibus a principio mundi dari. (Ia-IIae q. 106 a. 3 arg. 3)
3 — Het geestelijk heil, dat eeuwig is, is noodzakelijker voor de mens dan het lichamelijk
heil, dat tijdelijk is. Welnu God heeft van het begin der wereld af voorzien in die
dingen, die nodig zijn voor het lichamelijk heil, door aan de mens macht te geven
over alles wat om hem geschapen is, zoals blijkt uit het Boek Genesis (1, 26-28).
Dus moest de Nieuwe Wet, die absoluut nodig is voor het geestelijk heil, bij het begin
der wereld gegeven zijn.
Sed contra est quod apostolus dicit, I ad Cor. XV, non prius quod spirituale est,
sed quod animale. Sed lex nova est maxime spiritualis. Ergo lex nova non debuit dari
a principio mundi. (Ia-IIae q. 106 a. 3 s. c.)
Maar daartegenover staat het gezegde van de Apostel in de Ie Brief aan de Corinthiërs
(15, 46): « Het geestelijke komt niet eerst, maar wat het bezielt ». Welnu de Nieuwe
Wet is uiterst geestelijk. Dus moest zij niet bij het begin der wereld gegeven worden.
Respondeo dicendum quod triplex ratio potest assignari quare lex nova non debuit dari
a principio mundi. Quarum prima est quia lex nova, sicut dictum est, principaliter
est gratia spiritus sancti; quae abundanter dari non debuit antequam impedimentum
peccati ab humano genere tolleretur, consummata redemptione per Christum; unde dicitur
Ioan. VII, nondum erat spiritus datus, quia Iesus nondum erat glorificatus. Et hanc
rationem manifeste assignat apostolus ad Rom. VIII, ubi, postquam praemiserat de lege
spiritus vitae, subiungit, Deus, filium suum mittens in similitudinem carnis peccati,
de peccato damnavit peccatum in carne, ut iustificatio legis impleretur in nobis.
Secunda ratio potest assignari ex perfectione legis novae. Non enim aliquid ad perfectum
adducitur statim a principio, sed quodam temporali successionis ordine, sicut aliquis
prius fit puer, et postmodum vir. Et hanc rationem assignat apostolus ad Gal. III,
lex paedagogus noster fuit in Christo, ut ex fide iustificemur. At ubi venit fides,
iam non sumus sub paedagogo. Tertia ratio sumitur ex hoc quod lex nova est lex gratiae,
et ideo primo oportuit quod homo relinqueretur sibi in statu veteris legis, ut, in
peccatum cadendo, suam infirmitatem cognoscens, recognosceret se gratia indigere.
Et hanc rationem assignat apostolus ad Rom. V, dicens, lex subintravit ut abundaret
delictum, ubi autem abundavit delictum, superabundavit et gratia. (Ia-IIae q. 106 a. 3 co.)
Drie redenen kunnen aangegeven worden, waarom de Nieuwe Wet met bij het begin der
wereld had moeten gegeven worden. Ten eerste, omdat de Nieuwe Wet, zoals (in het eerste
Artikel) gezegd is, in hoofdzaak de genade van de H. Geest is, die niet overmatig
moest gegeven worden vóór de hinderpaal der zonde werd weggenomen van het menselijk
geslacht, wat gebeurd is, toen de verlossing door Christus voltrokken werd. Vandaar
zegt Johannes (7, 49): « De geest was nog niet gegeven, daar Jezus nog niet verheerlijkt
was ». Die reden geeft de Apostel duidelijk aan in zijn Brief aan de Romeinen (8,
2 vv.), waar hij eerst spreekt over de wet van de geest des levens en er dan op volgen
laat: « Zijn eigen Zoon heeft Hij gezonden in de gelijkenis van het zondig vlees,
en om de zonden, en Hij heeft de zonden veroordeeld in het vlees, opdat de rechtvaardigmaking
door de wet tot stand zou komen in ons ». De tweede reden kan gevonden worden in van
de Nieuwe Wet. Niets immers wordt onmiddellijk bij het begin tot de hoogste volmaaktheid
opgevoerd, maar geleidelijk aan, gelijk iemand eerst jongeling wordt, en later man.
Deze reden geeft de Apostel aan in zijn Brief aan de Galaten (3, 24-25): « Zo is dan
de wet onze pedagoog geworden tot Christus, opdat wij door het geloof gerechtvaardigd
zouden worden. Daar nu het geloof gekomen is, staan wij niet meer onder de pedagoog.
» De derde reden ligt in het feit, dat de Nieuwe Wet de wet der genade is. En daarom
moest de mens eerst aan zichzelf overgelaten worden gedurende de tijd van de Oude
Wet, opdat hij, door in de zonde te vallen, zijn eigen zwakheid zou erkennen en tot
de overtuiging zou komen, dat hij de genade nodig heeft. Deze reden geeft de Apostel
aan in zijn Brief aan de Romeinen (5, 20): « De wet is nog bijgekomen, opdat er meer
overtredingen zouden geschieden; doch waar veel zonde was, is veel meer genade gekomen.
»
Ad primum ergo dicendum quod humanum genus propter peccatum primi parentis meruit
privari auxilio gratiae. Et ideo quibuscumque non datur, hoc est ex iustitia, quibuscumque
autem datur, hoc est ex gratia, ut Augustinus dicit, in libro de Perfect. Iustit.
Unde non est acceptio personarum apud Deum ex hoc quod non omnibus a principio mundi
legem gratiae proposuit, quae erat debito ordine proponenda, ut dictum est. (Ia-IIae q. 106 a. 3 ad 1)
1 — Het menselijk geslacht had om de zonde van de eerste ouders verdiend, beroofd te worden
van de hulp der genade, en daarom is het krachtens de rechtvaardigheid voor hen, aan
wie ze niet gegeven wordt, en krachtens vrije gave voor hen, aan wie ze gegeven wordt,
zoals Augustinus zich uitdrukt in zijn Boek Over de volmaaktheid der gerechtigheid
(CVIIe Brief, Ve H.). Daarom is er bij God geen keuze naar het aangezicht, wanneer
Hij van het begin der wereld af de wet der genade niet gegeven heeft, die immers op
de geschikte tijd moest voorgesteld worden, zoals (in de Leerstelling) gezegd is.
Ad secundum dicendum quod diversitas locorum non variat diversum statum humani generis,
qui variatur per temporis successionem. Et ideo omnibus locis proponitur lex nova,
non autem omnibus temporibus, licet omni tempore fuerint aliqui ad novum testamentum
pertinentes, ut supra dictum est. (Ia-IIae q. 106 a. 3 ad 2)
2 — Verschil van plaats brengt geen verschil van toestand van het menselijk geslacht mee,
dat slechts verandert door opeenvolging in de tijd. Daarom wordt de Nieuwe Wet gemaakt
voor alle plaatsen, echter niet voor alle tijden, ofschoon er ten allen tijde waren,
die tot het Nieuw Verbond behoorden, zoals hier boven gezegd is (1e Art., 3e Antw.).
Ad tertium dicendum quod ea quae pertinent ad salutem corporalem, deserviunt homini
quantum ad naturam, quae non tollitur per peccatum. Sed ea quae pertinent ad spiritualem
salutem, ordinantur ad gratiam, quae amittitur per peccatum. Et ideo non est similis
ratio de utrisque. (Ia-IIae q. 106 a. 3 ad 3)
3 — Datgene wat behoort tot het lichamelijk heil, hoort de mens toe krachtens zijn natuur,
die door de zonde niet vernietigd wordt. Maar datgene, wat behoort tot het geestelijk
heil is geordend tot de genade, die door de zonde verloren wordt. Daarom gaat voor
beide dezelfde redenering niet op.
Articulus 4. Zal de Nieuwe Wet voortduren tot het einde der wereld?
Ad quartum sic proceditur. Videtur quod lex nova non sit duratura usque ad finem mundi.
Quia ut apostolus dicit, I ad Cor. XIII, cum venerit quod perfectum est, evacuabitur
quod ex parte est. Sed lex nova ex parte est, dicit enim apostolus ibidem, ex parte
cognoscimus, et ex parte prophetamus. Ergo lex nova evacuanda est, alio perfectiori
statu succedente. (Ia-IIae q. 106 a. 4 arg. 1)
1 — Men beweert, dat de Nieuwe Wet niet zal voortduren tot aan het einde der wereld. Immers
de Apostel zegt in de Ie Brief aan de Korinthiërs (13, 10): « Wanneer het volmaakte
zal komen, wordt het gedeeltelijke afgeschaft ». Welnu de Nieuwe Wet is een gedeeltelijke,
volgens het woord van de Apostel (t. a. pl., 9): « Ten dele kennen wij, en ten dele
profeteren wij ». Dus moet de Nieuwe Wet afgeschaft worden, als er een volmaakter
toestand volgt.
Praeterea, dominus, Ioan. XVI, promisit discipulis suis in adventu spiritus sancti
Paracleti cognitionem omnis veritatis. Sed nondum Ecclesia omnem veritatem cognoscit,
in statu novi testamenti. Ergo expectandus est alius status, in quo per spiritum sanctum
omnis veritas manifestetur. (Ia-IIae q. 106 a. 4 arg. 2)
2 — De Heer heeft aan zijn leerlingen de kennis der gehele waarheid beloofd bij de komst
van de H. Geest (Johannes, 16, 13). Welnu in de tijd van het Nieuwe Testament kent
de Kerk de gehele waarheid nog niet. Dus moet er een andere tijd verwacht worden,
waarin de gehele waarheid zal veropenbaard worden door de H. Geest.
Praeterea, sicut pater est alius a filio et filius a patre, ita spiritus sanctus a
patre et filio. Sed fuit quidam status conveniens personae patris, scilicet status
veteris legis, in quo homines generationi intendebant. Similiter etiam est alius status
conveniens personae filii, scilicet status novae legis, in quo clerici, intendentes
sapientiae, quae appropriatur filio, principantur. Ergo erit status tertius spiritus
sancti, in quo spirituales viri principabuntur. (Ia-IIae q. 106 a. 4 arg. 3)
3 — Evenals de Vader verschilt van de Zoon, en de Zoon van de Vader, zo ook verschilt
de H. Geest van de Vader en de Zoon. Welnu er was een tijd, die geëigend was voor
de persoon van de Vader, nl. de tijd van de Oude Wet, waarin de mensen bedacht waren
op de voortbrenging; ook is er een tijd, die geëigend is voor de persoon van de Zoon,
nl. de tijd der Nieuwe Wet, waarin de geestelijken, die zich toeleggen op de wijsheid,
die aan de Zoon toegeschreven wordt, de voorrang hebben. Dus moet er nog een derde
tijd komen, geëigend aan de H. Geest, waarin de hoogstaande mensen de voorrang zullen
hebben.
Praeterea, dominus dicit, Matth. XXIV, praedicabitur hoc Evangelium regni in universo
orbe, et tunc veniet consummatio. Sed Evangelium Christi iamdiu est praedicatum in
universo orbe; nec tamen adhuc venit consummatio. Ergo Evangelium Christi non est
Evangelium regni, sed futurum est aliud Evangelium spiritus sancti, quasi alia lex. (Ia-IIae q. 106 a. 4 arg. 4)
4 — De Heer zegt (Mattheus, 24, 14): « Dit Evangelie des rijks zal verkondigd worden over
heel de wereld, en dan zal het einde kome ». Welnu het Evangelie van Christus is
reeds gepredikt over heel de aarde, terwijl het einde nog niet daar is. Dus is het
Evangelie van Christus niet het Evangelie van het rijk, maar zal er een ander Evangelie
van de Geest komen, dat als een andere wet zal zijn.
Sed contra est quod dominus dicit, Matth. XXIV, dico vobis quia non praeteribit generatio
haec donec omnia fiant, quod Chrysostomus exponit de generatione fidelium Christi.
Ergo status fidelium Christi manebit usque ad consummationem saeculi. (Ia-IIae q. 106 a. 4 s. c.)
Maar daartegenover staat het gezegde van de Heer bij Mattheus (24, 34): « Voorwaar
ik zeg u: dit geslacht zal niet vergaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn
». Dit verklaart Chrysostomus (LXXVIIIe Homilie op Mattheus) van het geslacht der
gelovigen in Christus. Dus blijft de tijd van de gelovigen in Christus tot het einde
der eeuwen.
Respondeo dicendum quod status mundi variari potest dupliciter. Uno modo, secundum
diversitatem legis. Et sic huic statui novae legis nullus alius status succedet. Successit
enim status novae legis statui veteris legis tanquam perfectior imperfectiori. Nullus
autem status praesentis vitae potest esse perfectior quam status novae legis. Nihil
enim potest esse propinquius fini ultimo quam quod immediate in finem ultimum introducit.
Hoc autem facit nova lex, unde apostolus dicit, ad Heb. X, habentes itaque, fratres,
fiduciam in introitu sanctorum in sanguine Christi, quam initiavit nobis viam novam,
accedamus ad eum. Unde non potest esse aliquis perfectior status praesentis vitae
quam status novae legis, quia tanto est unumquodque perfectius, quanto ultimo fini
propinquius. Alio modo status hominum variari potest secundum quod homines diversimode
se habent ad eandem legem, vel perfectius vel minus perfecte. Et sic status veteris
legis frequenter fuit mutatus, cum quandoque leges optime custodirentur, quandoque
omnino praetermitterentur. Sic etiam status novae legis diversificatur, secundum diversa
loca et tempora et personas, inquantum gratia spiritus sancti perfectius vel minus
perfecte ab aliquibus habetur. Non est tamen expectandum quod sit aliquis status futurus
in quo perfectius gratia spiritus sancti habeatur quam hactenus habita fuerit, maxime
ab apostolis, qui primitias spiritus acceperunt, idest et tempore prius et ceteris
abundantius, ut Glossa dicit Rom. VIII. (Ia-IIae q. 106 a. 4 co.)
De toestand der wereld kan op twee manieren veranderen. Ten eerste, door verschil
van wetten, en in die zin zal er op de toestand der Nieuwe Wet geen andere toestand
volgen. De toestand immers van de Nieuwe Wet is gevolgd op die van de Oude Wet, als
een meer volmaakte op een minder volmaakten. Welnu geen enkele toestand op aarde kan
volmaakter zijn dan die der Nieuwe Wet. Niets immers kan dichter bij het laatste doel
zijn, dan wat onmiddellijk naar het laatste doel heenleidt, en dit doet de Nieuwe
Wet. Vandaar zegt de Apostel in zijn Brief aan de Hebreeën (10, 19,vv.): « Aangezien
wij dan, broeders, vrijmoedig in het heiligdom mogen ingaan door het bloed van Christus,
langs de nieuwe weg die Hij voor ons ingewijd heeft ». Daarom kan er op aarde geen
volmaakter toestand zijn dan die van de Nieuwe Wet, daar iets volmaakter is naarmate
het dichter bij het laatste doel is. Ten tweede kan de toestand van de mensen veranderen,
naar gelang de mensen zich anders verhouden ten opzichte van een en dezelfde wet,
nl. ofwel volmaakter, of minder volmaakt, en in die zin is de toestand in het Oude
Testament dikwijls veranderd, daar de wetten nu eens uitstekend werden onderhouden,
dan weer geheel werden verwaarloosd. In die zin verandert ook de toestand van de Nieuwe
Wet, overeenkomstig de verschillende plaatsen, tijden en personen, voor zover ze de
genade van de H. Geest meer of minder volmaakt bezitten. Het is echter niet te verwachten,
dat er een tijd zal komen, waarin men de genade van de H. Geest volmaakter zal bezitten,
dan die reeds bezeten is, vooral door de Apostelen, die de H. Geest op de eerste plaats
ontvangen hebben, d.i. eerder in tijd en overvloediger dan de anderen, zoals de Glossa
zegt op de Brief aan de Romeinen (8, 23).
Ad primum ergo dicendum quod, sicut Dionysius dicit, in Eccl. Hier., triplex est hominum
status, primus quidem veteris legis; secundus novae legis; tertius status succedit
non in hac vita, sed in patria. Sed sicut primus status est figuralis et imperfectus
respectu status evangelici, ita hic status est figuralis et imperfectus respectu status
patriae; quo veniente, iste status evacuatur, sicut ibi dicitur, videmus nunc per
speculum in aenigmate, tunc autem facie ad faciem. (Ia-IIae q. 106 a. 4 ad 1)
1 — Zoals Dionysius zegt in zijn Boek Over de Kerkelijke Hierarchie (Ve H.), is de toestand
der mensen drievoudig. Ten eerste, die van de Oude Wet, ten tweede die van de Nieuwe
Wet, en een derde, die volgt, niet in dit leven, maar in het toekomstig leven, nl.
in het vaderhuis. En evenals de eerste toestand onvolmaakt is met betrekking tot die
van het Evangelie, en hem voorafbeeldt, zo ook is deze toestand onvolmaakt ten opzichte
van die in het vaderhuis en is hij er een afbeeldsel van. Wanneer men daar komt, verdwijnt
de vorige toestand, volgens het woord van de Apostel in de Ie Brief aan de Korintiërs
(13, 12): « Nu zien we door een spiegel in een raadsel, dan echter van aanschijn tot
aanschijn ».
Ad secundum dicendum quod, sicut Augustinus dicit in libro contra Faustum, Montanus
et Priscilla posuerunt quod promissio domini de spiritu sancto dando non fuit completa
in apostolis, sed in eis. Et similiter Manichaei posuerunt quod fuit completa in Manichaeo,
quem dicebant esse spiritum Paracletum. Et ideo utrique non recipiebant actus apostolorum,
in quibus manifeste ostenditur quod illa promissio fuit in apostolis completa, sicut
dominus iterato eis promisit, Act. I, baptizamini in spiritu sancto non post multos
hos dies; quod impletum legitur Act. II. Sed istae vanitates excluduntur per hoc quod
dicitur Ioan. VII, nondum erat spiritus datus, quia Iesus nondum erat glorificatus,
ex quo datur intelligi quod statim glorificato Christo in resurrectione et ascensione,
fuit spiritus sanctus datus. Et per hoc etiam excluditur quorumcumque vanitas qui
dicerent esse expectandum aliud tempus spiritus sancti. Docuit autem spiritus sanctus
apostolos omnem veritatem de his quae pertinent ad necessitatem salutis, scilicet
de credendis et agendis. Non tamen docuit eos de omnibus futuris eventibus, hoc enim
ad eos non pertinebat, secundum illud Act. I, non est vestrum nosse tempora vel momenta,
quae pater posuit in sua potestate. (Ia-IIae q. 106 a. 4 ad 2)
2 — Zoals Augustinus zegt in zijn Boek Tegen Faustus (XIXe B., XXXI H.), beweerden Montanus
en Priscilla, dat de belofte van de Meester over de H. Geest niet vervuld was in de
Apostelen, maar in hen. En evenzo beweerden de Manicheën, dat zij in Manichaeus vervuld
was, die, naar zij beweerden, de Vertrooster was. Daarom erkenden ze het gezag niet
van de Handelingen der Apostelen, waaruit duidelijk blijkt, dat die belofte in de
Apostelen vervuld is, zoals de Heer hun herhaaldelijk had beloofd: « Gij zult in de
H. Geest gedoopt worden kort na deze dagen ». (Handelingen, 1,5). Dat nu die belofte
in vervulling is gegaan, verhalen de Handelingen (2). Die dwalingen worden ook uitgesloten
door de woorden van Joannes (7, 39): « De Geest was nog niet gegeven, omdat Jezus
nog niet verheerlijkt was », waaruit blijkt, dat de H. Geest gegeven is onmiddellijk
na de verheerlijking van Christus door Zijn verrijzenis en hemelvaart. Daardoor wordt
ook uitgesloten de lichtzinnige bewering van wie dan ook, dat er een andere tijd zal
komen, nl. die van de H. Geest. De H. Geest nu heeft de Apostelen volkomen onderricht
aangaande alles wat nodig is ter zaligheid, zowel met betrekking tot wat geloofd als
met betrekking tot wat gedaan moet worden, ofschoon Hij hen niet heel de toekomst
heeft geopenbaard. Die kennis immers kwam hun niet toe, overeenkomstig die woorden
uit de Handelingen (1, 7): « Gij hoeft tijden of gelegenheden niet te kennen, die
de vader door zijn eigen gezag heeft vastgesteld ».
Ad tertium dicendum quod lex vetus non solum fuit patris, sed etiam filii, quia Christus
in veteri lege figurabatur. Unde dominus dicit, Ioan. V, si crederetis Moysi, crederetis
forsitan et mihi, de me enim ille scripsit. Similiter etiam lex nova non solum est
Christi, sed etiam spiritus sancti; secundum illud Rom. VIII, lex spiritus vitae in
Christo Iesu, et cetera. Unde non est expectanda alia lex, quae sit spiritus sancti. (Ia-IIae q. 106 a. 4 ad 3)
3 — De Oude Wet was niet alleen de wet van de Vader, maar ook de wet van de Zoon, want
Christus werd door de Oude Wet voorafgebeeld. Daarom zegt de Heer bij Joannes (5,
46): « Want indien ge Mozes geloofdet, zoudt ge ook Mij geloven: want over Mij heeft
hij geschreven ». Op dezelfde wijze is de Nieuwe Wet niet alleen de wet van Christus,
maar ook de wet van de H. Geest, overeenkomstig de Brief aan de Romeinen (8, 2): «
De wet van de geest des levens in Christus Jezus en daarom moet men geen nieuwe wet
verwachten, die de wet van de H. Geest zou zijn.
Ad quartum dicendum quod, cum Christus statim in principio evangelicae praedicationis
dixerit, appropinquavit regnum caelorum, stultissimum est dicere quod Evangelium Christi
non sit Evangelium regni. Sed praedicatio Evangelii Christi potest intelligi dupliciter.
Uno modo, quantum ad divulgationem notitiae Christi, et sic praedicatum fuit Evangelium
in universo orbe etiam tempore apostolorum, ut Chrysostomus dicit. Et secundum hoc,
quod additur, et tunc erit consummatio, intelligitur de destructione Ierusalem, de
qua tunc ad litteram loquebatur. Alio modo potest intelligi praedicatio Evangelii
in universo orbe cum pleno effectu, ita scilicet quod in qualibet gente fundetur Ecclesia.
Et ita, sicut dicit Augustinus, in epistola ad Hesych., nondum est praedicatum Evangelium
in universo orbe, sed, hoc facto, veniet consummatio mundi. (Ia-IIae q. 106 a. 4 ad 4)
4 — Daar Christus van de aanvang van de prediking van het Evangelie gezegd heeft (Mattheüs,
3,17): « Het rijk der hemelen is nabij », is het een allerdwaaste bewering, dat het
Evangelie van Christus het Evangelie van het Rijk niet is. De prediking van Christus
echter kan in een dubbel opzicht beschouwd worden: ten eerste, met betrekking tot
de verspreiding van de kennis van Christus, en in dit opzicht is het Evangelie in
geheel de wereld gepredikt, en dit van de tijd der Apostelen af, zoals Chrysostomus
zegt (in zijn LXXVIe Homilie op Mattheus). Daarmee overeenkomstig moet men de woorden,
die op de aangehaalde woorden volgen, nl. « En dan zal het einde komen » betrekken
op de verwoesting van Jeruzalem, waarover in de letterlijke zin sprake was. Ten tweede
kan men de prediking van het Evangelie in geheel de wereld beschouwen, met betrekking
tot de volkomenheid van het gevolg er van, zodat de Kerk in alle landen is ingericht;
en met het oog daarop is het Evangelie nog niet gepredikt in geheel de wereld, zoals
Augustinus zegt in zijn Brief aan Hesychius (LXXXe Brief, XIIe H.), maar wanneer dat
zal gebeurd zijn, zal het einde komen.